Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-04-2020
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2020:88
Zaaknummer
190270
Inhoudsindicatie
Klacht over eigen advocaat. Beperkt hoger beroep klager. Klacht over opgelegde maatregel niet-ontvankelijk omdat dat recht alleen toekomt aan de deken en de advocaat jegens wie de beslissing is genomen. Klager is voorts niet-ontvankelijk voor zover hij heeft bedoeld te grieven tegen de beslissing van de raad op het dekenbezwaar. Klacht over weigeren dossier terug te geven ongegrond. Klager heeft niet kunnen aangeven welke stukken hij niet van verweerder terug zou hebben gekregen. De stellingen van verweerder zijn daarom te vaag om tot een gegronde klacht te kunnen komen. Bekrachtiging beslissing raad.
Uitspraak
BESLISSING
van 6 april 2020
in de zaak 190270
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 9 september 2019, gewezen onder nummers 18-730 (klager) en 18-947 (dekenbezwaar). De raad heeft in de zaak met nummer 18-730 de klachtonderdelen a) en e) gegrond verklaard, de overige klachtonderdelen ongegrond verklaard en aan verweerder de maatregel van berisping opgelegd. De raad heeft in de klachtzaak 18-947 de dekenbezwaren i), iii), iv), v), vii), viii), ix) en x) gegrond verklaard en de overige dekenbezwaren ongegrond verklaard, maar geen maatregel opgelegd omdat al een maatregel wordt opgelegd voor hoofdzakelijk dezelfde gegronde verwijten in klachtzaak 18-730.
Deze beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2019:171.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 Het beroepschrift van 8 oktober 2019, waarbij klager van deze beslissing van de raad in hoger beroep is gekomen, is op 8 oktober 2019 ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennisgenomen van:
- het dossier van de raad;
- het verweerschrift van 8 december 2019;
- een brief van verweerder van 13 januari 2020.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 10 februari 2020. Verweerder is, zoals door hem bij brief van 13 januari 2020 aangekondigd, niet verschenen. Klager is verschenen en heeft gepleit aan de hand van door hem overhandigde pleitaantekeningen.
3 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep aan de orde, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) t/m e) (…);
f) te weigeren het dossier aan klager terug te geven.
Daarnaast is klager van opvatting dat de opgelegde maatregel te licht is en dat verweerder geschrapt moet worden.
4 FEITEN
4.1 De raad is bij de beoordeling van de klacht van de volgende feiten uitgegaan (voor zover nog aan de orde, en hernummerd). Tegen deze feitenvaststelling zijn geen grieven gericht zodat het Hof ook van deze feiten uit zal gaan.
4.2 In 2011 is de woning van klager ontruimd door deurwaarderskantoor G (hierna: het deurwaarderkantoor) in opdracht van de gemeente H (hierna: de gemeente) en is zijn huisraad afgevoerd. In februari 2014 heeft klager mr. D verzocht om hem bij te staan in zijn geschil met het deurwaarderskantoor over deze wijze van ontruiming en over door hem daardoor geleden schade. Mr. D is eind 2014 met pensioen gegaan.
4.3 Begin 2015 heeft een eerste bespreking tussen klager en verweerder plaatsgevonden waarna verweerder mr. D is opgevolgd als advocaat van klager. In reactie op vragen van klager laat verweerder op 28 september 2015 aan klager weten dat de beantwoording enige studie van de wet vereist, en dat een gevraagde gewijzigde toevoeging nog altijd niet is toegekend. In dat kader vraagt hij klager of hij daarover al contact met de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: RvR) heeft gehad en meldt hij pas voor klager aan de slag te gaan zodra duidelijkheid bestaat over betaling. Blijkens zijn tijdspecificatie heeft verweerder in 2015 ongeveer 2,8 uur besteed aan de zaak van klager tegen het deurwaarderskantoor.
4.4 Op 7 januari 2016 heeft tussen verweerder en klager opnieuw een bespreking plaatsgevonden. Per e-mail heeft verweerder aan klager laten weten:
“Dank voor het uittreksel, het is mij echter daaruit nog niet duidelijk welke status [het deurwaarderskantoor] daarin heeft.
Is het geheel een maatschap waarin [het deurwaarderskantoor] maat is? Of blijkt toch [het deurwaarderskantoor] als eenmansbedrijf aansprakelijk?
Ik moet hierover nog verder nadenken en misschien dat u hierover nog iets naders zou kunnen ontdekken.”
4.5 Op 14 januari 2016 heeft verweerder schriftelijk aan klager bevestigd dat hij werkzaamheden voor klager zal verrichten op het terrein van de onrechtmatige daad en dat hij feiten zal inventariseren om te beoordelen of een vordering van klager kans van slagen heeft.
4.6 In reactie op een vraag van klager heeft verweerder per e-mail van 21 januari 2016 aan klager laten weten dat hij erg druk is geweest maar dat hij, na ontvangst van het adres van mr. D, hem zal aanschrijven voor terugbetaling van € 796 aan klager. En voorts:
“Tenslotte zie ik in mijn aantekeningen, dat wij afspraken dat u zou uitzoeken wie aansprakelijk is voor schade na ontruiming en dat uw moeder een verklaring zou maken mbt het bezoek van de wijkagent. Tenslotte bespraken wij dat u zou uitzoeken bij de Raad, hoe het zit met terugbetaling van een hoge eigen bijdrage''.
4.7 Bij zijn e-mail van 28 januari 2016 heeft verweerder aan klager ter goedkeuring de gewijzigde conceptbrief aan mr. D gestuurd en voorts aan klager geschreven:
“U zou nog uitzoeken bij de Raad hoe het geregeld is wanneer iemand een hoge eigen bijdrage moet betalen en de toevoeging of zaak eindigt terwijl geen of weinig werk is verricht.
Ik zie een huis met werk waarvoor ik uiteindelijk niet betaald zal krijgen. Misschien na een procedure tegen [mr. D], maar ik heb daar geen enkele ervaring mee en kan dat niet met kans op succes doen. Dat heb ik u al enige keren uitgelegd. (…)
Hierna moet geprobeerd worden om een nieuwe toevoeging te krijgen en dan alleen betreffende de schadevergoeding voor de laptop. Ik kan geen enkele garantie geven dat de Raad dat zal doen, ik heb u uitgelegd dat de Raad tegenwoordig heel moeilijk doet over afgeven van toevoegingen.
Op deze grond heb ik aan [mr. D] geschreven dat ik geen kans zie om met succes [de deurwaarder] (in het algemeen) aan te spreken.”
4.8 Tussen 3 en 12 februari 2016 is tussen klager en verweerder veel gecorrespondeerd. Klager heeft zijn plan van aanpak aan verweerder gestuurd en daarin termijnen genoemd waarbinnen het deurwaarderskantoor, de gemeente en een derde namens hem kunnen worden aangesproken.
4.9 Per e-mails van 25 februari 2016 heeft klager aan verweerder gevraagd wat hij inmiddels heeft gedaan, dat afgesproken was dat verweerder brieven zou versturen aan het deurwaarderskantoor en de gemeente en hem onder andere geschreven:
“Ik heb een plan van aanpak geschreven en naar u toegezonden, dit heb ik speciaal gedaan u wat te ontlasten! Ik ga er vanuit dat dit akkoord is bij geen feedback van uw kant. Het is van groot belang dat we een plan van aanpak hebben en dat er ook wat gebeurd in deze zaak. (…) Als u een beter plan heeft wil ik dit graag van u horen. (…)”
4.10 Verweerder heeft daarop aan klager laten weten dat niets was afgesproken omtrent conceptbrieven, hij heeft klager aangesproken op zijn onwenselijk toon en gemeld dat hij een bespreking wil plannen om aan klager de werkwijze van een advocaat uit te leggen. En voorts:
“Ondanks het feit dat ik nog steeds geen reactie van de raad van rechtsbijstand heb ontvangen omtrent mijn verzoek tot intrekking van de (oude) toevoeging, heb ik een toevoeging aangevraagd. Ik heb u eerder meegedeeld niet bereid te zijn zonder betaling of zekerheid van betaling dmv een toevoeging te gaan werken, dit moet eerst geregeld worden.(…)”
Diezelfde dag heeft verweerder een nieuwe toevoeging aangevraagd voor klager.
4.11 Bij brief van 11 oktober 2016 heeft verweerder aan het deurwaarderskantoor laten weten klager bij te staan in zijn verzoek tot vergoeding van door hem geleden schade en heeft hij namens klager de verjaring van diens rechtsvordering gestuit.
4.12 Per e-mail van 12 mei 2017 heeft klager aan verweerder laten weten het geen enkel probleem te vinden om alleen naar de zitting bij de rechtbank te gaan in verband met de beroepsprocedure tegen de afwijzing van een toevoeging.
4.13 Op 24 mei 2017 heeft verweerder namens klager een brief gestuurd aan de gemeente, daarin verwezen naar de eerdere brieven van klager en namens hem het recht op nakoming van zijn vordering uit onrechtmatige daad uitdrukkelijk voorbehouden.
4.14 Per e-mail van 31 mei 2017 heeft verweerder aan klager laten weten dat hij inmiddels 22,8 uur heeft besteed aan de zaak tegen het deurwaarderskantoor en heeft hij klager verzocht zijn opgelegde eigen bijdrage van € 796 aan hem te voldoen, temeer nu klager dat bedrag van mr. D heeft teruggekregen. Klager heeft daarop per e-mail van 28 juni 2017 laten weten dat hij zijn eigen bijdrage pas zal voldoen als verweerder laat zien dat hij iets heeft gedaan in de zaak tegen de deurwaarder.
4.15 Bij e-mail van 11 juli 2017 heeft verweerder gereageerd op een e-mail van klager van 5 juli 2017, waarin klager zich ontevreden heeft betoond en de betaling van zijn eigen bijdrage heeft opgeschort. Verweerder heeft in zijn reactie klager verzocht alsnog die bijdrage te betalen en zijn toon te matigen. Voorts schrijft hij:
“2. U kunt een dagvaarding ontvangen wanneer u mij schriftelijk meedeelt mij niet te zullen aanspreken voor de schade bijvoorbeeld in de vorm van proceskosten en/of deurwaarderskosten indien de rechter u in het ongelijk stelt. Gelet op het niet aanwezige bewijsmateriaal acht ik de kans van slagen zeer klein, voor het slagen bij een vordering uit onrechtmatige daad geldt een zware stelplicht. Het is niet de eerste keer dat ik u dit moet voorhouden. Ik zie niet hoe aan deze eisen voldaan kan worden, ik heb u dit reeds bij de eerste bespreking in deze zaak d.d. 6 januari 2016 en vervolgens later bij de verdere besprekingen meegedeeld. (…)
Bij de bespreking van 3 maart 2016 toonde u zich voor mijn uiteenzetting en het problematische karakter van de zaak vatbaar, waarbij u toezegde te zullen uitzoeken wie voor de schade aansprakelijk zou zijn, de deurwaarder, de gemeente, of de opdrachtgever. U deelde mee, daartoe gaarne bereid en in staat te zijn. Ik heb echter geen resultaat van uw onderzoek ontvangen.
Tenslotte dient u voordat – ondanks mijn advies dit niet te doen – er een dagvaarding samengesteld wordt, de deurwaarderskosten alsmede het griffierecht te voldoen, volgens de geldende tabel van de rechtbank. (…)
U heeft zelf tot en met de rechtbank de weigering van een toevoeging aangevochten, zodat u zelf als meest gerede partij bekend moet zijn met de gang van zaken. Uw ongefundeerde en loze beschuldiging dat ik een fout gemaakt heb werd door de rechter – in tegenstelling tot uw bewering – niet genoemd in het oordeel van de afwijzing. Er is ook geen fout gemaakt. Bij de aanvraag van een toevoeging moet een processtuk overgelegd worden indien van een procedure sprake is. Dat was niet het geval, zodat de aanvraag correct is gedaan. (…)”
4.16 In zijn e-mail van 13 juli 2017 aan klager heeft verweerder zich teruggetrokken als advocaat. In daaropvolgende correspondentie heeft klager aan verweerder laten weten ontevreden te zijn over de werkwijze van verweerder en heeft hij hem op 26 september 2017 daarvoor aansprakelijk gesteld.
4.17 In zijn e-mail van 19 november 2017 heeft klager verweerder verzocht het complete dossier aan hem retour te sturen.
5 BEOORDELING
5.1 Klager heeft twee grieven geformuleerd.
5.2 De eerste grief betreft de door de Raad opgelegde maatregel van berisping. Klager vindt deze maatregel te licht en geen recht doen aan de ernst van zijn klacht en de door de deken geformuleerde bezwaren tegen verweerder.
5.3 Op grond van artikel 56 lid 1 sub a van de Advocatenwet kan van de beslissingen van de raad van discipline hoger beroep worden ingesteld door de klager indien de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard of bij gegrondverklaring van de klacht het verzoek, bedoeld in artikel 48 lid 9 wordt afgewezen.
5.4 Hieruit volgt dat de klager geen hoger beroep kan instellen tegen de door de raad van discipline opgelegde maatregel. Dat recht komt alleen de deken toe en de advocaat jegens wie de beslissing is genomen. In zoverre is klager niet-ontvankelijk in zijn beroep.
5.5 De tweede grief betreft de beslissing van de raad ten aanzien van klachtonderdeel f:
de weigering het dossier aan klager terug te geven.
5.6 De raad heeft ten aanzien van dit klachtonderdeel geoordeeld:
Het verwijt van klager dat verweerder heeft geweigerd om het dossier aan klager terug te geven, is onvoldoende met concrete feiten onderbouwd. Ter zitting heeft klager nog verklaard dat hij het dossier wel heeft teruggekregen maar dat daarin stukken ontbraken. Nu onduidelijk is gebleven welke stukken dat dan waren, ontbreekt aan dit klachtonderdeel de feitelijke grondslag. Daarom zal de raad klachtonderdeel f ongegrond verklaren.
5.7 Ter zitting van het hof heeft klager – desgevraagd – nog steeds niet concreet kunnen aangeven welke stukken hij niet van verweerder zou hebben teruggekregen. Klager stelt (slechts) dat hij belangrijke bewijsstukken niet heeft teruggekregen en dat hij het dossier voor 10% niet heeft teruggekregen - zonder nadere onderbouwing.
5.8 Het hof is van oordeel dat deze stellingen van klager te vaag zijn om tot gegrondverklaring van de klacht te kunnen komen. Het hof schaart zich dan ook achter de beslissing van de raad. De tweede grief wordt verworpen.
5.9 Het hof voegt hier, volledigheidshalve, aan toe dat indien en voor zover klager ook heeft beoogd te grieven tegen de door de raad ongegrond bevonden onderdelen van het dekenbezwaar, deze grieven niet slagen omdat aan klager niet het recht toekomt hoger beroep in te stellen tegen het oordeel van de raad op het dekenbezwaar. Ook in zoverre is klager niet-ontvankelijk in zijn beroep.
5.10 Het vorenstaande voert het hof tot de slotsom dat klager niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de door de raad opgelegde maatregel en de beslissing van de raad op het dekenbezwaar, en voor het overige dat de beslissing van de raad, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, moet worden bekrachtigd.
5.11 Omdat het hof de beslissing van de raad met daarin een proceskostenveroordeling bekrachtigt, moet verweerster de proceskosten van de procedure bij de raad ook voldoen. Per 1 maart 2020 zijn andere afspraken tussen de Staat en de Nederlandse Orde van Advocaten gemaakt over de wijze waarop deze proceskosten moeten worden betaald. De raad heeft hier nog geen rekening mee kunnen houden. Daarom bekrachtigt het hof de proceskostenveroordeling zoals de raad die aan verweerster heeft opgelegd maar bepaalt daarbij, in verband met de nieuwe afspraak, dat verweerster het bedrag van € 1.250 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, zal overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer van de raad.
5.12 In dit geval heeft verweerder berust in de beslissing van de raad waarbij de klacht gedeeltelijk gegrond is verklaard en aan hem een maatregel is opgelegd. Klager heeft niet berust en beroep aangetekend tegen de beslissing voor zover klachtonderdeel f) ongegrond is verklaard. Dit hoger beroep heeft er niet toe geleid dat dit klachtonderdeel alsnog gegrond wordt verklaard of dat de in eerste aanleg opgelegde maatregel wordt verzwaard. Waar het gaat om de kosten van de procedure in hoger beroep is verweerder niet degene die aanleiding heeft gegeven voor het instellen van hoger beroep, zodat er geen reden is verweerder in de proceskosten van het hoger beroep te veroordelen.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de door de raad opgelegde maatregel en de beslissing van de raad op het dekenbezwaar;
- verklaart het hoger beroep voor het overige ongegrond;
- bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 9 september 2019, gewezen onder nummer 18-730, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, behalve voor wat betreft de wijze van betaling en bepaalt dat deze proceskostenveroordeling van € 1.250 in zijn geheel aan de Nederlandse Orde van Advocaten wordt betaald, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.
Aldus gewezen door mr. A.M. van Amsterdam, voorzitter, mrs. J. Italianer, A.R. Sturhoofd, J.A. Schaap en G. Creutzberg, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Bijleveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2020.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 6 april 2020.