Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-04-2020

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2020:86

Zaaknummer

190253

Inhoudsindicatie

Gezamenlijke klacht over advocaat wederpartij. Partieel hoger beroep door klagers. Volgens klagers bestaat een persoonlijk belang bij verweerster dat haar onafhankelijkheid in de weg staat. Verweerster heeft dit gemotiveerd betwist.  Het hof acht niet aannemelijk geworden dat verweerster niet onafhankelijk zou zijn of die schijn heeft gewekt. De negatieve uitlatingen van verweerster over een klager en haar wijze van procederen, zijn onvoldoende om die vergaande conclusie te kunnen trekken. Verweerster is niet buiten de haar toekomende vrijheid getreden. Bekrachtiging beslissing raad, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

Uitspraak

BESLISSING

van 6 april 2020

in de zaak 190253

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klagers

tegen:

verweerster

 

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 2 september 2019, gewezen onder nummer 19-312/A/NH. Deze beslissing is op 2 september 2019 aan partijen toegezonden. De raad heeft klachtonderdelen a), b) en c) gegrond verklaard en klachtonderdeel d) ongegrond verklaard. De raad heeft aan verweerster in deze zaak en in de zaak met zaaknummer 19-333/A/NH tezamen de maatregel van berisping opgelegd. De raad heeft verweerster voorts veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 50,- en de reiskosten van € 50,- aan klagers en voorts tot betaling van de proceskosten van € 750,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten en € 500,- aan de Staat.

Deze beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2019:175.

 

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    Het beroepschrift van 2 oktober 2019, waarbij klagers van deze beslissing van de raad in hoger beroep zijn gekomen, is op 2 oktober 2019 per e-mail en op 4 oktober 2019 per post door de griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennisgenomen van:

-    het dossier van de raad;

-    het verweerschrift van 18 november 2019.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 10 februari 2020. Namens klagers is verschenen [klager sub 3]. Verweerster is eveneens verschenen. Zowel [klager sub 3] als verweerster hebben het woord gevoerd, waarbij verweerster heeft gepleit aan de hand van door haar overhandigde pleitaantekeningen.

 

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep aan de orde, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat zij

a) t/m c)    (…)

d)        optreedt als advocaat tegen een partij die eerder in een strafzaak tegen verweerster in persoon heeft getuigd.

 

4    FEITEN

4.1    Het hof gaat bij de beoordeling van de klacht, voor zover deze in beroep nog aan de orde is, uit van de volgende feiten.

4.2    Klager 3 en klaagster 4 zijn advocaten van klaagster 1 en klager 2 (hierna gezamenlijk te noemen: [naam bedrijf 1]).

4.3    Verschillende vennootschappen uit de [naam groep van vennootschappen] (hierna: [naam groep van vennootschappen]) hebben [naam bedrijf 1] plus [naam bedrijf 2] en de heer R (hierna gezamenlijk te noemen: [naam bedrijf 2]) betrokken in een bodemprocedure bij de rechtbank Den Haag (hierna ook: [naam bedrijf 1] bodemprocedure en [naam bedrijf 2] bodemprocedure). [Naam groep van vennootschappen] heeft in diezelfde procedure ook [naam bedrijf 3] in rechte betrokken, welke vennootschap niet in de procedure is verschenen. De zaak is bij de rechtbank Den Haag bekend onder zaak- en rolnummer: C/09/487488 / HA ZA 15-505.

4.4    [Naam groep van vennootschappen] is bij afzonderlijke dagvaarding een bodemprocedure tegen [naam bedrijf 4] gestart bij de rechtbank Den Haag (hierna ook: [naam bedrijf 4] bodemprocedure). Deze zaak is bij de rechtbank Den Haag bekend onder zaak- en rolnummer: C/09/487499 / HA ZA 15-507.

4.5    Bij beslissing van 13 juli 2016 van de rechtbank Den Haag is de [naam bedrijf 4] bodemprocedure gevoegd bij de onder 4.3 vermelde bodemprocedures.

4.6    Bij tussenvonnis van 17 mei 2017 is in de [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 4] bodemprocedures een comparitie van partijen bepaald. Op 29 augustus 2017 heeft een gezamenlijke comparitie van partijen plaatsgevonden.

4.7    In de [naam bedrijf 1], [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 4] bodemprocedures is door de rechtbank Den Haag op 27 juni 2018 vonnis gewezen.

4.8    Naar aanleiding van het vonnis van 27 juni 2018 in de bodemprocedures zijn [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] een executie kort geding gestart bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant.

4.9    Op 7 augustus 2018 is door de rechtbank Zeeland-West-Brabant vonnis gewezen in het executie kort geding.

4.10    Bij dagvaardingen van respectievelijk 30 augustus 2018 en 3 september 2018 heeft [naam groep van vennootschappen], [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] in hoger beroep gedagvaard ten aanzien van het vonnis van 7 augustus 2018.

4.11    Verweerster is als verdachte aangemerkt in een strafzaak. [Naam bedrijf 1] is in dat kader benaderd door de FIOD en heeft stukken verstrekt.

 

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft klachtonderdeel d) ongegrond verklaard. De raad heeft bij de beoordeling van dit klachtonderdeel, onder verwijzing naar gedragsregel 2, vooropgesteld dat de advocaat dient te vermijden dat zijn onafhankelijkheid in de uitoefening van zijn beroep in gevaar zou kunnen komen. Volgens klagers kan verweerster onmogelijk met de vereiste onafhankelijkheid optreden. Verweerster heeft echter naar het oordeel van de raad voldoende weersproken dat zij niet onafhankelijk of onpartijdig is.

5.2    Klagers hebben in beroep aangevoerd dat, anders dan de raad heeft geoordeeld, door verweerster gedragsregel 2 is geschonden. Klagers hebben daarbij (kort samengevat) op het volgende gewezen. Verweerster laat zich naar de mening van klagers zonder noodzaak voortdurend zeer negatief uit over [naam bedrijf 1] en hanteert een agressieve wijze van procederen. Verweerster omschrijft haar wijze van procederen als (alleen) professioneel en hard. Bij klagers bestaat voorts de overtuiging dat de betrokkenheid van [naam bedrijf 1] in de strafzaak tegen verweerster, alsmede dat een medewerker van [naam bedrijf 1] tegen verweerster heeft verklaard, invloed heeft op de wijze waarop verweerster zich opstelt in de procedure tegen [naam bedrijf 1]. Als gevolg daarvan zijn  de schikkingsonderhandelingen niet goed verlopen. Verweerster wekt aldus de schijn dat zij zich niet onafhankelijk en onpartijdig kan opstellen. Verweerster heeft verklaard dat zij geen enkele probleem heeft met de betrokkenheid van [naam bedrijf 1] met de strafzaak en dat zij niet bekend is met de inhoud van tegen haar afgelegde verklaring. Naar het oordeel van klagers brengen deze omstandigheden met zich dat de klacht alsnog gegrond dient te worden verklaard.

5.3    Het hof stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klagers. Volgens vaste rechtspraak van het hof komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartigen van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Het optreden van verweerster dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld te worden.

5.4    Het hof hecht voorts belang aan het uitgangspunt dat de advocaat, zoals in gedragsregel 2 tot uitdrukking is gebracht, moet vermijden dat zijn vrijheid en onafhankelijkheid in de uitoefening van het beroep in gevaar zouden kunnen komen. Uit de toelichting op gedragsregel 2 blijkt onder meer dat een belangenverstrengeling door financiële of persoonlijke relaties de gewenste onafhankelijkheid in gevaar kan brengen en kan maken dat de advocaat mede tot partij wordt. De onafhankelijkheid wordt verder benadrukt in artikel 10a Advocatenwet, waarin de onafhankelijkheid staat vermeld als één van de kernwaarden waardoor een advocaat zich moet laten leiden.

5.5    Met inachtneming van het voorgaande oordeelt het hof als volgt. De strekking van de klacht is dat bij verweerster een persoonlijk belang aanwezig is, dat haar onafhankelijkheid in de zaak tegen [naam bedrijf 1] in de weg staat. Dit persoonlijke belang zou zijn gelegen in de tegen haar aanhangige strafzaak, waarin een getuigenverklaring van een medewerker van [naam bedrijf 1] als dossierstuk is gevoegd. Klagers hebben voorts gewezen op gedragingen van verweerster die volgens hen de schijn hebben gewekt dat zij niet meer onafhankelijk is. Verweerster heeft echter gemotiveerd betwist dat zij niet onafhankelijk is. Zij heeft er daarbij op gewezen dat zij niet bekend is met de inhoud van een tegen haar afgelegde verklaring van een medewerker van [naam bedrijf 1]. Deze verklaring is volgens verweerster in ieder geval niet in het strafdossier tegen haar gevoegd. Het hof acht – gelet op deze gemotiveerde betwisting door verweerster – niet aannemelijk geworden dat verweerster niet onafhankelijk zou zijn. Evenmin heeft verweerster naar het oordeel van het hof die schijn gewekt. De door klagers genoemde omstandigheden, te weten de negatieve uitlatingen van verweerster over [naam bedrijf 1] en de wijze van procederen van verweerster, zijn onvoldoende om die vergaande conclusie te kunnen trekken. Het is verweerster immers toegestaan – binnen de grenzen van de aan haar toekomende vrijheid – de belangen van haar cliënt te behartigen op een wijze die haar goeddunkt. Naar het oordeel van het hof is verweerster niet buiten deze aan haar toekomende vrijheid getreden.

5.6    Het vorenstaande voert het hof tot de slotsom dat de beslissing van de raad moet worden bekrachtigd.

5.7    Omdat het hof de beslissing van de raad met daarin een proceskostenveroordeling bekrachtigt, moet verweerster de proceskosten van de procedure bij de raad ook voldoen. Per 1 maart 2020 zijn andere afspraken tussen de Staat en de Nederlandse Orde van Advocaten gemaakt over de wijze waarop deze proceskosten moeten worden betaald. De raad heeft hier nog geen rekening mee kunnen houden. Daarom bekrachtigt het hof de proceskostenveroordeling zoals de raad die aan verweerster heeft opgelegd maar bepaalt daarbij, in verband met de nieuwe afspraak, dat verweerster het bedrag van € 1.250 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, zal overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer van de raad.

5.8    Verweerster heeft berust in de beslissing van de raad waarbij de klacht gedeeltelijk gegrond is verklaard en aan haar een maatregel is opgelegd. Klagers hebben niet berust en beroep aangetekend tegen de beslissing van de raad op onderdeel d) dat ook door het hof ongegrond is verklaard. Dit hoger beroep heeft derhalve niet geleid tot een ander oordeel op dit klachtonderdeel en evenmin tot een zwaardere maatregel. Waar het gaat om de kosten van de procedure in hoger beroep is verweerster niet degene die aanleiding heeft gegeven voor het instellen van hoger beroep, zodat er geen reden is verweerster in de proceskosten van het hoger beroep te veroordelen.

 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 2 september 2019, gewezen onder nummer 19-312/A/NH, zover aan het oordeel van het hof onderworpen, behalve voor wat betreft de wijze van betaling en bepaalt dat deze proceskostenveroordeling van € 1.250 in zijn geheel aan de Nederlandse Orde van Advocaten wordt betaald, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

 

Aldus gewezen door mr. A.M. van Amsterdam, voorzitter, mrs. J. Italianer, A.R. Sturhoofd, J.A. Schaap en G. Creutzberg, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Bijleveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2020.

griffier        voorzitter

De beslissing is verzonden op 6 april 2020.