Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-03-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2020:75

Zaaknummer

20-120/A/NH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Anders dan klaagster stelt zijn de executiemaatregelen wel vooraf aangekondigd. Geen strijd met Gedragsregel 6 lid 2.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  30 maart 2020

in de zaak 20-120/A/NH

naar aanleiding van de klacht van: 

klaagster

over:   

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 18 februari 2020 met kenmerk mb/re/19-320/1000345, door de raad ontvangen op dezelfde dag, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 10.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Op 29 november 2013 hebben klaagster en haar ex-partner (hierna: de man) een convenant gesloten dat zag op de afwikkeling van hun samenleving. Uit hoofde van het convenant zijn over en weer vorderingen ontstaan: een vordering van klaagster op de man van € 15.000,- vanwege een niet gebouwde en geleverde boot en een vordering van de man op klaagster van ruim €19.000,- vanwege een door klaagster onbetaald gelaten deel van een belastingaanslag.

1.2    Begin 2017 heeft verweerster namens de man geprobeerd om met de advocaat van klaagster tot een minnelijke oplossing te komen. Dat is niet gelukt. In maart 2017 heeft klaagster de man via een deurwaardersexploot gesommeerd tot betaling over te gaan, bij gebreke waarvan tot beslaglegging zou worden overgegaan. De man heeft hierop de vordering betaald.

1.3    Bij e-mail van 6 maart 2018 heeft verweerster, na ontvangst van een rapport van een registeraccountant waarin werd bevestigd dat klaagster tot betaling van de helft van de belastingaanslag kon worden gehouden, de advocaat van klaagster aangeschreven en een minnelijke regeling voorgesteld. De advocaat van klaagster heeft hierop niet gereageerd.

1.4    Op 24 mei 2018 heeft de man een grosse van het convenant aan klaagster laten betekenen waarbij klaagster bevel is gedaan om binnen twee dagen het door haar verschuldigde bedrag te betalen, bij gebreke waarvan zal worden overgegaan tot beslaglegging.

1.5    De advocaat van klaagster is hierop een executie kort geding gestart bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar. Bij vonnis van 25 september 2018 heeft de voorzieningenrechter de vordering van klaagster afgewezen.

1.6    Bij e-mail van 25 september 2018 heeft verweerster de advocaat van klaagster meegedeeld dat zij gelet op het kort geding vonnis de deurwaarder opdracht heeft gegeven de executie van het convenant te hervatten. Op 26 september 2018 is er beslag gelegd.

1.7    Op 23 augustus 2019 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster dat zij executiemaatregelen heeft getroffen zonder klaagster daarvan tijdig vooraf op de hoogte te stellen, hetgeen in strijd is met Gedragsregel 6 lid 2.

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht ziet op het handelen van verweerster als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.2    Verder geldt dat de advocaat gehouden is, alvorens hij overgaat tot het nemen van rechtsmaatregelen en in het bijzonder tot het nemen van executiemaatregelen, zijn wederpartij, of zo deze wordt bijgestaan door een advocaat, die advocaat van zijn voornemen kennis te geven, tenzij in het uitzonderlijke geval dat een bijzonder belang van de cliënt zich daar kennelijk tegen verzet (zoals ook is neergelegd in Gedragsregel 6 lid 2).

4.3    Het verwijt dat klaagster verweerster maakt is dat verweerster klaagster na het vonnis van 25 september 2018 geen redelijke termijn heeft gegeven om aan het vonnis te voldoen, maar direct is overgegaan tot het nemen van executiemaatregelen. Volgens klaagster is dit in strijd met Gedragsregel 6 lid 2. Zoals verweerster terecht heeft aangevoerd, gaat klaagster er in haar klacht aan voorbij dat de executiemaatregelen niet zijn gebaseerd op het vonnis van 25 september 2018, maar op het convenant. Uit het klachtdossier blijkt dat de man klaagster vanaf 2016 meerdere keren om betaling heeft gevraagd. Omdat betaling uitbleef, heeft de man de grosse van het convenant op 24 mei 2018 aan klaagster laten betekenen, met daarbij een betalingsbevel met de mededeling dat als klaagster de vordering niet zou voldoen er beslaglegging zou volgen. De executiemaatregelen zijn dus wel vooraf aan klaagster aangekondigd. De executie is door verweerster slechts on hold gezet in afwachting van de uitkomst van het door klaagster aangespannen executie kort geding. Nadat klaagster dat kort geding had verloren, heeft verweerster de executie doorgezet. Dat stond verweerster in het belang van haar cliënt vrij. Zij had goede redenen om aan te nemen dat klaagster niet vrijwillig aan de vordering zou voldoen; klaagster weigerde al jaren aan de vordering te voldoen en volgens verweerster heeft klaagster op de zitting in kort geding aangekondigd een bodemprocedure te starten om te laten beoordelen of er überhaupt sprake was van een vordering.

4.4    Nu verweerster de executiemaatregelen al op 24 mei 2018 aan klaagster heeft aangekondigd en duidelijk was dat klaagster ook na het vonnis van 25 september 2018 niet vrijwillig aan de vordering zou voldoen, valt het verweerster niet tuchtrechtelijk te verwijten dat zij tot beslaglegging is overgegaan. De klacht is dan ook kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C. Kraak, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2020.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op 30 maart 2020 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.