Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-03-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2020:73

Zaaknummer

20-121/A/NH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht van gemachtigde wederpartij over de advocaat van die wederpartij kennelijk niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van een eigen, rechtstreeks belang, Het is voorbehouden aan de deken om in het algemeen belang te klagen.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  30 maart 2020

in de zaak 20-121/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 18 februari 2020 met kenmerk mb/re/19-191/917780, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 20.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager staat mevrouw V (hierna: de werkgeefster) bij in een arbeidsrechtelijk geschil met de cliënte van verweerder (hierna: de werkneemster). Klager is geen advocaat.

1.2    Bij beschikking van 7 november 2016 heeft de kantonrechter het door de werkgeefster aan de werkneemster gegeven ontslag op staande voet vernietigd en de werkgeefster veroordeeld tot doorbetaling van het loon. Bij vonnis in kort geding van 27 november 2017 is de werkgeefster veroordeeld tot het verstrekken van de jaaropgave en salarisstroken op straffe van een dwangsom. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Bij vonnis van 13 januari 2019 is de werkgeefster veroordeeld tot betaling van het vakantiegeld. Ook dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Omdat de werkgeefster niet vrijwillig aan de vonnissen voldeed, heeft verweerder in opdracht van de werkneemster een deurwaarder ingeschakeld voor de tenuitvoerlegging van de vonnissen.

1.3    Klager heeft op grond van de artikelen 160 en 161 Wetboek van Strafvordering aangifte jegens verweerder gedaan.

1.4    Op 2 mei 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Op 19 maart 2019 heeft klager namens de werkgeefster bij de deken een klacht ingediend over verweerder (zaaknummer 20-122/A/NH). In die zaak wordt eveneens vandaag uitspraak gedaan.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft de democratische rechtstaat geschonden door zich te beroepen op een ongrondwettig besluit van de rechtbank (de beschikking van 7 november 2016). Verweerder was voor deze beschikking al op de hoogte van onder andere het Verfassungsbezwaarschrift en daarmee de geldigheid van de daadwerkelijkheid op deze aarde. 

b)    Klager heeft verweerder volledig op de hoogte gebracht van de wettelijke voorschriften met betrekking tot het onomstotelijke bewijs tegen de valse vorderingen van de werkneemster tegen de werkgeefster. Ook naderhand heeft klager verweerder op de hoogte gesteld van de wettelijke voorschriften die het/de besluit(en) van de rechtbank alsmede het handelen van verweerder onomstotelijk als zijnde onwettig verklaren. Ondanks dat heeft verweerder zich toch op (onder andere) de beschikking van 7 november 2016 beroepen.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan eenieder toe, maar slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.

4.2    Niet is in geschil dat klager geen cliënt en ook geen wederpartij van verweerder is (geweest). Klager staat weliswaar de werkgeefster bij in het geschil met de cliënte van verweerder, maar klager heeft ten aanzien van de door hem geformuleerde klachten over verweerder in die hoedanigheid slechts een afgeleid belang. Klager heeft zijn eigen belang bij de klacht aldus toegelicht dat hij, nu hij kennis draagt van een schending van de burgerrechten van zijn cliënte, hij het als zijn burgerlijke plicht ziet een zelfstandige klacht over verweerder in te dienen. Klager beoogt daarmee te voorkomen dat verweerder de samenleving verdere schade kan berokkenen. Klager klaagt aldus in het algemeen belang. Dat is voorbehouden aan de deken, zoals hiervoor is overwogen. Voor zover klager betoogt dat hij een rechtstreeks belang heeft bij de klacht omdat hij aangifte jegens verweerder heeft gedaan, geldt dat dit enkele feit onvoldoende is voor het aannemen van een rechtstreeks belang bij de klacht. De klacht is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk. 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2020.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op 30 maart 2020 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.