Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-04-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2020:80
Zaaknummer
19-713/DH/RO
Inhoudsindicatie
Klacht tegen de advocaat van de wederpartij, ingediend door cliënt en advocaat tezamen. De klacht ziet op het te laat toesturen van een processtuk (gegrond), een onbetamelijke wijze van corresponderen met de advocaat (ongegrond) en onnodig grievende en onjuiste uitlatingen over de wederpartij (ongegrond). Waarschuwing. De raad ziet af van een veroordeling in de proceskosten.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 6 april 2020 in de zaak 19-713/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
1. mr. (…) V(…)
advocaat te (…)
klager sub 1
2. (…)
klager sub 2
gemachtigde: mr. (…) V(…)
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 19 april 2019 heeft klager sub 1, deels namens klager sub 2, bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 11 oktober 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2019/71 edg/mb van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 9 maart 2020. Daarbij waren klager sub 1 (voor zich en als gemachtigde van klager sub 2) en verweerder aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 13.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager sub 1 staat klager sub 2 bij als advocaat bij de afwikkeling van zijn echtscheidingsprocedure.
2.3 De ex-echtgenote van klager sub 2 wordt in de echtscheidingsprocedure bijgestaan door verweerder.
2.4 Tussen klager sub 2 en zijn ex-echtgenote is thans nog de nakoming van de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap in geschil alsmede de teruggave van een aantal (persoonlijke) eigendommen van klager sub 2 die niet in de verdeling betrokken zijn.
2.5 Op 17 september 2018 heeft verweerder bij de rechtbank Rotterdam, locatie Dordrecht, een conclusie van antwoord ingediend in een door klager sub 1 voor klager sub 2 tegen zijn cliënte aanhangig gemaakte procedure. In die conclusie van antwoord komt – voor zover van belang – de volgende passage voor:
“De advocaat van de man beschuldigt de vrouw van fraude onder 19. Dat is (bijna) laster te noemen. De vrouw beraadt zich op (tuchtrechtelijke) maatregelen.”
2.6 Verweerder heeft verzuimd gelijktijdig afschrift van de conclusie van antwoord aan klager sub 1 toe doen toekomen. Toen klager sub 1 op de hoogte kwam van het feit dat door verweerder reeds een conclusie van antwoord was ingediend, heeft hij verweerder per e-mail als volgt bericht:
“Geachte collega,
In opgemelde kwestie heb ik begrepen dat u op 26 september jl. conclusie van antwoord heeft ingediend. Deze heb ik tot op heden nog niet mogen ontvangen.
De gedragsregels hieromtrent lijken mij helder. Mag ik u verzoeken te bevorderen dat ik de conclusie alsnog zo spoedig mogelijk ontvang?”
2.7 In reactie hierop heeft verweerder klager sub 1 per e-mail van 4 oktober 2018 te 14.46 uur als volgt bericht:
“Wat een weerzinwekkende tekst
Sterkte met onjuist dagvaarden heer”
2.8 In reactie hierop heeft klager sub 1 diezelfde dag aan verweerder het volgende bericht:
“Excuses voor de verkeerde aanhef. Een en ander laat onverlet dat ik de conclusie nog niet heb en derhalve de gerechtvaardigde vraag voorleg om deze alsnog te mogen ontvangen. Daar lijkt mij niets weerzinwekkends aan.
Er is daarbij geheel geen grond om mij op deze wijze te bejegenen en getuigt niet bepaald van gepaste welwillendheid.
Graag verneem ik wanneer ik de conclusie d.d. 26 september jl. tegemoet mag zien, e.e.a. mede gelet op de termijn voor uitlaten welke zo u weet op 17 oktober staat.”
2.9 Op 5 oktober 2018 heeft verweerder een scan van de conclusie van antwoord aan klager sub 1 gemaild.
2.10 Klager sub 1 heeft na ontvangst daarvan diezelfde dag aan verweerder laten weten dat bij de door hem ontvangen conclusie de producties ontbraken. Daarbij heeft hij het volgende aangegeven:
“De wijze waarop u zich tot mij richt (vide onderstaande emailberichten), nalaat mij tegelijkertijd (of in ieder geval direct hieropvolgend), de door u ingediende conclusie alsook uw opmerkingen over tuchtrechtelijke maatregelen in een conclusie te vermelden is mijns inziens onbetamelijk en stoort mij uitermate. Ik zal de deken hiervan op de hoogte stellen.
Voor de goede orde herhaal ik nogmaals mijn verzoek om de COMPLETE conclusie te mogen ontvangen.”
2.11 In reactie hierop heeft verweerder aan klager sub 1 het volgende bericht:
“Bijzonder
Ik zal het eens nalopen…
Ik zal ervoor zorgen dat u een en ander krijgt
Sterkte met uw dreigementen”
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.
3.2 Klager sub 1 verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft verzuimd kopie van een door hem op 26 (lees: 17; RvD) september 2018 ingediende conclusie van antwoord aan klager sub 1 te zenden. Na een verzoek om toezending zond verweerder vervolgens op 5 oktober 2018 per e-mail een scan van de ingediende conclusie zonder de bijbehorende producties. Deze werden uiteindelijk eerst twee weken na indiening van de conclusie door klager sub 1 ontvangen.
b) Verweerder heeft op een onbetamelijke wijze met klager sub 1 gecorrespondeerd.
3.3 Klagers tezamen verwijten verweerder het volgende:
c) Verweerder heeft de procedure onnodig op scherp gesteld door in de conclusie van antwoord te beledigen en de kwestie te laten escaleren en zelfs te dreigen met tuchtrechtelijke maatregelen.
d) verweerder heeft bewust of onbewust onjuiste informatie aan klagers verstrekt teneinde de procedure te beïnvloeden.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Klachtonderdeel a)
5.1 Ingevolge Gedragsregel 21 lid 1 is een advocaat gehouden om van – onder meer - door hem ingediende processtukken gelijktijdig afschrift te doen toekomen aan de advocaat van de wederpartij. Uit de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat verweerder voor wat betreft de door hem op 26 september 2018 ingediende conclusie van antwoord niet aan deze verplichting heeft voldaan. Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.
Klachtonderdeel b)
5.2 De raad is van oordeel dat de hiervoor onder 2.7 en 2.11 geciteerde uitlatingen van verweerder in zijn correspondentie met klager sub 1 niet de schoonheidsprijs verdienen en van een slechte smaak getuigen. Deze uitlatingen zijn naar het oordeel van de raad echter niet onnodig grievend of kwetsend. Met deze uitlatingen is verweerder dan ook binnen de grens van het tuchtrechtelijk toelaatbare gebleven. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
Klachtonderdeel c)
5.3 Het voren overwogene geldt evenzeer voor de door verweerder in de conclusie van antwoord gebezigde en hiervoor onder 2.5 geciteerde formulering. Het staat een advocaat vrij het gevoelen van zijn cliënt te verwoorden. De door verweerder in die conclusie naar voren gebrachte stellingen en dreiging met tuchtrechtelijke maatregelen zijn naar het oordeel van de raad niet onnodig grievend of kwetsend.
Klachtonderdeel d)
5.4 Verweerder heeft gemotiveerd en onderbouwd aangegeven waarom hij meende finale kwijting te hebben geregeld voor zowel zijn cliënte als klager sub 2. Gelet daarop is naar het oordeel van de raad dan ook niet komen vast te staan dat verweerder met zijn e-mail van 14 januari 2019 onjuiste informatie – bewust of onbewust – aan klagers heeft verstrekt met als doel de procedure te beïnvloeden. Ook dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Alles overziend en mede in aanmerking genomen de aard en ernst van de tuchtrechtelijke gedraging, acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden. Daarbij neemt de raad in aanmerking dat ter zitting is gebleken dat verweerder lessen heeft getrokken uit deze klachtzaak en de verhouding tussen klager sub 1 en verweerder niet meer verstoord is.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht van € 50,- aan hen vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing het daarvoor te gebruiken rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 De raad ziet in de onderlinge verhouding tussen klager sub 1 en verweerder alsmede de aard en ernst van de tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging aanleiding gedeeltelijk af te zien van een veroordeling van verweerder in de proceskosten op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet. De raad zal verweerder uitsluitend veroordelen in de volgende proceskosten: € 25,- reiskosten van klager sub 1.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager sub 1. Klager sub 1 geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a) gegrond;
- verklaart de klachtonderdelen b), c) en d) ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager sub 1, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. M.F. Laning en A.B. Baumgarten, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 april 2020.