Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-03-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2020:74

Zaaknummer

19-868/DH/RO

Inhoudsindicatie

Verweerster heeft een beroepsfout gemaakt, door te verzuimen het griffierecht te betalen. Klager is als gevolg daarvan niet-ontvankelijk verklaard in de procedure. Verweerster heeft verder adequaat gehandeld en de schade van klager bestaat slechts uit enige vertraging. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 30 maart 2020 in de zaak 19-868/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerster

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 27 april 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Op 19 december 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk A 2019/87 tvh/mb van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 3 februari 2020. Daarbij was klager aanwezig, vergezeld van zijn partner. Verweerster is – hoewel behoorlijk opgeroepen – niet verschenen.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    In maart 2017 heeft klager zich tot verweerster gewend met het verzoek de behandeling van een dossier over te nemen van zijn toenmalige advocaat.

2.3    Verweerster heeft klager op 30 maart 2017 een opdrachtbevestiging gestuurd.

2.4    Verweerster heeft in december 2017 voor klager een verdelingsprocedure aanhangig gemaakt. Zij heeft de in rekening gebrachte griffierechten echter niet betaald, waarna klager bij vonnis van 28 februari 2008 niet-ontvankelijk is verklaard en is veroordeeld in de proceskosten.

2.5    Verweerster heeft de door klager te betalen proceskostenveroordeling en de kosten van betekening van de dagvaarding voor haar rekening genomen.

2.6    Vervolgens heeft verweerster in april 2018 voor klager nogmaals een verdelingsprocedure aanhangig gemaakt. In deze zaak is op 24 oktober 2018 vonnis gewezen.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a)    tekort is geschoten in een behoorlijke rechtshulpverlening door griffierechten niet tijdig te betalen;

b)    niet de zorgvuldigheid heeft betracht die van een professionele advocaat verwacht mag worden;

c)    de belangen van klager ernstig heeft geschaad waardoor hij emotionele en financiële schade heeft geleden.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5    BEOORDELING

5.1    De voorzitter stelt voorop dat de tuchtrechter op grond van artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een client te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter daarbij rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de client daarover. De client dient door de advocaat te worden gewezen op wat in zijn zaak de proceskansen zijn en wat het kostenrisico is. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. De klacht zal aan de hand van bovenstaande maatstaf worden beoordeeld.

Klachtonderdeel a)

5.2    Het niet tijdig betalen van het griffierecht vormt naar het oordeel van de raad een verwijtbare beroepsfout. Of als gevolg van die fout schade is geleden, is daarbij niet relevant. Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.

Klachtonderdeel b)

5.3    Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt naar het oordeel van de raad niet dat verweerster ook overigens niet de zorgvuldigheid heeft betracht die van een professionele advocaat mag worden verwacht. Meer in het bijzonder blijkt daaruit niet dat de dagvaarding of producties zonder akkoord van klager zijn ingediend, waardoor bepaalde zaken onbehandeld kunnen zijn gebleven of onjuiste stellingen zijn ingenomen, of dat onderwerpen of producties die door klager zijn aangedragen door verweerster zonder overleg met hem niet (of juist wel) zijn ingebracht. Voor het verwijt van klager dat verweerster ter zitting onzorgvuldig heeft gehandeld is in de zich in het dossier bevindende stukken evenmin steun te vinden. Het is de raad bekend dat het bij de rechtbank Rotterdam gebruik is dat advocaten bij gelegenheid van de comparitie niet de gelegenheid krijgen om te pleiten maar dat juist de partijen zelf aan het woord worden gelaten. Over het vonnis van de rechtbank heeft verweerster met klager overleg gepleegd, na welk overleg zij schriftelijk heeft vastgelegd dat door haar geen hoger beroep zou worden ingesteld. Dat is naar het oordeel van de raad niet onzorgvuldig. Integendeel; het is ter eigen beoordeling van een advocaat of hij een bepaalde (hoger beroep) zaak wel of niet wenst aan te nemen en verweerster heeft haar beslissing in dezen duidelijk naar klager gecommuniceerd. Dit klachtonderdeel zal door de raad dan ook ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel c)

5.4    Naar het oordeel van de raad is niet komen vast te staan dat klager door het niet tijdig betalen van het griffierecht door verweerster in relevante mate in zijn belangen is geschaad en/of schade heeft geleden anders dan onder klachtonderdeel a) al overwogen. Verweerster heeft immers alle kosten voor de eerste procedure voor haar rekening genomen en vervolgens zo snel mogelijk een nieuwe procedure aanhangig gemaakt. Verdere materiele schade is door klager niet aannemelijk gemaakt. Al met al is door haar toedoen een vertraging opgelopen van circa vier maanden. Die – relatief geringe - vertraging alleen rechtvaardigt echter niet het oordeel dat verweerster op dit punt tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De door klager gestelde emotionele schade is door hem niet nader onderbouwd of inzichtelijk gemaakt Ook dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

   

6    MAATREGEL

6.1    Verweerster heeft erkend een beroepsfout te hebben gemaakt en heeft direct na het ontdekken daarvan het nodige gedaan om de schade voor klager zo beperkt mogelijk te houden. Mede gelet daarop meent de raad dat met de oplegging van de maatregel van waarschuwing kan worden volstaan. 

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 25,- reiskosten van klager,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerster moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.4    Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel a) gegrond;

-    verklaart de klachtonderdelen b) en c) ongegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

 

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. P.C.M. van Schijndel en P.S. Kamminga, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2020.