Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-04-2020

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2020:92

Zaaknummer

190226

Inhoudsindicatie

Bekrachtiging beslissing raad.

Uitspraak

BESLISSING

van 17 april 2020

in de zaak 190226

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager  

        tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

1.1    Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 22 juli 2019 in de zaak met nummer 18-790, op deze datum aan partijen toegezonden. De raad heeft de klacht van klager tegen verweerder in alle onderdelen ongegrond verklaard.

1.2    De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2019:154.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    Het beroepschrift van klager tegen de beslissing van de raad is op 19 augustus 2019  ter griffie van het hof ontvangen. Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-      de stukken van de eerste aanleg;

-    het verweerschrift van verweerder.

2.2    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 21 februari 2020, waar klager en verweerder zijn verschenen. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)      hij in het verleden klager heeft bijgestaan, terwijl de kantoorgenote van verweerder, oftewel verweerder, nu de zus van klager bijstaat in een zaak tegen klager.

b)      hij zich medeplichtig heeft gemaakt aan verduistering door een aanzienlijk bedrag van de rekening van de v.o.f. over te laten boeken naar de privérekening van de zus van klager.

Toelichting

3.2    Indertijd hebben klager en verweerder veel tijd samen doorgebracht en is volgens klager veel vertrouwelijke informatie met verweerder gedeeld, als ook met de partner van klager. Zo is klager als getuige voor verweerder opgeroepen in een (geheel andere) zaak  en heeft verweerder de zus van klager opgeroepen in een procedure die hij namens een cliënte heeft gevoerd tegen de onderneming van de partner van klager. Er bestond een hechte advocaat-cliënt relatie tussen klager en verweerder. Dat blijkt ook uit het feit dat verweerder de vader van klager heeft bijgestaan ter zake van een verkeersovertreding. Verweerder weigert zich te onttrekken aan de zaak wegens tegenstrijdige belangen.

 

4    FEITEN

    In de beslissing van de raad zijn onder randnummer 2 de feiten vastgesteld. Er is in     hoger beroep geen aanleiding deze feitenvaststelling te wijzigen. De door de raad     vastgestelde feiten vormen dus ook in hoger beroep het uitgangspunt bij de     beoordeling van de klacht.

5    BEOORDELING

5.1    Naar vaste jurisprudentie van het hof moet de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de Gedragsregels maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij ter invulling van deze norm wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld

5.2    Klager heeft in hoger beroep geen argumenten aangevoerd die een ander licht werpen op zijn klachten of op het oordeel van de raad. Met betrekking tot klachtonderdeel a) het hof met de raad van oordeel dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is  nu aan de drie cumulatieve voorwaarden van gedragsregel 15 lid 3 (gedragsregels 2018) is voldaan. Met betrekking tot klachtonderdeel b) heeft klager zich – net als bij de raad – beroepen op het oordeel van de rechter in kort geding, dat de zus van klager het opgenomen bedrag moest terugbetalen aan de v.o.f. Een rechterlijke beslissing in het nadeel van de wederpartij van klager brengt evenwel, zoals ook de raad heeft overwogen, niet met zich mee dat de advocaat van die wederpartij tuchtrechtelijk een verwijt treft.

5.3    Ook overigens ziet het hof op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan die van de raad. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Het hof verwerpt de beroepsgronden van verweerder en zal de beoordeling van de raad bekrachtigen.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort     Arnhem-Leeuwarden van 22 juli 2019 in de zaak met nummer 18-790.

Aldus gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs.  T.H. Tanja-van den Broek en E.L. Pasma, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2020.

      

griffier    voorzitter                           

De beslissing is verzonden op 17 april 2020.