Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-04-2020

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2020:93

Zaaknummer

200067

Inhoudsindicatie

Beroep tegen een beslissing waarvoor een appelverbod geldt. Niet gebleken is dat fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden waardoor geen eerlijk proces heeft plaatsgevonden bij de raad. Derhalve geen doorbreking van het appelverbod.

Uitspraak

BESLISSING

van 17 april 2020

in de zaak 200067

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerster

 

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 9 oktober 2019, gewezen onder nummer 19-403/DH/DH, en naar de beslissing van de raad van 10 februari 2020, gewezen onder hetzelfde nummer. In de beslissing van de voorzitter van de raad is de klacht van klager met toepassing van artikel 46j Advocatenwet kennelijk ongegrond verklaard. De raad heeft het verzet daartegen in de beslissing van 10 februari 2020 ongegrond verklaard.

De verzetsbeslissing van de raad is op tuchtrecht.nl gepubliceerd als ECLI:NL:TADRSGR:2020:42. De voorzittersbeslissing is op tuchtrecht.nl gepubliceerd als ECLI:NL:TADRSGR:2019:268.

 

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    Het beroepschrift met bijlagen van klager is door de griffie van het hof ontvangen op 29 februari 2020.

2.2    Het hof heeft verder kennisgenomen van:

- het e-mailbericht van klager d.d. 17 maart 2020;

- het verweerschrift van verweerster d.d. 20 maart 2020;

- de twee e-mailberichten van klager d.d. 20 maart 2020;

- de twee e-mailberichten van klager d.d. 25 maart 2020;

- de twee e-mailberichten van klager d.d. 26 maart 2020.

2.3    Het hof heeft de zaak in raadkamer behandeld.

 

3    DE BEOORDELING

3.1    Artikel 46h lid 7 van de Advocatenwet bepaalt dat geen rechtsmiddel openstaat tegen een beslissing van de raad van discipline tot niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het verzet tegen een beslissing van de voorzitter van die raad, die inhoudt dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is, kennelijk ongegrond is  dan wel is afgewezen omdat de klacht van onvoldoende gewicht is. Deze onmogelijkheid in hoger beroep te komen wordt het appelverbod genoemd.

3.2    Deze bepaling lijdt slechts uitzondering indien moet worden geoordeeld dat geen sprake is geweest van een eerlijk proces doordat bij de behandeling van het verzet door de raad een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden. Dan kan het appelverbod worden doorbroken.

3.3    Het hof begrijpt uit de stellingen van klager  dat hij van mening is dat de behandeling van het verzet door de raad niet in een eerlijk proces heeft plaatsgevonden omdat, zakelijk weergegeven:

a. de raad bij de beoordeling van het verzet alleen heeft betrokken. Wat paste in de zienswijze van de voorzitter;

b. alleen datgene in de beoordeling van de zaak betrokken is dat in het belang van de advocaat is;

c. er bij de raad  geen aandacht  heeft bestaan voor de door verweerster gepleegde meineed;

d.er door de raad ten onrechte stukken (waaronder de pleitnota) buiten beschouwing zijn gelaten, omdat die niet op tijd zouden zijn ingediend;

e. de uitspraak niet in het openbaar is gedaan en er bij de beslissing het proces-verbaal ontbrak.;

f. klager ten onrechte is geïnformeerd dat geen hoger beroep open staat.

3.4    Klager heeft zijn hiervoor onder 3.3 weergegeven stellingen onder a tot en met d op geen enkele wijze feitelijk onderbouwd. Evenmin zijn deze aannemelijk geworden. Dat betekent dat zijn op deze stellingen gebaseerde beroep reeds hierom moet worden afgewezen.

3.5    De onder e geformuleerde stelling is feitelijk onjuist: in de uitspraak is vermeld dat deze in het openbaar is uitgesproken. Het hof heeft geen enkele aanleiding aan de juistheid van deze overweging te twijfelen zodat het hof van de juistheid van die mededeling uitgaat. Dat bij de uitspraak niet het proces verbaal was gevoegd brengt niet mee dat hierdoor een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden.

3.6    Zo de stelling van klager onder f al juist is dat hij door de raad aangaande de mogelijkheid tot het instellen van hoger beroep onjuist is geïnformeerd, dan betekent dat evenmin dat hierdoor een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden waardoor het appelverbod wordt doorbroken.

3.7    Nu het hof niet is gebleken van een schending van een fundamenteel rechtsbeginsel door de raad, wordt het appelverbod van artikel 46h lid 7 Advocatenwet niet doorbroken. Het gevolg daarvan is dat klager in zijn beroep tegen de bestreden beslissing niet kan worden ontvangen.

   

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 10 februari 2020, gewezen onder nummer 19-403/DH/DH.

 

Aldus beslist door mr. T. Zuidema, voorzitter, en mrs. A.D.R.M. Boumans en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2020.                       

griffier    voorzitter

De beslissing is verzonden op 17 april 2020.