Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-03-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2020:60

Zaaknummer

19-837/A/A

Inhoudsindicatie

Deels gegronde klacht over de advocaat van de wederpartij. Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door een oneigenlijk middel (het betekenen van een brief door de deurwaarder op de zakelijke adressen van klaagsters) in te zetten zonder redelijk doel en daarmee onevenredig nadeel aan klaagsters toe te brengen. Waarschuwing en kostenveroordeling.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 16 maart 2020

in de zaak 19-837/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagsters

over:

verweerster

gemachtigde mevrouw mr. E. Unger

advocaat te Amsterdam

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 19 april 2019, aangevuld bij e-mail van 3 mei 2019, hebben klaagsters bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 5 december 2019 met kenmerk 2019-877927, door de raad ontvangen op 9 december 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 10 februari 2020 in aanwezigheid van klaagsters en verweerster, bijgestaan door haar gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van de in 1.2 genoemde brief van de deken en de bijlagen 1 tot en met 15. Tevens heeft de raad kennisgenomen van de brief met bijlagen van de gemachtigde van verweerster aan de raad van 23 januari 2020.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klaagsters zijn lid van de Vereniging Dutch Women in Real Estate (hierna: DWIRE). Bij de akte van oprichting is de cliënte van verweerster voor een periode van drie jaar benoemd als bestuurder (penningmeester) van DWIRE. In de loop van 2018 is tussen de cliënte van verweerster en (onder meer) klaagsters een geschil ontstaan over het beheer van de financiën van DWIRE en over door de cliënte van verweerster opgenomen bedragen van de bankrekening van DWIRE, die zij beheerde.

2.2    Vanwege dit geschil hebben (onder meer) klaagsters de cliënte van verweerster op 25 januari 2019 bij de Kamer voor Koophandel laten uitschrijven als bestuurder.

2.3    Bij e-mail van 26 februari 2019 heeft verweerster klaagsters en nog een ander lid van DWIRE (hierna: het andere lid) meegedeeld dat zij naar aanleiding van haar e-mail van 19 februari 2019 niet meer van klaagsters en het andere lid heeft mogen vernemen, hetgeen betekent dat zij zonder nadere aankondiging zal overgaan tot hun persoonlijke dagvaarding, tenzij klaagsters en het andere lid haar alsnog per omgaand laten weten mediation te prefereren.

2.4    Bij e-mail van dezelfde dag heeft het andere lid verweerster mede namens klaagsters bericht dat zij de e-mail van verweerster nog niet met elkaar hebben kunnen bespreken en dat zij verweerster in de loop van de volgende week kunnen berichten.

2.5    Bij e-mail van 4 maart 2019 heeft klaagster 1 mede namens klaagster 2 en het andere lid verweerster onder meer geschreven:

“Allereerst merken wij op dat wij niet hebben erkend dat [de cliënte van verweerster] als enig bestuurslid kan worden beschouwd. Wij achten een discussie op dit moment echter niet ter zake dienend zoals wij reeds eerder hebben aangegeven. Waar het uitsluitend om gaat is de financiële situatie van DWIRE.

U stelt voor om – op kosten van DWIRE – een mediator aan te stellen. U geeft echter niet aan welke oplossing mediation in de gegeven situatie zou kunnen, mede nu [de cliënte van verweerster] reeds heeft aangegeven niet in te stemmen met een terugbetalingsregeling. Daarentegen blijft zij volhouden dat zij voor aanzienlijke bedragen gelden heeft voorgeschoten voor DWIRE. (…)   

Zonder nadere toelichting zien wij geen reden voor mediation en zeker niet op kosten van DWIRE, zonder dat de leden daarmee hebben ingestemd. Wel willen wij [de cliënte van verweerster] nog eenmaal in de gelegenheid stellen om een betalingsregeling overeen te komen. Wij ontvangen graag uiterlijk vrijdag 8 maart a.s. een redelijk voorstel hiertoe.

Tot slot treft u hieronder onze verhinderdata voor de komende 6 weken aan.”

2.6    Op 16 april 2019 heeft verweerster klaagsters en het andere lid per e-mail onder meer geschreven:

“Bijgaand zend ik u kopie van de beslissing van de Kamer van Koophandel (KvK) d.d. 15 april jl. op het bezwaar van cliënte, waardoor uw inschrijving als bestuursleden van DWIRE wordt doorgehaald. Direct gevolg daarvan is dat thans ook expliciet door deze opgave in de KvK vast staat dat de ALV d.d. 7 mei 2019 niet rechtsgeldig is opgeroepen en dat voor een rechtsgeldige oproeping de medewerking van cliënte nodig is. Tevens dient u de beslissing van de KvK en herziene inschrijving bekend te maken op de website (…) Hierdoor verzoek en sommeer ik u deze wijzigingen heden door te voeren en de oproeping tot de ALV terug te draaien, bij gebreke waarvan ik namens cliënte stappen zal ondernemen dat een en ander nog deze week, zo nodig onder dwang van een rechterlijke uitspraak, geschiedt. (…)

Ik heb cliënte nog steeds bereid gevonden om met u in gesprek te gaan maar het is thans van tweeën één:

ofwel gaat u nog deze week met mij en cliënte in gesprek over hoe de thans ontstane situatie wordt opgelost waarbij een rectificatie en zuivering van de naam van cliënte zowel intern als extern zal plaatsvinden en een oplossing voor de vordering van cliënte zal worden gevonden;

ofwel wordt de vergadering niet geannuleerd en gaat u niet in op het verzoek tot rectificatie op de website en aan de leden en zal ik namens cliënte de leden en overige alle betrokken stakeholders, waaronder de organisaties waar u deel van uitmaakt en die behoren te weten welke onrechtmatige gedragingen er door u als niet formele bestuurders van DWIRE hebben plaats gevonden, zal informeren, tegelijkertijd met het starten van een procedure waarin het voorgaande wordt gevorderd van u persoonlijk met een boeteclausule.

Graag zie ik uw antwoord voor heden 18.00 uur tegemoet.”

2.7    Bij e-mail van 17 april 2019 heeft verweerster klaagsters onder andere geschreven:

“kennelijk heeft u het niet nodig gevonden op onderstaand bericht te moeten antwoorden. Dat is spijtig want ik concludeer daardoor dat u kiest voor optie 2. Ik zal dit bericht heden bij uw werkgevers/kantoren door de deurwaarder laten betekenen en een kort geding op korte termijn starten, waarbij ik gelet op de vakantieperiode en de datum van de door u geplande ALV geen rekening zal houden met verhinderdata.”

2.8    Op 17 april 2019 heeft verweerster namens haar cliënte in dier hoedanigheid van voorzitter van DWIRE door de deurwaarder een brief laten betekenen aan klaagsters. De brief aan klaagster 1 is geadresseerd aan het adres van één van haar opdrachtgevers en is gericht aan deze opdrachtgever ter attentie van klaagster 1. Het oorspronkelijke betekeningsexploot vermeldt dat het exploot wordt betekend aan de opdrachtgever, ‘meer speciaal ter attentie van [klaagster 1]’. Dit exploot is uiteindelijk niet betekend, wel is de deurwaarder op 17 april 2019 bij de opdrachtgever geweest. De brief is uiteindelijk op 17 april 2019 betekend aan het woonadres van klaagster 1, na telefonisch contact tussen de deurwaarder en klaagster 1. De brief aan klaagster 2 is geadresseerd aan haar zakelijke adres, het adres van haar VOF, en is daar op 17 april 2016 aan kaagster 2 betekend. De brief luidt, voor zover relevant:

“Per e-mail van 16 april jl. zond ik u (…) bericht (…)

U hebt hierop niet gereageerd en bent ook niet ingegaan op de uitnodiging in gesprek te gaan. Gelet op het feit dat u ook niet hebt bevestigd dat de vergadering wordt geannuleerd en dat op het verzoek tot rectificatie op de website en aan de leden zal worden ingegaan, zal ik thans actie ondernemen teneinde een kort geding te kunnen starten. Ik heb u daarvan reeds bij e-mailbericht van heden op de hoogte gesteld. U hebt vandaag in een e-mail laten weten dat u vandaag of morgen op mijn bericht van 16 april jl. terug komt. Daarop kan cliënte niet wachten. Gelet op de datum van de ALV en de aankomende vakantieperiode zal ik wanneer ik een datum ga aanvragen, de rechtbank vragen de betekeningstermijn te verkorten.”

Verweerster heeft de brief tevens per gewone post toegestuurd aan het adres van de opdrachtgever van klaagster 1 en het zakelijke adres van klaagster 2.

2.9    Op 17 april 2019 heeft het andere lid mede namens klaagsters een e-mail gestuurd aan de leden van DWIRE, vooruitlopend op de geplande algemene ledenvergadering op 7 mei 2019. In dit e-mailbericht staat, voor zover relevant:

“Voor de ALV is geagendeerd om o.a. de financiën van de vereniging te bespreken. Helaas zal dit agendapunt niet een hamerstuk zijn, aangezien het ons (…) recent is gebleken dat er betalingen zijn verricht van onze verenigingsrekening, die volgens ons niet verantwoord kunnen worden en niet aangemerkt kunnen worden als zakelijke betalingen die voor rekening van DWIRE zouden moeten zijn. Hierover is een conflict ontstaan met de voormalige penningmeester [de cliënte van verweerster]. Wij hebben getracht om de nodige onderbouwingen boven tafel te krijgen om de financiën op een juiste manier te kunnen verantwoorden, maar deze onderbouwingen hebben wij tot heden niet ontvangen. Dit heeft voor ons geleid – zulks gesteund door een onafhankelijke administrateur – tot de conclusie dat de vereniging een vordering heeft op de voormalige penningmeester [de cliënte van verweerster] waarvan wij inmiddels aangifte hebben gedaan bij de politie.

Wij waren voornemens om jullie over dit conflict te informeren tijdens de geplande ALV van 7 mei a.s. (…) Gelet op recente acties van [de cliënte van verweerster], bestaande o.a. uit het saboteren van de nieuwe website waar we zo hard aan hebben gewerkt en het blokkeren van het mailverkeer, het wederom claimen van toegang tot de bankrekening van de vereniging en het persoonlijk dagvaarden van ons, kunnen we helaas niet anders dan jullie hiervan reeds nu op de hoogte te stellen.”

2.10    Op 17 april 2019 (’s avonds) heeft verweerster op haar beurt namens haar cliënte een e-mail gestuurd aan de leden van DWIRE, met haar visie op de zaak. Hierin staat onder meer dat de cliënte van verweerster een aanzienlijk bedrag aan privé geld in de vereniging heeft gestoken en dat zij over de verrekening van deze privé bedragen goede afspraken heeft gemaakt met het vorige bestuur.

2.11    Bij e-mail aan verweerster van 18 april 2019 18:34 uur heeft klaagster 1 mede namens klaagster 2 en het andere lid gereageerd op de e-mails en de brief van verweerster aan klaagsters en het andere lid. In de e-mail staat, voor zover hier van belang:

“Inmiddels hebben wij een afschrift ontvangen van de e-mail die u aan een groot deel van onze leden hebt gestuurd. Zonder hier uitgebreid op in te gaan (…) berichten wij u dat u niet welkom bent op de ALV. Dit is immers een ledenvergadering en uitsluitend leden zullen worden toegelaten. Wij zullen [de cliënte van verweerster] in de gelegenheid stellen om – zonder uw aanwezigheid – haar standpunt uiteen te zetten onder de voorwaarde dat zij de vergadering niet zal verstoren en een ieder in staat zal stellen om op een normale manier te kunnen spreken. Indien blijkt dat zij desondanks de orde zal verstoren, zullen wij de bewaking van Paleis Soestdijk opdracht geven haar te sommeren de zaal te verlaten.”

2.12    Verweerster heeft klaagster 1 bij e-mail van 18 april 2019 18:55 uur onder meer geschreven:

‘”Dank voor uw privé adressen, ik was daar niet van op de hoogte, reden waarom de betekening plaats vond aan de adressen die mij uit de correspondentie en internet bleken. (…)

Ik zal cliënte vergezellen bij de ALV. Gelet op de zware aantijgingen in de e-mail van gisteren, uw aangifte en huidige opstelling kunt u mij de toegang tot de vergadering niet ontzeggen, nu zulks in strijd is met het beginsel van een deugdelijke hoor en wederhoor. Ik nodig u ook uit om mij te laten weten waarop u de veronderstelling baseert dat cliënte ‘ordeverstoring’ voor ogen zou kunnen hebben. Ook dit is weer een ongefundeerde aanname.”

2.13    Bij e-mail van 18 april 2019 22:32 uur hebben klaagsters en het andere lid hun verhinderdata voor de komende zes weken aan verweerster doorgegeven.

2.14    Op 19 april 2019 heeft verweerster bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam een datum aangevraagd voor een kort geding. Op het aanvraagformulier heeft verweerster de verhinderdata van klaagsters vermeld en de voorzieningenrechter verzocht daarmee geen rekening te houden.

2.15    Op eveneens 19 april 2019 heeft verweerster klaagsters en het andere lid per e-mail de concept-dagvaarding toegestuurd en hen (onder meer) meegedeeld dat zij de rechtbank heeft verzocht om bij de datumbepaling geen rekening te houden met hun verhinderdata. Op diezelfde dag heeft verweerster klaagsters en het andere lid de dagvaarding met producties per e-mail toegezonden. De laatste e-mail van verweerster hebben klaagster 1 en het andere lid niet bereikt omdat er een fout is geslopen in het e-mailadres van klaagster 1 en het andere lid.

2.16    Bij e-mail van 22 april 2019 heeft verweerster de dagvaarding met producties aan (het juiste e-mailadres van) het andere lid gestuurd.

2.17    Op verzoek van de advocaat van DWIRE en (onder meer) klaagsters is het op 24 april 2019 geplande kort geding verplaatst naar 8 mei 2019.

2.18    Op 30 april 2019 hebben verweerster en een kantoorgenoot van haar een aanvraag ingediend om lid te worden van DWIRE. Die aanvraag is afgewezen.

2.19    Op 7 mei 2019 heeft een ALV van DWIRE plaatsgevonden. Verweerster en haar cliënte waren daarbij ook aanwezig. De ALV heeft tijdens de vergadering besloten om klaagsters en het andere lid als interim bestuur aan te stellen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a)    in haar e-mail van 16 april 2019 heeft gedreigd de organisaties waar klaagsters deel van uitmaken te informeren over welke onrechtmatige gedragingen er door klaagsters als niet formele bestuurders van DWIRE hebben plaatsgevonden terwijl zij wist dat klaagsters niet open stonden voor de door haar genoemde opties en vervolgens de brief van 17 april 2019 door een deurwaarder heeft (trachten te)  laten betekenen en per post heeft laten verzenden aan het adres van de opdrachtgever van klaagster 1 en het zakelijke adres van klaagster 2;

b)    haar cliënte naar buiten toe ten onrechte heeft aangeduid als bestuurder/voorzitter van DWIRE;

c)    heeft aangekondigd geen rekening te houden met de verhinderdata van klaagsters bij het starten van een kortgedingprocedure en de dagvaarding met producties naar een onjuist e-mailadres van klaagster 1 (en het andere) heeft gestuurd;

d)    en haar kantoorgenoot een aanvraag hebben ingediend om lid te worden van DWIRE.

4    VERWEER

4.1    Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

5    BEOORDELING

5.1    De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerster als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Klachtonderdeel a)

5.2    Klaagsters verwijten verweerster in dit klachtonderdeel dat zij heeft gedreigd de organisaties waar klaagsters werkzaam zijn op de hoogte te stellen van hun (volgens verweerster) onrechtmatige gedragingen en  dat zij de brief van 17 april 2019 heeft (trachten te) laten betekenen aan het adres van de opdrachtgever van klaagster 1 en het zakelijke adres van klaagster 2. Met het betrekken van klaagsters opdrachtgever/organisatie waarbij zij betrokken zijn in het geschil lijkt geen ander doel te zijn gemoeid dan het berokkenen van schade aan klaagsters, aldus klaagsters.

5.3    De raad overweegt als volgt. In de e-mail van 16 april 2019 (zie 2.6) heeft verweerster geschreven onder meer de organisaties waar klaagsters deel van uitmaken en die behoren te weten welke onrechtmatige gedragingen er door klaagsters als niet formele bestuurders van DWIRE hebben plaatsgevonden te informeren als de geplande ALV niet wordt geannuleerd en de website niet wordt gerectificeerd. Op 17 april 2019 heeft verweerster de deurwaarder opdracht gegeven naar het adres van de opdrachtgever van klaagster 1 te gaan en aldaar een brief te betekenen en heeft verweerster een brief door de deurwaarder laten betekenen op het zakelijke adres van klaagster 2 (zie 2.8). De brief aan klaagster 1 is uiteindelijk betekend aan het woonadres van klaagster 1, nadat de deurwaarder telefonisch contact met haar heeft gehad omdat hij de brief niet rechtsgeldig kon betekenen aan het adres van haar opdrachtgever. Verweerster heeft de brieven tevens per post verstuurd naar het adres van de opdrachtgever van klaagster 1 en het zakelijke adres van klaagster 2.

5.4    Verweerster heeft onder andere als verweer aangevoerd dat zij de brief aan klaagsters heeft laten betekenen omdat zij er zeker van wilde zijn dat de brief klaagsters zou bereiken. Dit verweer gaat echter niet op. De brief van 17 april 2019 is naar het oordeel van de raad niet meer dan een herhaling van de e-mail van verweerster aan klaagsters van 16 april 2019, met daaraan toegevoegd de constatering dat klaagsters daarop niet hebben gereageerd. Verweerster wist dat klaagsters de e-mail van 16 april 2019 hadden ontvangen, nu klaagsters verweerster op 17 april 2019 hadden bericht daarop die dag of de dag erna te reageren. Ook het verweer van verweerster ter zitting dat zij heeft gekozen voor betekening van de sommatiebrief in plaats van gewone verzending in een poging om met deze indringende communicatiewijze de impasse tussen haar cliënte en klaagsters te doorbreken volgt de raad niet. De brief van 17 april 2019 bevat immers geen (herhaalde) sommatie en is slechts een herhaling van de e-mail van 16 april 2019 met de constatering dat aan de sommatie van 16 april 2019 geen gevolg is gegeven. De brief van 17 april 2019 bevat verder een aankondiging dat verweerster thans tot actie zal overgaan. Bovendien heeft verweerster bij e-mail van 17 april 2019 aan klaagsters geschreven dat zij concludeert dat klaagsters kiezen voor optie 2 (uit de e-mail van 16 april 2019) en dat verweerster dit bericht heden bij de werkgevers/kantoren door de deurwaarder heeft laten betekenen en een kort geding op korte termijn zal starten. Een en ander leidt de raad tot de conclusie dat de (betekende) brief van 17 april 2019 niet anders kan worden gezien dan een uitvoering van hetgeen verweerster in haar e-mail van 16  april 2019 onder optie 2, en vervolgens in haar e-mail van 17 april 2019 heeft aangekondigd. Naar het oordeel van de raad was er in de gegeven omstandigheden geen redelijke noodzaak om de brief van 17 april 2019 aan klaagsters te laten betekenen op de wijze zoals is gebeurd en bovendien per post op te sturen naar de opdrachtgever van klaagster 1 en het zakelijk adres van klaagster 2.   Nu verweerster dit wel heeft gedaan en dit nadat zij in haar e-mail aan klaagsters van 16 april 2019 had gedreigd de organisaties waar klaagsters werkzaam zijn te informeren, heeft verweerster naar het oordeel van de raad een oneigenlijk middel ingezet zonder redelijk doel en daarmee onevenredig nadeel aan klaagsters toegebracht zonder dat dit tot noemenswaardig voordeel van haar cliënte strekte. Klaagsters hebben ter zitting toegelicht dat zij hiervan ook daadwerkelijk last hebben ondervonden op hun werk. Verweerster heeft aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Hoewel de raad geen reden heeft te twijfelen aan de uitlating van verweerster ter zitting dat het nooit haar bedoeling is geweest persoonlijk leed toe te brengen of klaagsters onnodig te grieven, doet dit gegeven aan de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid niet af. Klachtonderdeel a) is dan ook gegrond.

Klachtonderdeel b)

5.5    In klachtonderdeel b) verwijten klaagsters verweerster dat zij haar cliënte naar buiten toe ten onrechte heeft aangeduid als bestuurder/voorzitter van DWIRE. Verweerster is ermee bekend dat haar cliënte niet is herbenoemd als bestuurder door de ALV (hetgeen onderwerp is van geschil) en desalniettemin heeft verweerster haar cliënte ten opzichte van de websitebeheerder en in het deurwaardersexploot aangeduid als bestuurder, aldus nog steeds klaagsters.

5.6    De raad overweegt als volgt. Verweerster heeft terecht aangevoerd dat dit klachtonderdeel betrekking heeft op het onderliggende geschil dat tussen klaagsters en de cliënte van verweerster bestaat (of heeft bestaan). Het is aan de civiele rechter en niet aan de tuchtrechter om te oordelen over de vraag of en tot wanneer de cliënte van verweerster (enig) bestuurder van DWIRE was of niet. Dat het daarover door verweerster ingenomen standpunt op voorhand kennelijk onjuist is, is niet gebleken. Klachtonderdeel b) is dan ook ongegrond.

Klachtonderdeel c)

5.7    Klachtonderdeel c) ziet op het door verweerster namens haar cliënte aanhangig gemaakte kort geding. Klaagsters verwijten verweerster allereerst dat zij heeft aangekondigd geen rekening te houden met de verhinderdata van klaagsters bij het starten van het kort geding. Uit het door verweerster overgelegde aanvraagformulier voor het kort geding volgt echter dat zij de verhinderdata van klaagsters aan de rechtbank heeft doorgegeven, met het verzoek daarmee geen rekening te houden gelet op de spoedeisendheid van de zaak. Het stond verweerster in het belang van haar cliënte vrij om dit verzoek aan de rechtbank te doen. Klachtonderdeel c) is in zoverre dan ook ongegrond.

5.8    Klaagsters verwijten verweerster ook dat zij in haar e-mail van 19 april 2019 met als bijlagen de dagvaarding met producties (zie 2.15) een spelfout heeft gemaakt in de e-mailadressen van klaagster 1 en het andere lid, waardoor zij de e-mail niet hebben ontvangen. Hoewel het opmerkelijk is dat in de e-mailadressen een spelfout is geslopen, temeer nu verweerster al eerder met hen had gecommuniceerd per e-mail, kan de raad niet vaststellen dat dit opzettelijk is gebeurd en acht de raad het ook onwaarschijnlijk dat dit opzettelijk is gebeurd. Ook dit onderdeel van klachtonderdeel c) is ongegrond.

Klachtonderdeel d)

5.9    Klaagsters verwijten verweerster tot slot dat zij en een kantoorgenoot van haar een aanvraag hebben ingediend om lid te worden van DWIRE.

5.10    De raad is van oordeel dat dit verweerster niet tuchtrechtelijk kan worden verweten. Verweerster heeft toegelicht dat haar cliënte de e-mail van klaagster 1 van 18 april 2019 18.34 uur (zie hiervoor, 2.11), waarin onder meer staat dat verweerster niet welkom zou zijn op de ALV en dat indien de cliënte van verweerster tijdens de ALV de orde zou verstoren, klaagsters de bewaking opdracht zouden geven haar te sommeren de zaal te verlaten, als zeer bedreigend heeft ervaren. Om te verzekeren dat verweerster aanwezig zou kunnen zijn bij de ALV om haar cliënte te ondersteunen, heeft zij een verzoek ingediend om lid te worden van DWIRE. Haar kantoorgenoot heeft eenzelfde verzoek ingediend omdat zij verweerster mogelijk zou vervangen tijdens de ALV. Verweerster heeft aldus op creatieve wijze in het belang van haar cliënte gehandeld en het stond DWIRE vrij het verzoek van verweerster af te wijzen, hetgeen ook is gebeurd. Klachtonderdeel d) is ongegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door een oneigenlijk middel in te zetten zonder redelijk doel en daarmee onevenredig nadeel aan klaagsters toe te brengen. De raad acht hiervoor een waarschuwing passend en geboden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagsters betaalde   griffierecht van € 50 aan hen vergoeden.

7.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50 reiskosten van klaagsters,

b) € 750 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500 kosten van de Staat.

7.3     Verweerster moet het bedrag van € 50 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klaagsters. Klaagsters geven tijdig hun rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.4    Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel a) gegrond;

-    verklaart klachtonderdelen b), c) en d) ongegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klaagsters;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50 aan klaagsters, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, voorzitter, mrs. D. Horeman en E.M.J. van Nieuwenhuizen, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2020.

Griffier    Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 16 maart 2020 verzonden.