Rechtspraak
Uitspraakdatum
24-02-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2020:50
Zaaknummer
18-591/DH/RO
Inhoudsindicatie
Verzetbeslissing. Ten aanzien van drie klachtonderdelen heeft de voorzitter de juiste maatstaf toegepast en acht geslagen op alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De verzetgronden kunnen in dat kader dan ook niet slagen. De voorzitter heeft ten onrechte niet geoordeeld over een vierde klachtonderdeel. In zoverre is het verzet gegrond. De raad is, na het horen van een getuige, van oordeel dat de klacht ongegrond is.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 24 februari 2020 in de zaak 18-591 naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van op de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 21 oktober 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 12 juli 2018 met kenmerk R 2018/48 ks/mb, door de raad ontvangen op 13 juli 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad
gebracht.
1.3 Bij beslissing van 5 december 2018 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige kennelijk ongegrond.
1.4 Bij brief van 13 december 2018, door de raad ontvangen op 18 december 2018, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 12 augustus 2019 in het bijzijn van klager en verweerder. Vervolgens heeft de raad besloten de behandeling van de klacht aan te houden om de broer van klager als getuige (hierna ook: de getuige) te horen.
Ter zitting van 16 december 2019 heeft de voorzitter de getuige gehoord in aanwezigheid van klager en verweerder en de getuige. De getuige heeft de vragen van de voorzitter, klager en verweerder beantwoord. Van het getuigenverhoor is proces-verbaal opgemaakt.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet zich richt;
- het dossier zoals de raad dat van de deken heeft ontvangen en waarop de
beslissing van de voorzitter is gebaseerd;
- het verzetschrift van klager;
- de brief van klager van 13 augustus 2019 met bijlagen;
- het proces-verbaal van het getuigenverhoor van 16 december 2019, met bijlage;
- de reactie van klager van 27 december 2019;
- de reactie van verweerder van 16 januari 2020.
2 FEITEN
2.1 Klager heeft zich in oktober 2013 tot verweerder gewend met het verzoek om rechtsbijstand in een geschil met zijn ex-partner, mevrouw J., inzake een door hem tezamen met haar op 28 juli 2008 afgesloten geldlening.
2.2 In de procedure tussen klager en mevrouw J. heeft op 30 september 2014 een comparitie van partijen plaatsgevonden bij de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank). Een voormalig kantoorgenoot van verweerder heeft klager tijdens deze comparitie bijgestaan. Deze verscheen ter zitting nadat deze al was begonnen.
2.3 De rechtbank heeft bij vonnis van 11 maart 2015 de vorderingen van klager
afgewezen.
2.4 Omdat verweerder niet stond ingeschreven bij de Raad voor Rechtsbijstand heeft mr. B. voor klager een toevoeging voor de fase in hoger beroep aangevraagd.
2.5 Bij exploot van 9 juni 2015 is door mr. B. namens klager hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof Den Haag (hierna: het hof) heeft in deze zaak een comparitie bevolen. Een andere voormalig kantoorgenoot van verweerder zou klager tijdens die comparitie bijstaan, maar deze zitting heeft geen doorgang gevonden.
2.6 Het hof heeft bij arrest van 20 juni 2017 het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
2.7 Bij brief van 21 oktober 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over
verweerder.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) de opdracht niet persoonlijk heeft uitgevoerd;
b) de door klager verstrekte informatie en aanvullende stukken in hoger beroep niet heeft ingebracht, waardoor de zaak is verloren;
c) klager voor de door hem gemaakte fouten niet financieel heeft willen compenseren;
d) zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden.
3.2 De gronden van het verzet houden – samengevat en zakelijk weergegeven – in dat de voorzitter een aantal feiten onjuist en onvolledig heeft weergegeven, dat de voorzitter de klacht niet volledig heeft weergegeven en dat klager zich met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop deze berust, niet kan verenigen.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft zich schriftelijk en ter zitting gemotiveerd tegen de klacht en het verzet verweerd. De raad zal hierna, waar nodig, op dit verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De raad stelt voorop dat het karakter van de procedure waarbij verzet tegen een voorzittersbeslissing is ingesteld met zich brengt dat tijdens de behandeling van het verzet primair slechts aandacht kan zijn voor fouten of omissies in die beslissing. De inleidende klacht wordt pas nader, inhoudelijk, besproken als van zulke fouten of omissies sprake lijkt te zijn.
Verzet – klachtonderdeel a)
5.2 De raad is van oordeel dat de voorzitter ten aanzien van klachtonderdeel a), voor zover dat gaat over de comparitie bij de rechtbank, de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De voorzitter heeft klachtonderdeel a), voor zover dat gaat over de comparitie bij de rechtbank, naar het oordeel van de raad op juiste gronden niet-ontvankelijk verklaard, omdat klager dit klachtonderdeel na verloop van de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet, en dus te laat, bij de deken heeft ingediend. Ook ten aanzien van het handelen van verweerder in hoger beroep is de raad van oordeel dat de voorzitter klachtonderdeel a) in zoverre op juiste gronden kennelijk ongegrond heeft verklaard. De in het kader van klachtonderdeel a) door klager aangevoerde verzetgronden kunnen dan ook niet slagen. Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter over klachtonderdeel a) ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de inhoud van de klacht. De raad verklaart het verzet in zoverre dan ook ongegrond.
Verzet – klachtonderdeel b)
5.3 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van klachtonderdeel b) de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De in dit verband door klager aangevoerde verzetgronden inclusief de door klager bij brief van 13 augustus 2018 nader ingediende e-mailcorrespondentie met verweerder zijn voor de raad geen aanleiding om van het oordeel van de voorzitter af te wijken en deze gronden kunnen dan ook niet slagen. Naar het oordeel van de raad heeft de voorzitter klachtonderdeel b) in haar beslissing dan ook op juiste gronden kennelijk ongegrond verklaard. Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter over klachtonderdeel b) ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de inhoud van de klacht. De raad verklaart het verzet in zoverre dan ook ongegrond.
Verzet – klachtonderdeel c
5.4 De raad is van oordeel dat de voorzitter klachtonderdeel c) in haar beslissing op juiste gronden kennelijk ongegrond heeft verklaard, omdat verweerder van de door klager verweten gedragingen zoals genoemd in klachtonderdelen a) en b) geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt en financiële compensatie daarom niet aan de orde is. De verzetgronden kunnen dan ook niet slagen. Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter over klachtonderdeel c) ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de inhoud van de klacht. De raad verklaart het verzet in zoverre dan ook ongegrond.
Verzet – klachtonderdeel d)
5.5 Ter zitting heeft klager verklaard dat hij ook heeft geklaagd over de schending door verweerder van de geheimhoudingsplicht, omdat hij de klacht inhoudelijk met klagers broer heeft besproken, maar dat de voorzitter daarover niet heeft geoordeeld. Daarbij verwijst klager naar zijn e-mails van 20 en 21 maart 2018 aan de toenmalige deken waarin klager een door hem ontvangen WhatsApp-bericht van zijn broer van 12 maart 2018 heeft gekopieerd. Nu de voorzitter naar het oordeel van de raad ten onrechte niet ook heeft geoordeeld over de volgens klager geschonden geheimhoudingsplicht door verweerder, is het verzet in zoverre gegrond en komt de raad toe aan een inhoudelijke beoordeling van klachtonderdeel d).
5.6 Verweerder heeft ter zitting uitdrukkelijk betwist dat hij zijn geheimhoudingplicht heeft geschonden. In dat verband heeft verweerder toegelicht dat klager tegen zijn broer heeft gezegd dat hij een klacht tegen hem heeft ingediend. Naar het oordeel van de raad wordt dit verweer bevestigd door de getuigenverklaring van klagers broer van 16 december 2019. De getuige heeft immers – samengevat weergegeven – verklaard dat klager bij hun moeder thuis heeft verteld dat hij een klacht tegen verweerder ging indienen en dat hij dus van klager zelf over de klacht heeft gehoord en niet van verweerder. In zijn reactie op het getuigenverhoor heeft klager de getuigenverklaring naar het oordeel van de raad onvoldoende weerlegd. De raad is dan ook van oordeel dat van een schending van de geheimhoudingsplicht niet is gebleken en dat verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt treft. Klachtonderdeel d) is daarom ongegrond.
Conclusie
5.7 Uit het bovenstaande volgt dat de raad het verzet ten aanzien van klachtonderdelen a), b) en c) ongegrond, het verzet ten aanzien van klachtonderdeel d) gegrond en klachtonderdeel d) ongegrond zal verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ten aanzien van klachtonderdelen a), b) en c) ongegrond;
- verklaart het verzet ten aanzien van klachtonderdeel d) gegrond;
- verklaart klachtonderdeel d) ongegrond.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot en J.H.M. Nijhuis, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 24 februari 2020.