Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-03-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2020:49

Zaaknummer

19-301/DH/RO

Inhoudsindicatie

Verzet niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 2 maart 2020 in de zaak 19-301/DH/RO naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline van 10 juli 2019 op de klacht van:

 

klaagster

 

tegen:

 

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 2 april 2018 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 8 mei 2019 met kenmerk R 2019/27 edg/mb, door de raad ontvangen op 13 mei 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 10 juli 2019 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 10 juli 2019 is verzonden aan klaagster.

1.4    Bij brief van 8 augustus 2019, door de raad ontvangen op 12 augustus 2019, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 17 februari 2020. Partijen zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De oproep van klaagster is op 7 januari 2020 gestuurd naar het e-mailadres waarmee zij met de raad communiceerde, zonder dat daarop een foutmelding is ontvangen. Verweerder heeft zich op de dag van de behandeling afgemeld. 

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klaagster van 8 augustus 2019 en de door haar op 13 augustus 2019 aan de raad gezonden e-mail.

 

2    FEITEN, KLACHT EN VERZET

2.1    Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klaagster in verzet in zoverre niet opkomt.

2.2    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klaagster zich met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop deze berust, niet kan verenigen.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat klaagster te laat verzet heeft ingesteld.

 

4    BEOORDELING

4.1    Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzet overweegt de raad als volgt. Op grond van artikel 46h, eerste lid, van de Advocatenwet kan binnen 30 dagen na de dag van verzending van het afschrift van de voorzittersbeslissing daartegen verzet worden ingesteld.

4.2    De beslissing van de voorzitter is gegeven op 10 juli 2019. Diezelfde dag is de beslissing aan klaagster verzonden. In de beslissing wordt duidelijk vermeld dat een verzetschrift moet worden ingediend binnen 30 dagen, dat de termijn van 30 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing en dat uiterlijk op de dertigste dag van die termijn het verzetschrift moet zijn ontvangen op de griffie van de raad. Dit betekent dat het verzetschrift van klaagster uiterlijk op 9 augustus 2019 op de griffie van de raad ontvangen had moeten worden. Het verzetschrift is echter pas op 12 augustus 2019 door de griffie van de raad ontvangen. Klaagster heeft derhalve de 30 dagen-termijn voor het indienen van verzet overschreden. Door klaagster zijn geen redenen voor deze termijnoverschrijding aangevoerd, zodat de raad geen aanleiding ziet deze verschoonbaar te achten. Klaagster is daarom niet-ontvankelijk in haar verzet.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar verzet.

 

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. J.G. Colombijn-Broersma en R. de Haan, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2020.