Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-03-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2020:59

Zaaknummer

19-651/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Verweerder heeft geen gehoor gegeven aan het verzoek van een vertegenwoordiger van zijn cliënte/klaagster om het verstrekken van stukken uit het dossier van zijn cliënte/klaagster. Verweerder heeft zich daarbij terecht beroepen op zijn geheimhoudingsplicht. Hij heeft zijn beslissing meegedeeld aan de vertegenwoordiger en ook toegelicht; verweerder had op basis van de hem bekende informatie over zijn cliënte/klaagster twijfel of zij in voldoende mate haar belangen kon afwegen en de consequenties kon overzien van het verzoek om afgifte van de stukken aan de vertegenwoordiger. 

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 11 maart 2020 in de zaak 19-651/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

gemachtigde: (…)

 

tegen:

 

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 11 september 2019 met kenmerk K045 2019 ar/sh, door de raad ontvangen op 13 september 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van de volgende nagekomen stukken:

-    brief van de gemachtigde van klaagster d.d. 31 oktober 2019 met bijlagen;

-    brief van de gemachtigde van klaagster d.d. 2 november 2019 met bijlagen;

-    e-mail van de gemachtigde van klaagster d.d. 3 februari 2020 met bijlagen.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerder heeft namens klaagster verweer gevoerd tegen een onder meer door haar dochter, mevrouw CMK, ingediend verzoek tot onderbewindstelling van klaagster. De kantonrechter heeft het verzoek tot onderbewindstelling afgewezen bij beschikking van 31 mei 2017.

1.2    Op 8 mei 2017 heeft klaagster een levenstestament laten opstellen dat op 11 mei 2017 door een notaris is verleden. In het levenstestament zijn mevrouw WK, zijnde de andere dochter van klaagster, en de heer W, zijnde de echtgenoot van mevrouw WK, benoemd tot gevolmachtigden.

1.3    Bij door klaagster ondertekende brief d.d. 2 augustus 2018 heeft klaagster aan verweerder bericht dat zij aan mevrouw WK en de heer W de toegang tot haar woning had ontzegd, dat verweerder geen informatie meer aan hen mocht verstrekken, dat zij de aan verweerder verstrekte opdracht wenste in te trekken en dat zij stukken uit het dossier wenste te ontvangen.

1.4    Bij door klaagster ondertekende brief d.d. 13 augustus 2018 heeft klaagster het volgende aan verweerder bericht:

“Uit diverse mails is gebleken dat u niet bereid bent om de onderstaande documenten/dossier ondanks mijn verzoek te willen toezenden.

Gaarne wil ik de gevraagde documenten (per omgaande) dus per mail en het dossier ontvangen;

-    De originele machtiging dat de heer [W] mij destijds mocht vertegenwoordigen m.b.t. de destijds verstrekte opdracht aan u;

-    Een kopie van het in uw bezit zijnde levenstestament;

-    Een kopie van mijn dossier ontvangen.

Ik vorder dat de bovenvermelde documenten per omgaande en het dossier uiterlijk op 17 augustus 2018 in mijn bezit stelt of in bezit stelt van mijn gemachtigden [mevrouw CMK] en/of [[gemachtigde klaagster]]. Ik verzoek u hiervoor een afspraak per mail (bij u bekend) te willen maken met [[gemachtigde klaagster]].”

1.5    Bij e-mail d.d. 14 augustus 2018 aan [gemachtigde klaagster] heeft verweerder als volgt gereageerd:

“Hierdoor bericht ik u geen (kopie)dossier van [klaagster] te zullen verstrekken.

Op basis van de mij bekende gegevens heb ik gerede twijfel of [klaagster] nog in voldoende mate haar belangen in alle redelijkheid kan afwegen én de consequenties kan overzien van haar verzoek zoals u dat aan mij heeft toegezonden.

U noch uw partner zijn in het mij bekende levenstestament van [klaagster] benoemd tot wettelijk vertegenwoordiger.

Het staat mij derhalve niet vrij de gevraagde stukken te verstrekken.”

1.6    Bij door klaagster ondertekende brief d.d. 28 augustus 2018 is nogmaals aan verweerder verzocht om het dossier op het woonadres van [gemachtigde klaagster] af te geven aan mevrouw CMK of [gemachtigde klaagster].

1.7    Bij brief van 14 maart 2019 heeft [gemachtigde klaagster] namens klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder. De klachtbrief is voor akkoord ondertekend door klaagster.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij ondanks herhaalde verzoeken van klaagster heeft geweigerd om stukken uit haar eigen dossier te overhandigen.

2.2    Verweerder stelt ten onrechte dat klaagster niet in staat zijn om haar eigen wil te bepalen. Verweerder is geen arts en kan niet beoordelen hoe de geestestoestand van klaagster is. Er is geen reden om te twijfelen aan de geestelijke vermogens van klaagster. Verweerder is gehouden aan klaagsters verzoek te voldoen. Nu verweerder dat weigert handelt hij in strijd met de wet, de gedragsregels en de Voda (Verordening op de Advocatuur).

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft primair betoogd dat [gemachtigde klaagster] geen betrouwbare opdracht/volmacht van klaagster heeft om haar te vertegenwoordigen of namens haar een klacht in te dienen. In het levenstestamant is niet [gemachtigde klaagster] benoemd tot gevolmachtigden, maar mevrouw WK en de heer W. [gemachtigde klaagster] is de partner van mevrouw CMK, die in 2017 nog een verzoek tot onderbewindstelling van klaagster heeft ingediend. Kennelijk waren [gemachtigde klaagster] en mevrouw CMK toen van mening dat moest worden getwijfeld aan klaagsters mentale toestand. Het is onwaarschijnlijk dat klaagster dan twee jaar later wel voldoende wilsbekwaam zou zijn. Bij verweerder bestaat gerede twijfel of klaagster nog wel kan overzien waarvoor zij tekent. De klacht zou daarom  niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.

3.2    Subsidiair heeft verweerder het volgende betoogd. In het levenstestament d.d. 11 mei 2017 zijn mevrouw WK en de heer W benoemd tot gevolmachtigden. Verweerder heeft in 2018 van deze gemachtigden vernomen dat bij klaagster redelijk gevorderde Alzheimer/dementie is vastgesteld en dat zij niet meer thuis kon blijven wonen. Verweerder heeft zich gehouden aan de bij hem bekende informatie uit het levenstestament en waakt over de vertrouwelijkheid van de dossierstukken die hij in zijn bezit heeft. Verweerder heeft geen aanleiding om te veronderstellen dat het levenstestament achterhaald is. Verweerder kan onvoldoende vaststellen of klaagster nog wel weet waar zij voor tekent. Om die reden heeft verweerder geen gehoor gegeven aan de verzoeken om informatie. Verweerder heeft daarmee geen wettelijke bepalingen of andere voor hem geldende regels overtreden.

 

4    BEOORDELING

4.1    Ontvankelijkheid

De voorzitter stelt vast dat de klachtbrief d.d. 14 maart 2019 aanvangt met de zinsnede “Hierbij dien ik een klacht in namens [naam klaagster] …”, is ondertekend door [gemachtigde klaagster] en voor akkoord is ondertekend door klaagster. Daarnaast overweegt de voorzitter dat het dossier onvoldoende informatie bevat voor de conclusie dat klaagster volstrekt niet in staat zou zijn om haar wil kenbaar te maken. 

Gelet daarop moet ervan worden uitgegaan dat klaagster tegen verweerder een klacht wenste in te dienen, althans is niet aannemelijk geworden dat van het tegendeel sprake is. Dat in het levenstestament mevrouw WK en de heer W zijn benoemd tot gevolmachtigden staat er niet aan in de weg dat klaagster op een later moment een bijzondere volmacht tot het indienen van een klacht geeft aan een andere persoon.

De voorzitter oordeelt dan ook dat de klacht ontvankelijk is.

4.2    Inhoudelijke beoordeling

Het staat vast dat verweerder geen gehoor heeft gegeven aan het verzoek d.d. 13 augustus 2018 van zijn cliënte, zijnde klaagster, om dossierstukken te verstrekken. Ofschoon van een redelijk handelend advocaat mag worden verwacht dat deze gehoor geeft aan een verzoek van een cliënt om (kopieën van) stukken uit het dossier van die cliënt aan die cliënt of een ander te verstrekken, is de voorzitter van oordeel dat verweerder in dit geval geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De voorzitter overweegt dat op verweerder een geheimhoudingsplicht rust. De vertrouwelijkheid tussen advocaat en cliënt, in dit geval tussen verweerder en klaagster, is een van de kernwaarden van het beroep van advocaat. De voorzitter stelt vast dat in de brief van 13 augustus 2018 aan verweerder is verzocht om een afspraak te maken met [gemachtigde klaagster] voor het overhandigen van de gevraagde stukken. In de brief van 28 augustus 2018 is verweerder verzocht om de stukken af te geven op het woonadres van [gemachtigde klaagster]. Gelet op het op verweerder rustende beroepsgeheim diende hij prudent om te gaan met dit verzoek om informatie. Verweerder heeft in zijn e-mail d.d. 14 augustus 2018 aan [gemachtigde klaagster] toegelicht welke afweging hij heeft gemaakt en dat bij hem op basis van de bij hem bekende gegevens gerede twijfel bestond of klaagster nog wel in voldoende mate haar belangen kon afwegen en de consequenties kon overzien van het verzoek om afgifte van de stukken aan [gemachtigde klaagster]. De voorzitter is van oordeel dat verweerder met een beroep op zijn geheimhoudingsplicht en de bij hem bekende informatie over de mentale gesteldheid van klaagster mocht weigeren om aan het in de brieven van 13 en 28 augustus 2018 geformuleerde verzoek te voldoen.

4.3    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, met bijstand van mr. T.H.G. Huber-van de Langenberg als griffier op 11 maart 2020.