Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-03-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2020:56

Zaaknummer

20-029/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de eigen advocaat kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 11 maart 2020 in de zaak 20-029/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerster

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 15 januari 2020 met kenmerk R 2020/01 edg/dh, door de raad ontvangen op 16 januari 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 23.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Op 12 april 2011 is klager gedwongen opgenomen in een kliniek van A. A. heeft klager in de periode van april 2011 tot en met juli 2015 medicatie verstrekt.

1.2    Op 15 juli 2015 heeft klager met betrekking tot de bijwerkingen van de aan hem verstrekte medicatie twee klachten ingediend bij de klachtencommissie van A.

1.3    Op 10 november 2015 heeft de klachtencommissie van A. een van de klachten van klager gegrond verklaard. De andere klacht is ongegrond verklaard.

1.4    Op 26 januari 2016 heeft klager zich na verwijzing door Juridisch Loket tot verweerster gewend omdat hij A. aansprakelijk wilde stellen voor de door hem als gevolg van de bijwerkingen geleden schade en deze schade op A. wilde verhalen.

1.5    Verweerster heeft A. gedagvaard en namens klager een verklaring voor recht gevorderd dat A. aansprakelijk was uit hoofde van onrechtmatig handelen alsmede een veroordeling tot vergoeding van klagers schade. De rechtbank Rotterdam heeft de vorderingen van A. bij vonnis van 8 november 2017 afgewezen en klager veroordeeld in de proceskosten van A.

1.6    Verweerster heeft namens A. tegen het vonnis van 8 november 2017 tijdig hoger beroep ingesteld. De memorie van grieven is door haar op 1 mei 2018 ingediend. Door A. is een memorie van antwoord ingediend, waarop verweerster namens klager bij akte heeft gereageerd. Bij die akte heeft zij een aantal producties gevoegd, waarop door A. bij antwoordakte is gereageerd.

1.7    Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 19 februari 2019 het vonnis van de rechtbank Rotterdam bekrachtigd en klager veroordeeld in de proceskosten van A. in hoger beroep.

1.8    Op 3 april 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster dat zij hem in de procedures bij de rechtbank en het gerechtshof niet goed heeft bijgestaan.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt voorop dat de tuchtrechter op grond van artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een client te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter daarbij rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de client daarover. De client dient door de advocaat te worden gewezen op wat in zijn zaak de proceskansen zijn en wat het kostenrisico is. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen.

4.2    Naar het oordeel van de raad kan op basis van de zich in het dossier bevindende stukken niet worden geoordeeld dat verweerster bij de behandeling van de zaak van klager heeft gehandeld in strijd met boven genoemde eisen. Zij heeft klager over zijn procespositie en bijbehorende kansen en risico’s geadviseerd en heeft na een teleurstellend vonnis van de rechtbank daartegen tijdig hoger beroep ingesteld. Van de door verweerster ingediende processtukken heeft klager steeds eerst een concept en vervolgens een afschrift ontvangen. Klaarblijkelijk heeft het hof geen aanleiding gezien een mondelinge behandeling te plannen. Daarop heeft verweerster geen invloed gehad. Klaarblijkelijk ook deelde het hof het oordeel van de rechtbank en niet het standpunt van klager. Dit Het verliezen van een procedure is (altijd) teleurstellend maar betekent nog niet dat het werk van de advocaat niet aan de daaraan te stellen eisen heeft voldaan.

4.3    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van

artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2020.