Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-03-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2020:54

Zaaknummer

19-233/DH/RO

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 9 maart 2020 in de zaak 19-233/DH/RO naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline van 18 september 2019 op de klacht van:

 

klager

gemachtigde: mr. J.P. van der Velden

 

tegen:

 

verweerster

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 29 oktober 2018 heeft (de gemachtigde van) klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 1 april 2019 met kenmerk R 2019/18 edl/mb, door de raad ontvangen op 2 april 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 18 september 2019 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 18 september 2019 is verzonden aan (de gemachtigde van) klager.

1.4    Bij brief van 17 oktober 2019, door de raad ontvangen op 18 oktober 2019, heeft de gemachtigde van klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 13 januari 2020 in aanwezigheid van klager, vergezeld van zijn gemachtigde, en verweerster.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klaagster van 17 oktober 2019.

 

2    FEITEN, KLACHT EN VERZET

2.1    Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klager in verzet in zoverre niet opkomt.

2.2    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop deze berust, niet kan verenigen.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft zich tegen het verzet en de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    Naar het oordeel van de raad volgt uit de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter zitting dat er tussen klager en zijn voormalig werkgever, waarbij verweerster ook aanwezig was, geen inhoudelijke mediation heeft plaatsgevonden. Het gesprek van 16 juni 2017, waar de klacht op ziet, duurde slechts vijftien minuten en was niet inhoudelijk van aard maar ging uitsluitend over de procedure. Dat klager voorafgaand aan dit gesprek geen kennis heeft genomen van de e-mail van 13 juni 2017, waarin de aanwezigheid van verweerster bij het gesprek van 16 juni 2017 wordt aangekondigd, valt verweerster niet te verwijten.

4.2    Voorts blijkt naar het oordeel van de raad uit de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter zitting dat er tussen de gemachtigde van klager en verweerster geen rechtstreeks contact is geweest. Alle contacten verliepen steeds tussen de gemachtigde en de voormalig werkgever van klager.

4.3    De raad is in het licht van het voorgaande van oordeel dat de voorzitter acht heeft geslagen op alle relevante feiten en omstandigheden van het geval.

4.4    Ten overvloede overweegt de raad nog dat door de voorzitter een onjuist toetsingscriterium toegepast. Verweerster was immers niet in een andere hoedanigheid dan die van advocaat bij het gesprek van 16 juni 2017 aanwezig. Dit is door klager evenwel niet als grond voor het verzet aangevoerd. Zou dat wel het geval zijn geweest, dan had dat overigens niet tot gegrondverklaring van het verzet en/of de klacht kunnen leiden. Uit de e-mail van 13 juni 2017 blijkt immers overduidelijk dat en in welke hoedanigheid verweerster het gesprek van 16 juni 2017 zou bijwonen. Met andere woorden, zij heeft daarover geen onduidelijkheid laten bestaan.

4.5    Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter derhalve geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. J.H.M. Nijhuis en P. Rijpstra, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2020.