Rechtspraak
Uitspraakdatum
19-02-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2020:51
Zaaknummer
19-841/DH/DH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de eigen advocaat in een complexe familierechtelijke kwestie kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 19 februari 2020 in de zaak 19-841/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 6 december 2019 met kenmerk K105 2019 ar/ak, door de raad ontvangen op 10 december 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klager is op 12 november 2007 te Wenen gehuwd met een vrouw met de Oostenrijkse nationaliteit. Partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden naar Nederlands recht, met uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen en uitsluiting van pensioenverevening. De rechtbank heeft zich bij beschikking van 16 juni 2016 bevoegd verklaard om kennis te nemen van het verzoek tot echtscheiding en de echtscheiding uitgesproken. De rechtbank heeft zich eveneens bevoegd verklaard om kennis te nemen van het verzoek tot het treffen van nevenvoorzieningen, waaronder het verzoek tot afgifte van de paarden. De rechtbank heeft bij beslissing van 18 oktober 2016 het verzoek tot afgifte van de paarden van klager toegewezen. .
1.2 In appel heeft het gerechtshof zich bij beschikking van 25 oktober 2017 onbevoegd verklaard kennis te nemen van het verzoek van de man tot afgifte van de paarden, de verzoeken van klager en zijn ex-echtgenote met betrekking tot hun vergoedingsrechten afgewezen en de beide beschikkingen van de rechtbank voor het overige bekrachtigd.
1.3 De Advocaat–Generaal heeft in zijn conclusie van 23 november 2018 geconcludeerd dat het gerechtshof terecht had geoordeeld dat het verzoek van de man tot afgifte van de paarden geen verband hield met het huwelijksvermogensrecht in de zin van artikel 1 lid 2 aanhef en onder a, EEX, Vo.
1.4 De Hoge Raad heeft bij beschikking van 21 december 2018 het beroep in cassatie van de man verworpen.
1.5 Klager heeft per webformulier van 9 mei 2019 bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
verweerster een beroepsfout heeft gemaakt door klaagster onjuist te adviseren ten aanzien van de bevoegdheid van de Nederlandse rechter inzake de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.
Klager heeft ter toelichting op zijn klacht onder meer het volgende naar voren gebracht:
2.2 Klager heeft tijdens het eerste gesprek met verweerster expliciet de vraag ten aanzien van de bevoegdheid van de Nederlandse rechter voorgelegd. Verweerster heeft bevestigd dat zowel voor de echtscheiding als voor de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden de Nederlandse rechter bevoegdheid toekwam. Na drie jaar procederen is vast komen te staan dat de Nederlandse rechter wel bevoegd was tot het uitspreken van de echtscheiding maar niet ten aanzien van de huwelijkse voorwaarden. Het advies van de Advocaat-Generaal was duidelijk en stellig over de toepassing van de EU-wetgeving. De Hoge Raad heeft dit advies dan ook integraal gevolgd. Uit het advies van de Advocaat-Generaal van 23 november 2018 en de beschikking van de Hoge Raad van 21 december 2018 blijkt dat verweerster een beroepsfout heeft begaan.
3 VERWEER
3.1 Verweerster betwist dat uit de conclusie van de Advocaat-Generaal blijkt dat de Nederlandse rechter geen bevoegdheid toekwam ter zake de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.
3.2 Verweerster heeft klager professioneel bijgestaan. Het ging om een complexe IPR-zaak met complicerende factoren. Zij heeft vanwege de complexe IPR-aspecten ook diverse externe adviezen ingeroepen van experts op het gebied van internationaal hippisch recht, internationaal huwelijksvermogensrecht en echtscheidingsprocesrecht. De rechtbank heeft in twee beschikkingen het advies van de adviseur van verweerster gevolgd. Het gerechtshof volgde de opinie van de adviseur van de wederpartij ten aanzien van de bevoegdheid met betrekking tot het verzoek van klager aangaande afgifte en eigendom van de paarden. Deze kwestie is door het gerechtshof als handelszaak gekwalificeerd en niet als huwelijksvermogensrecht. Met betrekking tot de vergoedingsrechten oordeelde het gerechtshof wel bevoegd te zijn. Het gerechtshof heeft het verzoek tot vaststelling van zijn recht op vergoeding afgewezen omdat klager naar het oordeel van het gerechtshof tekort was geschoten in het bewijs van zijn stelling dat hij met ‘eigen’ vermogen had geïnvesteerd in het vermogen van zijn echtgenote. De cassatieadvocaat heeft vervolgens een positief cassatieadvies gegeven, waarna deze de cassatiegronden heeft geformuleerd. Klager was op de hoogte van het risico dat het cassatieberoep op grond van artikel 81 lid 1 RO zou worden verworpen..
3.3 Verweerster heeft steeds in het belang van klager gehandeld en zijn zaken zorgvuldig behartigd. Het is begrijpelijk dat de uitspraken van het gerechtshof en de Hoge Raad voor klager teleurstellend waren, maar hiervan valt verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. Er is geen sprake van een beroepsfout.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en de cliënt daarover te informeren. De cliënt dient door de advocaat erop gewezen te worden wat in zijn zaak de proceskansen zijn en het kostenrisico is. Voorts dienen procestukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen.
4.2 Klager verwijt verweerster dat zij hem desgevraagd heeft bevestigd dat de Nederlandse rechter bevoegd was te beslissen over zowel het verzoek tot echtscheiding als over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, terwijl na drie jaar procederen is gebleken dat de Nederlandse rechter enkel bevoegd was om de echtscheiding uit te spreken. .
4.3 In geding tussen partijen was onder meer de bevoegdheid van de Nederlandse rechter. Uit de aan de raad overgelegde gerechtelijke uitspraken is gebleken dat tussen partijen in drie instanties is geprocedeerd, waarbij in de verschillende instanties verschillend is geoordeeld over de bevoegdheid van de Nederlandse rechter. Het gerechtshof kwam, anders dan de rechtbank, tot het oordeel dat het verzoek van klager tot afgifte van de paarden niet voortvloeide uit het huwelijksgoederenregime van partijen waarbij iedere goederenrechtelijke gemeenschap was uitgesloten, maar uit het algemeen vermogensrecht. Het gerechtshof heeft zich vervolgens, op basis van de in artikel 4 lid 1 van de Herschikte EEX-Vo neergelegde hoofdbevoegdheidsregel, onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de vordering van klager, voor zover het betrof de afgifte van de paarden en de daarmee verband houdende verzoeken. Op verzoek van klager is, na een desgevraagd positief cassatieadvies, door de cassatieadvocaat cassatie ingesteld, waarna door de Hoge Raad het beroep in cassatie is verworpen.
4.4 Het is begrijpelijk dat de beschikkingen van het gerechtshof en de Hoge Raad voor klager teleurstellend waren. Van de inhoud hiervan valt verweerster echter, naar het oordeel van de voorzitter, geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. Een advocaat heeft een inspanningsverbintenis, wat betekent dat verweerster zich diende in te spannen om een voor klager zo goed mogelijk resultaat te bereiken. Klager heeft geen andere stukken dan de beslissingen van rechtbank, Hof en Hoge Raad overgelegd. Anders dan klager meent, kan hieruit niet worden geconcludeerd dat verweerster een beroepsfout heeft gemaakt. De voorzitter volgt klager niet in zijn stelling dat uit de conclusie van de Advocaat-Generaal en de beschikking van de Hoge Raad blijkt dat verweerster hem onjuist heeft voorgelicht over de bevoegdheid van de Nederlandse rechter inzake de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. In appel en in cassatie is immers niet overwogen dat de Nederlandse rechter niet bevoegd was om kennis te nemen van verzoeken betreffende de huwelijkse voorwaarden, maar dat het verzoek tot afgifte van de paarden verband hield met het algemeen vermogensrecht en niet met het huwelijksgoederenrecht. Om die reden heeft het gerechtshof zich onbevoegd verklaard van de vordering van klager tot afgifte van de paarden kennis te nemen. De klacht is derhalve gebaseerd op een onjuiste lezing van de conclusie van de Advocaat-Generaal en de beschikkingen van het gerechtshof en de Hoge Raad. Echter, ook indien het springende punt wel de bevoegdheid van de Nederlandse rechter ten aanzien van huwelijkse voorwaarden zou zijn betekent dit niet automatisch dat er van een beroepsfout sprake is. Uit de aan de raad overgelegde gerechtelijke uitspraken blijkt dat in appel over een rechtsvraag anders kan worden gedacht dan in eerste aanleg. Dit is inherent aan een rechtssysteem met meerdere instanties. Indien in appel anders wordt gedacht over een rechtsvraag dan door de advocaat bepleit betekent dit niet dat de advocaat daarvan een tuchtrechtelijk verwijt te maken valt.
4.5 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46 j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier op 19 februari 2020.