Rechtspraak
Uitspraakdatum
25-03-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2020:68
Zaaknummer
20-072/DH/DH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat van de wederpartij over het in een kort geding overleggen van privé-e-mails waarvan de relevantie voor de procedure niet meteen blijkt, kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 25 maart 2020 in de zaak 20-072/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 22 januari 2020 met kenmerk K124 2019 ar/ak, door de raad ontvangen op 24 januari 2020, en van de op de inventarislijsten inhoudelijk en procedureel genoemde bijlagen.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager organiseert jaarlijks een missverkiezing.
1.2 Op 14 april 2019 heeft de laatste training voor de finale van de missverkiezing 2019 plaatsgevonden. Klager is die dag, na de training, mishandeld. De finalisten waren daarbij aanwezig.
1.3 Op 18 april 2019 heeft een bijeenkomst plaatsgevonden met de presentatrices van de missverkiezing 2019 en een aantal finalisten.
1.4 Na de bijeenkomst heeft een aantal finalisten van de missverkiezing zich teruggetrokken.
1.5 Verschillende media hebben gepubliceerd over het terugtrekken van een aantal missen en over de aanleiding daarvoor. Daarbij zijn verklaringen van de teruggetrokken finalisten over de missverkiezing, de organisatie daarvan en klager gepubliceerd.
1.6 Op 20 april 2019 heeft de finale van de missverkiezing 2019 plaatsgevonden.
1.7 Klager heeft op 1 mei 2019 een kort geding ingesteld tegen de vier finalisten van de missverkiezing die zich na 14 april 2019 hebben teruggetrokken. Verweerster heeft deze finalisten bijgestaan in het kort geding. Klager heeft in het kort geding, zakelijk weergegeven, rectificatie gevorderd van de in de media verschenen berichten, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Volgens klager zijn zijn eer en goede naam en de reputatie van zijn onderneming en die van de missverkiezingen in het bijzonder geschaad. De uitlatingen van de teruggetrokken finalisten over seksueel ongepast gedrag van klager en oneerlijkheid van de verkiezing zijn volgens klager ongefundeerd.
1.8 Verweerster heeft in het kort geding tegen klager producties 1 tot en met 15 overgelegd. Productie 9 is een verklaring van een voormalig werkneemster van klager. Productie 10 bestaat uit “privé e-mails met een schokkende inhoud” die tussen maart 2013 en 1 januari 2016 zijn gewisseld tussen klager en een derde.
1.9 De mondelinge behandeling van het kort geding heeft op 28 mei 2019 plaatsgevonden. Behalve partijen waren ook publiek en media aanwezig bij de zitting.
1.10 Op 31 mei 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster. Klager heeft zijn klacht bij berichten van 7 en 28 juni 2019 aangevuld.
1.11 Bij vonnis van 12 juni 2019 heeft de voorzieningenrechter de vordering(en) van klager afgewezen.
1.12 In een brief van 13 juni 2019 heeft de stafjurist van de rechtbank het volgende geschreven aan de advocaat van klager:
“Bij faxbrief van 13 juni 2019 heeft u mij verzocht om te bevestigen dat in bovengenoemde zaak ter zitting van 28 mei 2019 door de voorzieningenrechter is besloten om de door [verweerster] overgelegde productie 10 buiten beschouwing le laten.
Op basis van mijn zittingsaantekeningen kan ik aan u bevestigen dat de voorzieningenrechter naar aanleiding van ter zake door u opgeworpen bezwaren aan [verweerster] heeft gevraagd of zij in haar pleidooi inhoudelijk op productie 10 zal ingaan. [Verweerster] heeft verklaard dat zij bedoelde productie niet inhoudelijk in haar pleidooi zal bespreken. De voorzieningenrechter heeft u en uw cliënt vervolgens gevraagd of daarmee voldoende aan uw bezwaren tegemoet werd gekomen. U heeft die vraag bevestigend beantwoord. Hoewel productie 10 dus ter zitting niet inhoudelijk is besproken, is deze productie wel deel uitblijven maken van het procesdossier.(…)”
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.
a) Verweerster heeft in de procedure gebruik gemaakt van onrechtmatig verkregen bewijs. Verweerster heeft als productie 10 verschillende privé e-mails aan de voorzieningenrechter overgelegd. Deze e-mails zijn door een oud werkneemster van klager gestolen van zijn laptop en dus op onrechtmatige wijze verkregen. De inhoud van deze e-mails is “heel erg privé” en bovendien niet relevant voor het kort geding. Dit laatste blijkt al uit de omstandigheid dat verweerster niet op de e-mails is ingegaan tijdens de zitting. Door deze e-mails toch ter kennis van de rechter te brengen heeft verweerster een ongeoorloofde inbreuk gepleegd op de privacy van klager.
b) Verweerster heeft onvoldoende professionele distantie in acht genomen ten aanzien van de door haar cliënten geuite onterechte beschuldigingen over misbruik van en ongepast gedrag jegens finalisten van de missverkiezing, terwijl de zitting in de zaak onder grote publieke belangstelling plaatsvond. Met name uit een nieuwsreportage van Omroep West blijkt dat verweerster het volgende heeft gezegd: “Dat hij een ongepaste fotoshoot heeft gehad met [finalist] en dat hij seks gehad heeft met ex-Missen die geld nodig hadden, is niet wat verwacht mag worden van een organisator van een Miss-verkiezing”. Verweerster heeft geen rekening gehouden met de reputatieschade die klager lijdt als gevolg van de onterechte beschuldigingen.
c) Verweerster heeft ten onrechte de indruk gewekt dat zij zich baseerde op ‘echte’ getuigenverklaringen. Verweerster heeft volkomen ten onrechte de indruk gewekt dat ze haar stellingen op getuigenverklaringen kon baseren. De verklaringen waarop verweerster zich beriep zijn verklaringen van derden die hebben verklaard over dat wat zij van anderen gehoord hebben. Verweerster is onvoldoende terughoudend geweest in haar stellingen over de verwijten aan het adres van klager, omdat daar geen bewijs voor was.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.
4.2 De voorzitter zal het optreden van verweerder aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Klachtonderdeel a)
4.3 Uit het dossier blijkt niet dat vaststaat dat de e-mails die als productie 10 door verweerster zijn overgelegd gestolen zijn. De verklaringen van partijen lopen op dit punt uiteen. De voorzitter kan aldus niet vaststellen dat de e-mails daadwerkelijk gestolen zijn noch dat verweerster wist dat zij gestolen e-mails aan de voorzieningenrechter heeft overgelegd, nog daargelaten of dat tuchtrechtelijk verwijtbaar zou zijn. Klachtonderdeel a is in zoverre kennelijk ongegrond.
4.4 De vraag die vervolgens beantwoord moet worden is of verweerster het overleggen van de e-mails op andere gronden achterwege had moeten laten. Klager heeft, zakelijk weergegeven, gesteld dat de inhoud van de e-mails binnen de kaders van het kort geding geen relevantie had en dat verweerster daarom met het overleggen van de e-mails de belangen van klager onnodig of onevenredig heeft geschaad.
4.5 Zoals hiervoor al weergegeven heeft een advocaat veel vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem goeddunkt. Daartoe behoort dat een advocaat stukken in een procedure mag brengen, waarvan de relevantie niet onmiddellijk duidelijk is of die slechts tot doel hebben een beeld te geven van de persoon van de wederpartij. Deze vrijheid om stukken te overleggen waarvan de relevantie niet meteen blijkt, kan worden begrensd in de situatie dat de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig worden geschaad.
4.6 Het is de voorzitter niet gebleken dat deze situatie zich heeft voorgedaan. Uit de brief van de stafjurist van 13 juni 2019 blijkt dat de voorzieningenrechter ter zitting heeft vastgesteld dat verweerster niet voornemens was de inhoud van de e-mails te bespreken. De vraag van de voorzieningenrechter aan de advocaat van klager of daarmee voldoende aan de bezwaren van klager tegemoet werd gekomen, is vervolgens bevestigend beantwoord. Aldus staat vast dat de inhoud van de e-mails op de zitting niet door de voorzieningenrechter en evenmin door verweerster is besproken. De inhoud van de e-mails is dus niet via die weg ter kennis van het belangstellende publiek en de media gekomen. De voorzitter stelt verder vast dat de inhoud van de e-mails ook niet in het vonnis van de voorzieningenrechter is opgenomen. Ook via die weg is de inhoud van de e-mails dus niet ter kennis van derden, waaronder de media, gekomen. Voor zover klager heeft willen betogen dat zijn belang of dat van zijn onderneming reeds door de overlegging van de producties geschaad is wijst de voorzitter erop dat klager uitdrukkelijk akkoord is gegaan met de oplossing dat de producties tot de stukken zouden blijven behoren maar de inhoud ervan niet zou worden besproken. Hij kan dit argument dan ook niet meer met succes aanvoeren.
4.7 Gelet op dit alles moet worden vastgesteld dat de belangen van klager niet onnodig of onevenredig zijn geschaad door de omstandigheid dat verweerster productie 10 heeft overgelegd. klachtonderdeel a is ook in zoverre kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.8 In het door klager ingestelde kort geding ging het in de kern om de vraag of de beschuldigingen van de teruggetrokken finalisten aan het adres van klager over seksueel grensoverschrijdend gedrag en oneerlijkheid bij de missverkiezing ongefundeerd waren.
4.9 Verweerster heeft voorafgaand aan en tijdens de zitting het standpunt van haar cliënten naar voren gebracht. Dat standpunt hield in dat er voldoende basis was om aan te nemen dat de beschuldigingen aan het adres van klager gegrond waren. Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerster daarbij feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht waarvan zij de onjuistheid kende of moest kennen. Klager heeft zich bovendien ter zitting kunnen verweren tegen de stellingen van de cliënten van verweerster. Het is de voorzitter ook niet gebleken dat verweerster onvoldoende professionele distantie in acht heeft genomen. Klachtonderdeel b is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.10 Uitgangspunt is dat het een advocaat vrijstaat om gebruik te maken van verklaringen van getuigen, ook als deze getuigen niet uit eigen ervaring verklaren maar ‘van horen zeggen’. Het is de voorzitter verder niet gebleken dat verweerster wist of moest weten dat de inhoud van de verklaringen onjuist was en dat zij het gebruik van de verklaringen daarom achterwege had moeten laten. Klachtonderdeel c is daarom kennelijk ongegrond.
Slotsom
4.11 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46 j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2020.