Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-01-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2020:70

Zaaknummer

19-496

Inhoudsindicatie

voorzittersbeslissing over de eigen advocaat in een familierechtelijk geschil. Naar het oordeel van de voorzitter is onder meer niet gebleken dat verweerster onvoldoende met klaagster heeft gecommuniceerd of haar onjuist heeft voorgelicht over gefinancierde rechtsbijstand. De vermeende onheuse bejegening is niet komen vast te staan. De klacht over een privé-gedraging van verweerster valt buiten het tuchtrecht. Klacht deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk. 

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 20 januari 2020

in de zaak 19-496

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

tegen

verweerster

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 24 juli 2019 met kenmerk Z 705329/MV/sd, door de raad ontvangen op 24 juli 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerster heeft klaagster bijstand verleend in een echtscheidingsprocedure. Aanvankelijk werd klaagster bijgestaan door een andere advocaat, genaamd mr. T. Deze advocaat heeft namens klaagster een toevoeging aangevraagd en verkregen. Verweerster heeft in juli 2015 de rechtsbijstand aan klaagster en de toevoeging overgenomen.

1.2    Bij e-mail van 20 juli 2015 heeft verweerster klaagster een opdrachtbevestiging gestuurd met onder meer de volgende inhoud:

“(…) In navolging van ons telefonisch onderhouden d.d. 15 juli 2015, bericht ik u als volgt. (…)

Onder voornoemde voorwaarde, bevestig ik hierbij schriftelijk uw opdracht tot het verrichten van werkzaamheden inzake de navolgende kwestie. (…)

Het betreft de kwestie inzake de voorgenomen beëindiging van uw huwelijk. De belangrijkste discussie betreft het ouderschapsplan en dan vooral de zorg- en contactregeling. Daarnaast is er sprake van een koophuis met een onderwaarde ten opzichte van de hypotheek. (…)

Ter zake de toevoeging verwijs ik u zekerheidshalve nog naar de website van de Raad voor Rechtsbijstand (www.rechtsbijstand.nl of www.rvr.org) alwaar u relevante informatie kunt vinden. In uw geval is de toevoeging reeds verleend en is ook een eigen bijdrage vastgesteld (welke u waarschijnlijk reeds aan [mr. T.] heeft voldaan). Daarnaast dient u de kosten van rechtbank, uittreksels (…) apart te betalen. Daarbij komen de kosten van de deurwaarder (ca € 2,-) en griffierecht (ca € 79,-). Tenslotte dient u rekening te houden met de resultaatstoetsing achteraf. Indien u bij de verdeling van het huwelijksvermogen meer dan de helft van het box 3 vrijgestelde vermogen in geld ontvangt, dat dan alsnog de toevoeging wordt ingetrokken en dient u mijn werkzaamheden op uurtarief te vergoeden. In dat kader bevestig ik u nog dat, indien de toevoeging niet mocht worden verleend, het uurtarief waarvoor ik mijn werkzaamheden zal verrichten indien er geen toevoeging mocht worden verstrekt, dan wel indien deze bij de resultaatstoetsing achteraf mocht komen te vervallen. Het uurtarief bedraagt € 160,- per uur, te vermeerderen met 5% kantoorkosten en BTW. Eventuele verschotten (zoals griffierechten, deurwaarderkosten en dergelijke te verstaan) worden separaat in rekening gebracht.

Ik verzoek u dit e-mailbericht voor akkoord te retourneren. (…)”

1.3    Bij e-mail van 22 juli 2015 heeft klaagster verweerster bericht:

“(…) Ik heb de mail gelezen en ben akkoord! (…)”

1.4    Bij beschikking van 19 maart 2018 heeft de rechtbank onder meer de echtscheiding tussen klaagster en haar ex-partner uitgesproken.

1.5    Bij brief van 1 oktober 2018 heeft de Raad voor Rechtsbijstand klaagster het voornemen bekend gemaakt om de toevoeging met terugwerkende kracht in te trekken.

1.6    Op 1 oktober 2018 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1)    zij zowel telefonisch als per e-mail slecht bereikbaar is geweest;

2)    zij ondanks diverse terugbelverzoeken geen contact met klaagster heeft opgenomen;

3)    zij klaagster met enorme vertraging processtukken heeft toegestuurd, als gevolg waarvan er soms weinig of geen tijd meer was om daarop te reageren (zoals het op 31 januari 2018 door de wederpartij ingediende F9-formulier);

4)    zij, toen klaagster haar in april 2018 telefonisch op de hoogte stelde van het feit dat klaagster een (lager) bod op haar woning had geaccepteerd, boos reageerde en stelde dat klaagster op deze manier ‘zat te snijden in haar portemonnee’;

5)    zij in een telefoongesprek in augustus 2018 heeft aangegeven dat zij klaagster niet wilde bijstaan in de hoger-beroepsprocedure  vanwege het feit dat zij het (lagere) bod op haar woning had geaccepteerd;

6)    zij zich onnodig grievend jegens klaagster heeft uitgelaten door te stellen: ‘ik heb te lang op de universiteit gezeten om jou voor een paar euro bij te staan’;

7)    zij klaagster kort voor het aflopen van de hoger beroepstermijn heeft geïnformeerd over het feit dat zij klaagster niet wilde bijstaan in de hoger-beroepsprocedure;

8)    zij overspannen gedrag heeft vertoond door twee keer de deur dicht te gooien toen klaagster voor haar kantoor stond om, conform het verzoek van verweerster, de akte van berusting op te halen en diverse malen de telefoon erop te gooien;

9)    zij klaagster verkeerd heeft geïnformeerd omtrent de voor de gefinancierde rechtsbijstand geldende resultaatsbeoordeling;

10)    zij klaagsters woning heeft verhuurd aan een moeder en een tbs-er, als gevolg waarvan er een vertrouwensbreuk is ontstaan.

2.2    Klaagster heeft klachtonderdeel 10) als volgt toegelicht. In juni 2017 werd haar bekend dat een moeder uit het voetbalteam van haar zoon een relatie had met een tbs-er die twee mensen had vermoord en met 14 meisjes ontucht had gepleegd. De ex-partner van klaagster was ook bekend met deze informatie, maar liet hun minderjarige zoon desondanks regelmatig bij deze twee personen logeren. Klaagster heeft hierover een aantal keren contact gehad met verweerster. Verweerster was net zo geschokt als klaagster, maar er was volgens haar weinig aan te doen. De verbazing van klaagster was dan ook groot toen zij er ruim een jaar later (in de zomer van 2018) achter kwam dat verweerster haar woning had verhuurd aan precies deze moeder en tbs-er. Hierdoor is het vertrouwen van klaagster in verweerster – als persoon en advocaat – volledig verdwenen.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de klacht niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Volgens haar heeft klaagster te snel een tuchtklacht ingediend; zij had eerst gebruik kunnen maken van de interne klachtprocedure van het kantoor van verweerster. Subsidiair heeft verweerster zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd. Haar verweer komt aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

 

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter is van oordeel dat klaagster kan worden ontvangen in haar klacht. Het doorlopen van een interne klachtenprocedure van het kantoor van de advocaat in kwestie is geen vormvereiste voor de toegang tot de onderhavige tuchtprocedure. Dat verweerster een kantoorklachtenregeling hanteert en deze door klaagster niet of niet ten volle is benut, brengt niet mee dat de weg naar de tuchtrechter voor klaagster is afgesloten (zie ook de toelichting bij artikel 6.28 van de Verordening op de advocatuur). De voorzitter komt daarom toe aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht. Dit geldt overigens niet voor klachtonderdeel 10, dat om een andere reden niet-ontvankelijk is. Dit klachtonderdeel zal hierna vanaf randnummer 4.26 worden besproken.

4.2    De voorzitter stelt vast dat het een klacht tegen de eigen advocaat betreft. De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat in volle omvang. Daarbij wordt rekening gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft bij de manier waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico –  waarvoor de advocaat bij de behandeling van een zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt. Deze vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Volgens deze eisen dient zijn werk te voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende professionele standaard. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Tot die professionele standaard behoort het op voortvarende en deskundige wijze verlenen van rechtsbijstand aan de cliënt. Voorts dient de advocaat waar nodig belangrijke punten aan de cliënt schriftelijk te bevestigen om misverstand daarover te voorkomen.

4.3    De voorzitter zal de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdelen 1) en 2)

4.4    Deze klachtonderdelen hebben betrekking op de communicatie tussen verweerster en klaagster. Volgens klaagster is verweerster zowel telefonisch als per e-mail slecht bereikbaar geweest (klachtonderdeel 1) en heeft zij, ondanks diverse terugbelverzoeken, geen contact met klaagster opgenomen (klachtonderdeel 2).

4.5    Verweerster heeft aangevoerd dat zij zich niet in klachtonderdeel 1) herkent. Normaal gesproken is zij voor haar cliënten bereikbaar op het vaste telefoonnummer van haar kantoor. Is verweerster niet bereikbaar, dan wordt de telefoon beantwoord door een assistente.

4.6    Normaal gesproken belt verweerster na terugbelverzoeken binnen één werkdag terug. Volgens verweerster ziet klachtonderdeel 2) op een week voorafgaand aan 26 april 2018. Uit de als bijlage 2 bij het antwoord overgelegde berichten van de telefoniste blijkt dat klaagster in de periode van 17 tot en met 26 april 2018 geen terugbelverzoeken heeft achtergelaten. Ook heeft klaagster in genoemde periode niet gebeld.

4.7    De voorzitter constateert dat verweerster uitdrukkelijk heeft betwist dat zij onvoldoende bereikbaar is geweest voor klaagster en dat zij terugbelverzoeken niet heeft beantwoord. Klaagster heeft hier onvoldoende tegenover gesteld. Op basis van het dossier kan de voorzitter niet vaststellen dat de verwijten van klaagster terecht zijn. Daarom zijn deze twee klachtonderdelen kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel 3)

4.8    In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij klaagster met enorme vertraging processtukken heeft toegestuurd, als gevolg waarvan er soms weinig of geen tijd meer was om daarop te reageren.

4.9    Verweerster heeft aangevoerd dat zij processtukken heeft doorgestuurd zodra dat kon. Het F9-formulier heeft zij op 31 januari 2018 na ontvangst binnen 33 minuten doorgestuurd naar klaagster, zoals blijkt uit bijlage 4 bij het antwoord op de klacht. Elk door verweerster opgesteld processtuk heeft zij bovendien vooraf in concept naar klaagster gestuurd. Klaagster heeft de tijd gekregen om hierop te reageren.

4.10    Naar het oordeel van de voorzitter is – mede gelet op de gemotiveerde en onderbouwde betwisting door verweerster – niet komen vast te staan dat verweerster klaagster processtukken met enorme vertraging heeft toegezonden. Ook dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.

Klachtonderdelen 4), 6) en 8)

4.11    Deze klachtonderdelen zien op de bejegening van klaagster door verweerster. Volgens klaagster zou verweerster boos hebben gereageerd (klachtonderdeel 4), zou zij zich onnodig grievend jegens klaagster hebben uitgelaten (klachtonderdeel 6) en zou zij twee keer de deur hebben dichtgegooid (klachtonderdeel 8).

4.12    Ten aanzien van klachtonderdeel 4) heeft verweerster aangevoerd dat zij niet boos is geweest en nooit heeft gezegd dat klaagster zat te snijden in haar eigen portemonnee. Zij heeft op een rustige manier gerefereerd aan de afspraak dat klaagster de nota op basis van het afgesproken uurtarief zou betalen als de toevoeging op grond van de resultaatsbeoordeling werd ingetrokken. Het was het goed recht van klaagster om een lager bod te accepteren; dat heeft verweerster haar ook verteld.

Met betrekking tot klachtonderdeel 6) heeft verweerster betwist dat zij tegen klaagster heeft gezegd: ‘ik heb te lang op de universiteit gezeten om jou voor een paar euro bij te staan’. Wel heeft zij regelmatig met klaagster besproken hoeveel uren er aan het dossier waren besteed en dat de telefoongesprekken echt korter moesten. Deze waren volgens verweerster vaak tijdrovend en lang.

Ook klachtonderdeel 8) heeft verweerster gemotiveerd betwist. Het klopt dat klaagster in 2018 een tweede maal onaangekondigd op het kantoor van verweerster is verschenen. Op dat moment was verweerster in bespreking met een andere cliënte. Klaagster vroeg verweerster om een document te verstrekken. Verweerster was op dat moment echter niet in de gelegenheid om klaagster te spreken of stukken op te zoeken. Dat heeft verweerster aangegeven en zij heeft klaagster gevraagd om in de middag telefonisch contact op te nemen. Klaagster wilde daar geen genoegen mee nemen, waarop verweerster heeft aangegeven dat zij op dat moment echt geen tijd had om met klaagster te spreken. Verweerster heeft de deur netjes gesloten. Daarop belde klaagster nogmaals aan en heeft verweerster de deur weer geopend. Zij heeft klaagster nogmaals uitgelegd dat zij op dat moment geen tijd voor haar had, en haar verzocht ’s middags te bellen. Uiteindelijk heeft klaagster dat geaccepteerd. Vervolgens hebben klaagster en verweerster een ander moment afgesproken waarop verweerster het door klaagster gewenste stuk kon overhandigen, en dat is ook gebeurd. Verweerster heeft klaagster niet gevraagd om de akte van berusting op te halen. Klaagster weigerde de akte van berusting te ondertekenen, zodat deze ook nooit is opgesteld.

4.13    Naar het oordeel van de voorzitter zijn ook deze klachtonderdelen kennelijk ongegrond, gelet op de uitdrukkelijke en gemotiveerde betwisting door verweerster en het ontbreken van een nadere onderbouwing van de verwijten.

Ad klachtonderdelen 5) en 7)

4.14    In klachtonderdeel 5) verwijt klaagster verweerster dat zij in een telefoongesprek in augustus 2018 heeft aangegeven dat zij klaagster niet wilde bijstaan in de procedure in hoger beroep vanwege het feit dat zij het (lagere) bod op haar woning had geaccepteerd. In klachtonderdeel 7) verwijt klaagster verweerster dat zij klaagster kort voor het aflopen van de hoger-beroepstermijn heeft geïnformeerd over het feit dat zij klaagster niet wilde bijstaan in de hoger-beroepsprocedure.

4.15    Verweerster heeft aangevoerd dat de echtscheidingsbeschikking dateert van 19 maart 2018 en dat de hoger beroepstermijn verliep op 19 juni 2018. Klaagster wilde in eerste instantie niet in hoger beroep. Zij wilde de echtscheiding zo spoedig mogelijk doen inschrijven en verweerster heeft op 12 april 2018 met haar gesproken over het tekenen van een akte van berusting. Op diezelfde datum kwam klaagster onaangekondigd op kantoor langs en vertelde zij verweerster dat zij de koopovereenkomst voor de verkoop van haar woning had ondertekend. Zij had voor het laagste bod gekozen, omdat het resultaat uit de echtscheidingsprocedure – volgens klaagster – dan onder het resultaatbedrag van € 15.000,- zou blijven. Op die manier behield klaagster – in haar optiek – haar recht op een toevoeging.

4.16    Op 12 april 2018 heeft verweerster klaagster telefonisch verteld dat zij alleen de lopende zaak zou afwikkelen en geen nieuwe procedures voor haar zou starten. Het ontbrak verweerster aan tijd en het noodzakelijke vertrouwen, gelet op het handelen van klaagster ten aanzien van de toevoeging. Verweerster heeft klaagster geadviseerd om contact op te nemen met een andere advocaat, genaamd mr. B.

4.17    Het hoger beroep is door klaagster pas in een e-mail van 26 april 2018 aan de orde gesteld. Verweerster heeft direct per e-mail geantwoord dat zij daar geen tijd voor had. In augustus 2018 (zie klachtonderdeel 5) was het hoger beroep niet meer aan de orde, aangezien de hoger beroepstermijn verliep op 19 juni 2018.

4.18    Gedragsregel 14, tweede lid (Gedragsregels 2018) bepaalt dat indien tussen de advocaat en zijn cliënt verschil van mening bestaat over de wijze waarop de opdracht moet worden uitgevoerd en dit geschil niet in onderling overleg kan worden opgelost, de advocaat zich dient terug te trekken. Het bestaan van wederzijds vertrouwen tussen een advocaat en een cliënt is immers essentieel voor een behoorlijke beroepsuitoefening. De advocaat mag echter niet op een ongelegen moment zijn opdracht neerleggen. Hij zal zorgvuldig te werk moeten gaan om de belangen van zijn cliënt niet te schaden.

4.19    Naar het oordeel van de voorzitter is niet gebleken dat verweerster de belangen van klaagster heeft geschaad bij het beëindigen van haar rechtsbijstand aan klaagster. Zij heeft klaagster immers ruim voor het verstrijken van de hoger beroepstermijn bericht dat zij zich voor eventuele nieuwe procedures tot een andere advocaat diende te wenden. Dit stond verweerster vrij. Bovendien heeft zij klaagster doorverwezen naar mr. B. Ook deze klachtonderdelen zijn kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel 9)

4.20    In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij klaagster verkeerd heeft geïnformeerd omtrent de voor de gefinancierde rechtsbijstand geldende resultaatsbeoordeling.

4.21    Verweerster heeft aangevoerd dat zij klaagster in de periode voorafgaand aan 1 oktober 2018 heeft verzocht stukken te verstrekken in verband met de resultaatsbeoordeling door de Raad voor Rechtsbijstand, en dat zij klaagster erop heeft gewezen dat er – gelet op het behaalde resultaat – een kans bestond dat de toevoeging zou worden ingetrokken. Klaagster weigerde echter om verweerster een deel van de gevraagde informatie te verstrekken, zodat zij de raad uitsluitend kon informeren over de haar bekende informatie.

4.22    De inkomens- en vermogenspositie van klaagster is uitgebreid besproken in haar intakegesprek met verweerster op 15 juli 2015. Ook zijn de gevolgen besproken van intrekking van de toevoeging op basis van de resultaatsbeoordeling achteraf. Daarnaast heeft verweerster met klaagster een uurtarief afgesproken dat na intrekking van de toevoeging in rekening zou worden gebracht.

4.23    De voorzitter overweegt als volgt.

4.24    Een advocaat moet zijn cliënt op de hoogte brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen (gedragsregel 8 van de Gedragsregels 1992; nu gedragsregel 16). Artikel 7.11, eerste lid van de Verordening op de advocatuur bepaalt dat de advocaat de cliënt voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst dient te informeren over de mogelijkheid van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand en van honorering van de advocaat op basis van een te betalen uurtarief ongeacht de uitkomst van de zaak.

4.25    Gelet op de toelichting door verweerster en de hiervoor bij randnummer 1.2 genoemde opdrachtbevestiging, is de voorzitter van oordeel dat verweerster klaagster zorgvuldig en correct heeft geïnformeerd over de voor de gefinancierde rechtsbijstand geldende resultaatsbeoordeling. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel 10)

4.26    In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij klaagsters woning heeft verhuurd aan een moeder en een tbs-er, als gevolg waarvan er een vertrouwensbreuk is ontstaan.

4.27    Verweerster heeft aangevoerd dat dit klachtonderdeel geen betrekking heeft op haar beroepsuitoefening als advocaat, maar een handeling in de privésfeer betreft. Er is geen sprake van normoverschrijdend gedrag. Verweerster heeft een huurovereenkomst van enkele weken gesloten met een vrouw, en niet met een man. De huurovereenkomst is aangegaan ruim nadat de procedure in eerste aanleg was afgerond.

4.28    De voorzitter stelt voorop dat dit klachtonderdeel betrekking heeft op privégedragingen van verweerster, te weten het verhuren van een woning. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig. Dat tuchtrecht beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Artikel 46 houdt mede in een tuchtrechtelijke aansprakelijkheid voor ‘handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt’. Onder dergelijk handelen of nalaten kunnen ook gedragingen in een andere hoedanigheid of privégedragingen van een advocaat vallen indien tussen die gedragingen en de praktijkuitoefening voldoende verband bestaat, en bij gebreke van zodanig verband, indien het gaat om gedragingen die voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moeten worden geacht en het vertrouwen in de advocatuur ondermijnen.

4.29    In hetgeen klaagster heeft aangevoerd ziet de voorzitter onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat de gedraging die klaagster verweerster verwijt verband houdt met haar praktijkuitoefening. Evenmin is sprake van een gedraging van verweerster die absoluut ongeoorloofd moeten worden geacht in het licht van haar beroepsuitoefening. Dit betekent dat de in klachtonderdeel 10) genoemde gedraging van verweerster niet valt onder het tuchtrecht en dat dit klachtonderdeel kennelijk niet-ontvankelijk is.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in onderdeel 10 kennelijk niet-ontvankelijk en de overige klachtonderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 20 januari 2020.

 

griffier                        voorzitter

 

Bij afwezigheid van mr. N.M. van Trijp is deze beslissing

ondertekend door mr. M.M. Goldhoorn (griffier)

 

Verzonden 20 januari 2020