Rechtspraak
Uitspraakdatum
09-03-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2020:68
Zaaknummer
19-710
Zaaknummer
19-759
Inhoudsindicatie
Dekenbezwaren. De raad is van oordeel dat verweerder in strijd met Regel 29 (gedragsregels 2018) heeft gehandeld door de deken in twee verschillende klachtonderzoeken niet de nodige informatie te verschaffen. Door ook geen verweer te voeren bij de raad lijkt verweerder zijn verantwoordelijkheid als advocaat te ontlopen. Dat is een ernstige en zorgelijke gang van zaken voor een advocaat. Op grond hiervan is de raad van oordeel dat aan verweerder in beide dekenbezwaren samen één maatregel moet worden opgelegd, namelijk een schorsing van vier weken in de uitoefening van zijn praktijk.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 9 maart 2020
in de zaken 19-710 en 19-759
naar aanleiding van de dekenbezwaren van:
mr. R.A.A. Geene, in zijn hoedanigheid van de deken van de Orde van Advocaten Noord-Nederland,
kantoorhoudende te Groningen
deken
tegen
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
In beide zaken:
1.1 In de aanbiedingsbrief, met bijlagen, van 10 oktober 2019, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde datum, heeft de deken gelijktijdig met de klacht van de heer B tegen verweerder een dekenbezwaar jegens verweerder ingediend (19-759). In de klachtzaak 19-709 is afzonderlijk door de raad beslist.
1.2 Bij brief van 5 november 2019, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde datum, heeft de deken een tweede dekenbezwaar tegen verweerder ingediend (19-710) in verband met het onderzoek door de deken naar een klacht van mevrouw R tegen verweerder. Voor zover de raad bekend, heeft mevrouw R geen formele klacht tegen verweerder ingediend.
1.3 Deze dekenbezwaren zijn behandeld ter zitting van de raad van 17 januari 2020, in aanwezigheid van de deken. Verweerder is niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van de van de deken ontvangen aanbiedingsbrief, met bijlagen van 10 oktober 2019 en van de brief van 5 november 2019 van de deken.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de dekenbezwaren wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
In 19-759:
2.1 In het kader van het onderzoek naar de op 30 juni 2019 door de heer B ingediende klacht heeft de deken op 11 juli 2019 aan verweerder gevraagd om daarop een reactie te geven vóór 8 augustus 2019.
2.2 Op 7 augustus 2019 heeft verweerder verzocht om uitstel, hetgeen hem bij e-mail van 8 augustus 2019 namens de deken is verleend tot uiterlijk 30 augustus 2019.
2.3 Per e-mail van 2 september 2019 is namens de deken aan verweerder bericht dat tot dat moment geen reactie of een verzoek tot uitstel van hem werd ontvangen. Namens de deken is verweerder uitstel verleend tot uiterlijk 22 september 2019.
2.4 Per e-mail van 3 september 2019 is namens de deken onder meer aan verweerder bericht:
“Naar aanleiding van een bericht van klager over het aan u bij bericht van 2 september jl. verleende uitstel heb ik moeten bemerken dat over het hoofd is gezien dat u in deze klachtzaak al eens om een uitstel heb verzocht, en verkregen.
Ingevolge de Leidraad Klachtbehandeling wordt in principe éénmaal uitstel verleend, welke uitstel u op uw verzoek op 8 augustus jl. is verleend. Een volgend uitstel van drie weken is derhalve niet aan de orde. Ik zie uw verweer graag uiterlijk binnen tien dagen tegemoet, derhalve vóór 14 september 2019 a.s.”
2.5 Verweerder heeft niet op het verzoek om een reactie van de deken gereageerd, waarna de deken het onderzoek heeft gesloten en de klacht van de heer B op 10 oktober 2019 bij de raad heeft ingediend (19-709).
in 19-710:
2.6 In het kader van het onderzoek naar de in september 2018 door mevrouw R ingediende klacht jegens verweerder is namens de deken per e-mail van 10 september 2019 aan verweerder gevraagd om vóór 2 oktober 2019 een reactie op de klacht te geven. Verweerder heeft niet tijdig inhoudelijk gereageerd en ook geen uitstel verzocht.
2.7 Per e-mail van 3 oktober 2019 is aan verweerder verzocht om uiterlijk 23 oktober 2019 richting de deken zijn reactie op de klacht van mevrouw R te geven. Verweerder heeft daarop niet gereageerd.
3 DEKENBEZWAREN
In beide zaken:
De dekenbezwaren houden, zoals ter zitting van de raad met de deken besproken, zakelijk weergegeven in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
niet te reageren op verzoeken van de deken in het kader van zijn klachtonderzoeken, waardoor verweerder de deken heeft belemmerd in zijn toezichthoudende taak.
4 VERWEER
In beide zaken:
Verweerder heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd.
5 BEOORDELING
In beide zaken:
5.1 De raad stelt voorop dat in artikel 45a Advocatenwet aan de deken onder meer is opgedragen een behoorlijke uitoefening van de praktijk te bevorderen en toe te zien op de naleving van de plichten van de advocaat als zodanig, terwijl de dekens de taken vervullen die hun bij verordeningen zijn opgelegd. Regel 29 (Gedragsregels 2018) bepaalt dat bij een tuchtrechtelijk onderzoek of een verzoek om informatie van de deken dat met een mogelijk tuchtrechtelijk onderzoek of een aan de deken opgedragen controle verband houdt, de advocaat tegen wie het onderzoek of de controle is gericht, verplicht is alle gevraagde inlichtingen aanstonds te verstrekken, behoudens bijzondere gevallen.
5.2 Blijkens de hiervoor weergegeven feiten is meermaals namens de deken aan verweerder verzocht om te reageren op de klacht van de heer B en op de klacht van mevrouw R. Dat verweerder de bedoelde verzoeken van de deken niet heeft ontvangen, is de raad niet gebleken. Evenmin is de raad gebleken dat zich anderszins bij verweerder van een bijzondere situatie sprake was waardoor hij niet op vragen namens de deken heeft kunnen reageren.
5.3 Door na te laten de gevraagde reactie te geven en de inlichtingen te verschaffen, heeft verweerder voornoemde gedragsregel geschonden en daarmee de deken herhaaldelijk en in twee klachtzaken belemmerd in zijn toezichthoudende taak. Naar het oordeel van de raad geeft de opstelling van verweerder jegens de deken geen blijk van respect en gevoel voor de onderlinge verhoudingen en de toezichthoudende en controlerende taak van de deken. De raad acht dat tuchtrechtelijk verwijtbaar en oordeelt beide dekenbezwaren dan ook gegrond.
6 MAATREGEL
In beide zaken:
Uit het voorgaande volgt dat beide dekenbezwaren gegrond zijn. Door niet te reageren op de verzoeken van de deken in het kader van zijn onderzoek naar twee klachtzaken en door geen verweer te voeren bij de raad lijkt verweerder zijn verantwoordelijkheid als advocaat te ontlopen. Dat is een ernstige en zorgelijke gang van zaken voor een advocaat. Op grond hiervan is de raad van oordeel dat aan verweerder in beide dekenbezwaren samen één maatregel moet worden opgelegd, namelijk een schorsing van vier weken in de uitoefening van zijn praktijk.
7 KOSTENVEROORDELING
In beide zaken:
7.1 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet eenmalig in beide zaken veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,00 in verband met de kosten van de Staat.
7.2 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en de zaaknummers 19-710 en 19-759.
BESLISSING
De raad van discipline:
In beide zaken:
- verklaart de dekenbezwaren gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van vier (4) weken op;
- bepaalt dat de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:
- de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,
- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat
- de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2;
- bepaalt dat de in artikel 8a lid 3 Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot twee jaar.
Aldus gewezen door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. S.M. Bosch-Koopmans, G.H.H. Kerkhof, H.Q.N. Renon, M.J.J.M. van Roosmalen, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2020.
griffier voorzitter
Verzonden d.d. 9 maart 2020