Rechtspraak
Uitspraakdatum
30-03-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2020:63
Zaaknummer
19-180
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. Gedragsregel 21 lid 3. Verweerster mocht afgaan op het digitale roljournaal van de rechtbank. Daaruit blijkt niet dat de zaak al voor uitspraak stond op het moment dat verweerster haar akte bij de rechtbank indiende. Hoewel het beter was geweest als verweerster na ontvangst van het verzoek van klagers advocaat om haar akte in te trekken bij de rechtbank had geïnformeerd naar de stand van zaken en naar de mogelijkheid om nog stukken in te dienen, heeft verweerster, door dit na te laten, niet klachtwaardig gehandeld. Klacht ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 30 maart 2020
in de zaak 19-180
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 25 oktober 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 21 maart 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 714913 (18-O335) HH/sd van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 18 november 2019. Daarbij was verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5, van de door verweerster overgelegde en op de zitting voorgedragen spreekaantekeningen en van de door verweerster op de zitting overgelegde uitdraai van een roljournaal.
1.5 Op 3 december 2019 heeft de raad klager – kort gezegd – in de gelegenheid gesteld te reageren op de door verweerster op de zitting overgelegde uitdraai van een roljournaal en op het in dat verband door verweerster gevoerde verweer, en om toe te lichten waar het door hem bij de klacht overgelegde rolbericht vandaan komt.
1.6 Op 16 december 2019 heeft de raad een inhoudelijke reactie van klager ontvangen.
1.7 Op 23 december 2019 heeft de raad – kort gezegd – aan klager en verweerster bericht dat de voorzitter, mr. R.A. Steenbergen, die de klacht op de zitting van 18 november 2019 heeft behandeld, zich door onvoorziene omstandigheden heeft moeten terugtrekken uit de klachtzaak. Ook heeft de raad verweerster in de gelegenheid gesteld te reageren op klagers reactie van 16 december 2019. Verweerster heeft niet meer gereageerd.
1.8 Op 21 januari 2020 heeft de raad klager en verweerster – kort gezegd – twee mogelijkheden voorgelegd om, na terugtrekking van de voorzitter, met de behandeling van de klacht verder te gaan, waaronder de mogelijkheid dat de raad op basis van het klachtdossier met mr. M.F.J.N. van Osch als nieuwe voorzitter, zonder nieuwe zitting, een beslissing zal nemen.
1.9 Klager en verweerster hebben met de in 1.8 genoemde mogelijkheid ingestemd.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager is als verweerder betrokken in een echtscheidingszaak waarin hij wordt bijgestaan door mr. S. Verweerster staat de ex-echtgenote van klager bij. De echtscheidingszaak is in behandeling bij de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank).
2.3 Op 14 september 2018 heeft verweerster een akte uitlating deskundigenbericht ingediend.
2.4 De rechtbank heeft de zaak vervolgens tot 1 oktober 2018 aangehouden voor beraad.
2.5 Op 23 oktober 2018 heeft verweerster een akte overlegging producties (hierna: de akte) bij de rechtbank ingediend.
2.6 Mr. S. heeft op 24 oktober 2018 van de akte kennisgenomen en verweerster verzocht de rechtbank te verzoeken de ingediende akte retour te sturen en geen acht op de akte te slaan. Verweerster heeft aan dit verzoek geen gehoor gegeven.
2.7 Op 25 oktober 2018 heeft mr. S. bij de rechtbank bezwaar ingediend tegen de door verweerster ingediende akte.
2.8 De rechtbank heeft op 7 november 2018 een eindbeschikking gegeven.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster dat zij zich in strijd met gedragsregel 21 lid 3 op 23 oktober 2018 zonder zijn toestemming tot de rechtbank Amsterdam heeft gewend, nadat er op 5 oktober 2018 een uitspraak was bepaald voor 7 november 2018.
3.2 De raad zal hierna, voor zover relevant, bij de beoordeling op de stellingen en stukken van klager ingaan.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. In dat verband heeft verweerster betwist dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De raad zal hierna, voor zover relevant, bij de beoordeling op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht gaat over de indiening van de akte op 23 oktober 2018 door verweerster, terwijl de rechtbank volgens klager al eerder – op 5 oktober 2018 – had bepaald dat de beschikking op 7 november 2018 zal worden gegeven. Op grond van de in dit verband door klager aangehaalde gedragsregel 21 lid 3 is het een advocaat, nadat de uitspraak is bepaald, niet geoorloofd zich zonder toestemming van de wederpartij tot de rechter te wenden.
5.2 De raad is van oordeel dat verweerster door de indiening van de akte op 23 oktober 2018 gedragsregel 21 lid 3 niet heeft geschonden en dus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Daarbij baseert de raad zich, behalve op het klachtdossier, ook op de door verweerster op de zitting overgelegde uitdraai van het roljournaal van de rechtbank. Uit dat roljournaal blijkt dat de zaak tot 1 oktober 2018 is aangehouden voor beraad, maar niet dat de rechtbank op 5 oktober 2018 heeft bepaald dat de eindbeschikking op 7 november 2018 zou worden gegeven. Nu uit het digitale roljournaal van de rechtbank, waarop verweerster mocht afgaan, niet blijkt dat en wanneer de zaak voor eindbeschikking was gezet, had verweerster geen reden om aan te nemen dat partijen geen stukken meer mochten indienen. Dat klager een andersluidend rolbericht heeft waarin is vermeld dat de rechtbank op 5 oktober 2018 heeft bepaald dat uitspraak zal worden gedaan op 7 november 2018, maakt dit oordeel niet anders. Verweerster heeft onweersproken verklaard dat zij niet bekend was met het door klager overgelegde rolbericht. Bovendien heeft klager, ondanks het verzoek van de raad (zie 1.5), niet toegelicht waar zijn rolbericht vandaan komt zodat de raad niet vast kan stellen of verweerster redelijkerwijs van dit rolbericht op de hoogte had kunnen zijn. Hoewel het beter was geweest als verweerster na ontvangst van het verzoek van klagers advocaat om haar akte in te trekken (zie 2.6) bij de rechtbank had geïnformeerd naar de stand van zaken en naar de mogelijkheid om nog stukken in te dienen, heeft verweerster, door dit na te laten, niet klachtwaardig gehandeld. Dat de rechtbank in de beschikking van 7 november 2018 uiteindelijk heeft geoordeeld dat de door verweerster op 23 oktober 2018 ingediende akte buiten beschouwing wordt gelaten omdat zij voor het nemen van die akte niet in de gelegenheid is gesteld, maakt bovenstaand oordeel ook niet anders nu het hier om een oordeel achteraf gaat. Omdat verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, is de klacht ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klacht ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. F.L.M. Broeders, S.H.G. Swennen, P.J.F.M. de Kerf en M.W. Veldhuijsen, leden en bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2020.
Griffier Voorzitter
Bij afwezigheid van mr. A.E. van Oost
is deze beslissing ondertekend door
mr. M.M. Goldhoorn (griffier)
Verzonden d.d. 30 maart 2020.