Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-03-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2020:64

Zaaknummer

19-582/A/A

Inhoudsindicatie

Gegronde klacht over de eigen advocaat. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door als jurist namens de stichting met klager gesprekken te voeren die hebben geleid tot de opdrachtovereenkomst en vervolgens als advocaat/gemachtigde tegen klager is opgetreden in de procedure bij de rechtbank. Hiermee heeft verweerder de kernwaarde integriteit geschonden. Verder heeft verweerder zich in zijn conclusie van antwoord ongepast en onnodig grievend over klager uitgelaten en stemt de inhoud van de conclusie van antwoord die verweerder bij de rechtbank heeft ingediend niet overeen met de feitelijke gang van zaken. Aldoende heeft verweerder als advocaat gemachtigde van zijn cliënt voor wie hij eerder werkzaam was, de rechtbank bewust foutief geïnformeerd terwijl hij wist althans behoorde te weten dat het verweer van zijn cliënte in strijd was met de feitelijke gang van zaken. Voorwaardelijke schorsing van vier weken en proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 23 maart 2020

in de zaak 19-582/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

gemachtigde mr. M.H. de Lange

advocaat te Vlaardingen

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 16 december 2019 heeft de raad in deze zaak een tussenbeslissing gewezen (gepubliceerd onder ECLI:NL:TADRAMS:2019:248). In de tussenbeslissing heeft de raad verweerder in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren tegen de voorshands aanname dat hij wist of behoorde te weten dat de contante betaling door klager was verricht en dat hij derhalve onjuiste informatie heeft verstrekt in de procedure bij de kantonrechter. Bij e-mail van 13 januari 2020 heeft verweerder een verklaring overgelegd van een vrijwilliger van de stichting. De gemachtigde van klager heeft hierop bij e-mail met bijlagen van 3 februari 2020 gereageerd.

1.2    De raad heeft kennisgenomen van de stukken die in de tussenbeslissing zijn vermeld en de in 1.1 vermelde stukken.

2    FEITEN

2.1    Voor de vaststaande feiten verwijst de raad naar de tussenbeslissing.

3    DE VERDERE BEOORDELING

3.1    Verweerder heeft de raad bij e-mail van 13 januari 2020 een verklaring toegestuurd van een vrijwilliger van de stichting. De verklaring luidt: “Bij deze, ik getuig dat [verweerder] geen geld in de rekeningnummer van de Stichting (…) heeft ontvangt, ik werk sinds 3 jaar geleden als vrijwilligers bij de Stichting als Administratieve en we hebben geen registratie dat deze betaling door [klager] is gedaan, [verweerder] was niet aanwezig toen die incident is geweest, ik zelf ook niet, op kantoor er waren de juristen die aan [verweerder] steunen als vrijwilligers en de receptionist (…).”

3.2    De raad is van oordeel dat verweerder door de enkele overlegging van deze e-mail niet in het tegenbewijs is geslaagd. Ten eerste omdat de vrijwilliger heeft verklaard dat er geen geld op de rekening is ontvangen, terwijl het hier gaat om een contante betaling. Ten tweede omdat de vrijwilliger heeft verklaard dat hij zelf niet aanwezig was bij het ‘incident’. Dit betekent dat de vrijwilliger zelf niet heeft kunnen waarnemen wat er toen op kantoor met klager is besproken of anderszins is gebeurd. Daarnaast heeft de vrijwilliger verklaard dat verweerder ook niet aanwezig was bij het ‘incident’, maar hij licht daarbij niet toe waarop hij deze wetenschap baseert, zodat dit geheel onduidelijk is gebleven. Nu verweerder er niet in is geslaagd tegenbewijs te leveren, is ook klachtonderdeel c) gegrond.

    MAATREGEL

3.3    De klacht is in alle onderdelen gegrond. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door als jurist namens de stichting met klager gesprekken te voeren die hebben geleid tot de opdrachtovereenkomst en vervolgens als advocaat/gemachtigde tegen klager is opgetreden in de procedure bij de rechtbank. Hiermee heeft verweerder de kernwaarde integriteit geschonden. Verder heeft verweerder zich in zijn conclusie van antwoord ongepast en onnodig grievend over klager uitgelaten en stemt de inhoud van de conclusie van antwoord die verweerder bij de rechtbank heeft ingediend niet overeen met de feitelijke gang van zaken. |Aldoende heeft verweerder als advocaat gemachtigde van zijn cliënt voor wie hij eerder werkzaam was, de rechtbank bewust foutief geïnformeerd terwijl hij wist althans behoorde te weten dat het verweer van zijn cliënte in strijd was met de feitelijke gang van zaken. De raad rekent verweerder een en ander zwaar aan en is van oordeel dat niet met minder kan worden volstaan dan met een voorwaardelijke schorsing van vier weken, ondanks het blanco tuchtrechtelijke verleden van verweerder. De inzagetermijn als bedoeld in artikel 8a lid 3 Advocatenwet zal worden verkort tot twee jaar.

4    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

4.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan klager vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

4.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50,- reiskosten van klager,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

4.3    Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

4.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in alle onderdelen gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van vier weken op;

-    bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder een of meer van de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;

-     stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

-     stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 4.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 4.4;

- bepaalt dat de in artikel 8a lid 3 Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot twee jaar.

Aldus beslist door mr. C. Kraak, voorzitter, mrs. S. van Andel en H.C.M.J. Karskens, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2020.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op 23 maart 2020

mededelingen van de griffier ter informatie:

Verzending

Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.