Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-03-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2020:63

Zaaknummer

19-732/A/A

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij in een echtscheidingsprocedure. Partijen bestoken elkaar over en weer met procedures en de raad kan niet vaststellen dat dit specifiek aan de handelwijze van verweerster is te wijten. Klager heeft geen rechtstreeks belang bij het klachtonderdeel over het handelen van verweerster in strijd met de regels van de Raad voor Rechtsbijstand. Dit betreft een algemeen belang waarover alleen de deken een klacht kan indienen. Klacht ongegrond en voor een deel niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 23 maart 2020

in de zaak 19-732/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

gemachtigde: mr. C.J.P. Liefting

over:

verweerster

gemachtigde: mr. I. Schouwink

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 4 maart 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Op 25 oktober 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2019-804028 van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 28 januari 2020. Daarbij waren de gemachtigde van klager, verweerster en de gemachtigde van verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 29. Ook heeft de raad kennisgenomen van de op de zitting overgelegde en voorgedragen pleitnota van de gemachtigde van verweerster en spreekaantekeningen van de gemachtigde van klager en van verweerster.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klager is gehuwd geweest met mevrouw Van B., de cliënte van verweerster. Uit het huwelijk zijn twee kinderen geboren die nu nog minderjarig zijn (hierna ook: de kinderen).

2.3    Bij beschikking van 17 december 2014 is de echtscheiding tussen klager en de cliënte van verweerster uitgesproken.

2.4    Aanvankelijk had klager samen met de cliënte van verweerster het gezag over de kinderen. Bij beschikking van 7 maart 2009 heeft de rechtbank klager in het gezag geschorst.

2.5    Bij beschikking van 15 november 2016 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van een gecertificeerde instelling (hierna: de GI).

2.6    Vanaf 6 februari 2017 zijn en worden tussen klager en de cliënte van verweerster alimentatieprocedures gevoerd. Ook procederen klager en de cliënte van verweerster over de omgangsregeling ten aanzien van de kinderen.

2.7    Op 8 januari 2019 heeft bij de rechtbank een zitting plaatsgevonden in een door klager aangespannen kort geding tegen de cliënte van verweerster. Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerster heeft onnodig veel en lang geprocedeerd;

b)    Verweerster heeft zich ongepast en onnodig grievend uitgelaten over klager;

c)    Verweerster heeft opzettelijk onjuiste informatie aan de rechtbank verstrekt;

d)    Verweerster heeft de heer Van B. ingeschakeld door wie diverse gedragsregels zijn geschonden waarvoor verweerster verantwoordelijk is;

e)    Verweerster heeft zich niet gehouden aan de regels van de Raad voor Rechtsbijstand.

3.2    De raad zal hierna bij de beoordeling van de verschillende klachtonderdelen, waar nodig, op de stellingen en stukken van klager ingaan.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. In dat verband heeft verweerster betwist dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    De klacht gaat over het handelen van verweerster als advocaat van de wederpartij van klager. Daarbij is het uitgangspunt dat de advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van haar cliënte te behartigen op de wijze als haar in overleg met haar cliënte goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan zij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van haar cliënte de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van haar cliënte dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat haar cliënte haar verschaft, en dat zij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor haar cliënte wil bereiken met de middelen waarvan zij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van haar cliënte strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

 

Klachtonderdeel a)

5.2    Klachtonderdeel a) gaat over de volgens klager onnodig veel en lange procedures die verweerster namens haar cliënte is begonnen.

5.3    De raad is van oordeel dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en de grenzen van de haar toekomende vrijheid als advocaat van haar cliënte dus niet heeft overschreden. Daarbij baseert de raad zich op het klachtdossier inclusief de door klager overgelegde bijlagen. Uit deze bijlagen blijkt dat door klager en de cliënte van verweerster veel is en wordt geprocedeerd. In de alimentatieprocedures waar klager met dit klachtonderdeel vooral op doelt, heeft de cliënte van verweerster het recht om van een voor haar ongunstige beschikking in hoger beroep en in cassatie te gaan. Het is de raad verder niet gebleken dat de cliënte van verweerster geen belang had bij de door haar gestarte procedures en dat deze procedures dus onnodig waren. Daarbij neemt de raad ook in aanmerking dat uit de namens klager op de zitting overgelegde beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 30 augustus 2019 blijkt dat klager tijdens de bij deze rechtbank lopende procedure over kinder- en partneralimentatie zelf ook weer een nieuw verzoek over de hoogte van kinderalimentatie heeft gedaan. Dat de rechtbank in deze beschikking de cliënte van verweerster in de proceskosten heeft veroordeeld, omdat zij klager volgens de rechtbank onnodig in een procedure heeft betrokken, maakt het oordeel van de raad niet anders. Uit de verschillende overgelegde beschikkingen blijkt immers dat klager en de cliënte van verweerster elkaar over en weer bestoken met procedures. De raad kan uit deze beschikkingen niet opmaken dat de vele procedures specifiek aan het handelen van verweerster te wijten zijn. Omdat verweerster tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt, is klachtonderdeel a) ongegrond.

Klachtonderdeel b)

5.4    Klachtonderdeel b) gaat over de uitlatingen van verweerster over klager die volgens klager onnodig grievend zijn.

5.5    Uit het klaagschrift blijkt dat klager met dit klachtonderdeel doelt op uitlatingen die verweerster in processtukken heeft opgenomen over bedreigingen door klager, economische mishandeling van haar cliënte  door klager, bedrog dan wel opzettelijke misleiding door klager, de kwestie rondom de laptop van de minderjarige dochter en over de kwestie rondom de kaartjes voor het concert van Ariane Grande.

5.6    De raad is van oordeel dat de door verweerster gedane uitlatingen over klager niet onnodig grievend zijn en dat zij de grenzen van de haar toekomende vrijheid als advocaat van haar cliënte dus niet heeft overschreden. Verweerster heeft in haar schriftelijke verweer tegen de klacht en op de zitting toegelicht waarom en in welke context zij de haar door klager verweten uitlatingen heeft gedaan. Daarbij heeft verweerster erop gewezen dat zij deze uitlatingen namens haar cliënte en in het belang van haar cliënte heeft gedaan. Voor wat betreft de uitlatingen over de laptop en de concertkaartjes heeft verweerster bovendien verwezen naar de voorwaarden die de GI had verbonden aan de begeleide omgang van klager met zijn minderjarige kinderen, namelijk dat klager geen cadeautjes mocht geven en geen beloftes mocht doen waarvan nog niet zeker was dat die nagekomen konden worden. Dat verweerster de haar door klager verweten gedragingen in processtukken heeft opgenomen, maakt de uitlatingen, anders dan klager heeft gesteld, niet onnodig grievend. Omdat verweerster naar het oordeel van de raad tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt van de door haar gedane uitlatingen over klager, is klachtonderdeel b) ook ongegrond.

Klachtonderdeel c)

5.7    Klachtonderdeel c) gaat over de volgens klager onjuiste informatie die verweerster aan de rechtbank heeft verstrekt.

5.8    Uit het klaagschrift blijkt dat klager met dit klachtonderdeel doelt op de door verweerster gedane uitlatingen op de kortgedingzitting van 8 januari 2019 over bedreigingen door klager en op de stellingen van haar cliënte die verweerster tijdens deze zitting als feiten heeft gepresenteerd.

5.9    De raad kan op basis van het klachtdossier en de tegenstrijdige verklaringen van klager en verweerster niet vaststellen dat verweerster onjuiste informatie aan de rechtbank heeft verstrekt over de aan haar adres gerichte bedreigingen door klager. Dat in het proces-verbaal van de kortgedingzitting van 8 januari 2019 niet is vermeld dat verweerster namens haar cliënte stellingen naar voren heeft gebracht, betekent niet dat verweerster deze stellingen als feiten heeft gepresenteerd. Het proces-verbaal is niet door verweerster opgesteld en uit het proces-verbaal blijkt duidelijk dat verweerster namens haar cliënte heeft gesproken. Omdat de raad niet kan vaststellen dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, is klachtonderdeel c) ongegrond.

Klachtonderdeel d)

5.10    Klachtonderdeel d) gaat over de heer Van B. die volgens klager door verweerster is ingeschakeld en diverse gedragsregels heeft geschonden waarvoor verweerster volgens klager verantwoordelijk is.

5.11    De raad kan op basis van het klachtdossier en de op de zitting door verweerster gegeven toelichting niet vaststellen dat verweerster de heer Van B. heeft ingeschakeld om processtukken op te stellen voor de procedures van haar cliënte. Verweerster heeft gemotiveerd betwist dat de heer Van B. in haar opdracht processtukken heeft opgesteld. In het licht van deze betwisting heeft klager onvoldoende feitelijk onderbouwd dat verweerster de heer Van B. heeft ingeschakeld. De constatering van klager dat de processtukken van verweerster en de processtukken van de heer Van B. op veel punten overeenkomen, is daarvoor onvoldoende. De vraag of de heer Van B. gedragsregels heeft geschonden, kan in het kader van deze klachtprocedure waar alleen het handelen van verweerster centraal staat verder buiten beschouwing blijven. Omdat de raad niet kan vaststellen dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, is klachtonderdeel d) ongegrond.

Klachtonderdeel e)

5.12    Klachtonderdeel e) gaat over de regels van de Raad voor Rechtsbijstand waaraan verweerster zich volgens klager niet heeft gehouden.

5.13    Uit het klaagschrift en de op de zitting door klagers gemachtigde gegeven toelichting blijkt dat het klager erom gaat dat verweerster haar processtukken zelf moet opstellen in plaats van dit werk uit te besteden aan de heer Van B., omdat haar cliënte op basis van een toevoeging procedeert en het daarbij om publiek geld gaat. 

5.14    De raad stelt voorop dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan iedereen toekomt, maar alleen aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.

5.15    De raad is van oordeel dat klager geen rechtstreeks belang heeft bij zijn klachtonderdeel over het handelen van verweerster in relatie tot de regels van de Raad voor Rechtsbijstand over een toevoeging. Als er al sprake van zou zijn dat verweerster niet heeft gehandeld overeenkomstig de regels van de Raad voor Rechtsbijstand dan gaat dit over handelen in strijd met een algemeen belang waarover alleen de deken een klacht kan indienen. Omdat klager geen rechtstreeks belang heeft, is klachtonderdeel e) niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de raad klachtonderdeel e) niet op inhoud kan beoordelen.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdelen a) tot en met d) ongegrond;

- verklaart klachtonderdeel e) niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. E.M.J. van Nieuwenhuizen en             K. Straathof, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2020.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op 23 maart 2020

   

mededelingen van de griffier ter informatie:

Verzending

Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.