Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-02-2020

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2020:77

Zaaknummer

190197

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat van de wederpartij over het meermalen in procedures onnodig grievend uitlaten door telkens te stellen dat klager een crimineel verleden zou hebben. De raad oordeelde de klacht gegrond, omdat verweerster dit ondanks stelselmatige ontkenning van klager telkens is blijven herhalen. Het hof vernietigt de uitspraak van de raad. Verweerster heeft in meerdere procedures bij verschillende rechters gedurende meerdere jaren drie maal melding gemaakt van het vermeend crimineel verleden van klager. Dat is niet stelselmatig. De uitspraak is bovendien gedaan in een bepaalde context en kan als functioneel worden beschouwd. Klacht ongegrond.

Uitspraak

BESLISSING                                   

van 7 februari 2020

in de zaak 190197

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerster

tegen:

klager

 

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

1.1    Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 10 juni 2019 met nummer 18-755, op die datum aan partijen toegezonden. De raad heeft de klacht gegrond verklaard, geen maatregel opgelegd en verweerster veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager. 

1.2    De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2019:162.

 

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    Het beroepschrift van verweerster is op 4 juli 2019 per e-mail en op 11 juli 2019 per post ter griffie van het hof ontvangen. Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-      de stukken van de eerste aanleg;

-    de e-mail met bijlage van verweerster van 3 december 2019.

2.2    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 13 december 2019, waar klager en verweerster zijn verschenen. Verweerster heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij zich meermalen in procedures onnodig grievend heeft uitgelaten door telkens te stellen dat klager een crimineel is en een strafblad zou hebben. Verweerster heeft hiervoor geen bewijzen aangedragen.

 

4    FEITEN

4.1    Tegen de door de raad vastgestelde feiten zijn geen grieven ingesteld zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan. Voor de leesbaarheid worden de door de raad vastgestelde feiten hieronder integraal weergegeven.

4.2    Verweerster heeft sedert 2014 de voormalige partner van klager bijgestaan in een aantal procedures over de uit de relatie geboren kinderen.

4.3    Klager heeft op 21 oktober 2014 een verzoek bij de rechtbank Noord-Nederland ingediend teneinde partijen gezamenlijk te belasten met het ouderlijk gezag over de zoon, een ouderschapsplan vast te stellen en een contactregeling. Dit verzoek is behandeld op 26 juni 2015.

4.4    Daags voor die zitting heeft verweerster twee krantenberichten van respectievelijk 6 november 2012 en 7 mei 2015 overgelegd. Die betroffen respectievelijk het aantreffen van een hennepkwekerij in [plaatsnaam 1] en de aanhouding van drie personen in [straatnaam] te [plaatsnaam 2] die werkzaam waren in een hennepkwekerij.

4.5    In het proces-verbaal van de zitting van 26 juni 2015 staat:

    “A vrouw [= advocaat vrouw]: hennepkwekerij in 2012, 7 mei dit jaar opgerold. [Plaatsnaam 1], meneer was daar direct bij betrokken. …In 3 jaar 6 keer verhuist, vanwege, zegt de vrouw, criminele activiteiten. Mediation is gestaakt door oprollen hennepkwekerij.”

4.6    In een tussenbeschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 7 juli 2015 staat:

    “Ter zitting stipt de advocaat van de vrouw het criminele verleden van de man aan.”

    en :

    Ter zitting heeft de advocaat van de man dit criminele verleden weersproken.”

4.7    In pleitaantekeningen van verweerster van 25 maart 2016 schrijft zij:

    “Tijdens de vorige zitting is door de vrouw naar voren gebracht dat de man een crimineel verleden (hennepkwekerij) heeft.”

4.8    In een door verweerster bij de rechtbank Noord-Nederland ingediend verweerschrift van 11 januari 2018 staat onder punt 4:

    “..de vrouw is op de hoogte van het crimineel verleden (drugs) van de man een zij weet dat hij dienaangaande nog onverkort contacten onderhoudt.”

 

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft de klacht gegrond verklaard met de navolgende overweging:

“Naar het oordeel van de raad heeft klager een terecht verwijt gemaakt aan verweerster over de wijze waarop zij is omgegaan met de informatie van haar cliënte.

Verweerder (het hof leest: klager) heeft van meet af aan betwist dat hij een crimineel verleden heeft of betrokken is geweest bij criminele activiteiten. Niet zozeer het feit dat verweerster aanvankelijk melding heeft gemaakt van de informatie van haar cliënte over criminele activiteiten van klager, maar met name het feit dat verweerster dit ondanks de stelselmatige ontkenning van klager telkens in stukken is blijven herhalen, rekent de raad haar aan. Dat gebeurde in 2015, 2016 en opnieuw in 2018 (zie 2.5 tot en met 2.8). Daarmee heeft zij grens van haar vrijheid als advocaat overschreden die geldt in familierechtelijke kwesties, met name die waarbij kinderen zijn betrokken.”

5.2    Verweerster heeft hiertegen in hoger beroep aangevoerd dat zij zich ervan bewust is dat een advocaat in familierechtelijke kwesties ervoor moet waken dat de verhoudingen tussen partijen escaleren, zeker als er belangen van minderjarige kinderen in het spel zijn. Verweerster meent dat zij voldoende terughoudend is geweest in het doen van uitlatingen over klager en betwist dat zij zich onnodig grievend jegens klager heeft uitgelaten. In het bijzonder heeft verweerster ontkend dat sprake is van “telkens blijven herhalen”, nu er sprake is geweest van meerdere  procedures, die een aantal jaren in beslag hebben genomen, en de vermeende criminele activiteiten weliswaar een paar keer aan de orde zijn gekomen, maar niet de boventoon hebben gevoerd. Ter zitting heeft verweerster nog aangevoerd dat zij discreet is omgegaan met de informatie die zij van haar cliënte ontving en niet alles klakkeloos heeft overgenomen, maar steeds een eigen afweging heeft gemaakt of het gebruik over de uitlatingen over klager functioneel was.

5.3    Het hof stelt – net als de raad – voorop dat aan de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-partners; van hem mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedures een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen.

5.4    Het hof overweegt als volgt. Dat verweerster zou hebben gesteld dat klager een strafblad heeft, zoals klager aanvoert, blijkt niet uit het dossier, wordt door verweerster betwist en kan dus niet door het hof worden vastgesteld. Door klager is niet weersproken dat verweerster haar cliënte in meerdere procedures voor verschillende rechters gedurende langere tijd heeft bijgestaan. In deze procedures heeft verweerster in totaal drie maal namens haar cliënte aangevoerd dat klager een crimineel verleden zou hebben. Anders dan de raad is het hof van oordeel dat hiermee niet kan worden gesproken over het telkens herhalen van deze uitlating. Daarbij komt dat de uitlating door verweerster is gedaan in een bepaalde context (onder meer zes maal verhuizen in drie jaar en betrokkenheid bij een hennepkwekerij), slechts een zeer klein onderdeel uitmaakte van het totaal van de argumentatie van (de cliënte van) verweerster en dat gebleken is dat verweerster daarbij een gepaste distantie in acht heeft genomen door aan te geven dat zij het standpunt van haar cliënte verwoordde. Verweerster heeft deze uitlatingen gebruikt om de zorg van haar cliënte te verwoorden over uitbreiding van de omgangsregeling en de vaststelling van het gezamenlijk gezag van hun kinderen.

5.5    Het hof is van oordeel dat verweerster kon en mocht beslissen om in het belang van haar cliënte (en de kinderen) het vermeende crimineel verleden van klager aan de orde te stellen en dat de wijze waarop zij dat heeft gedaan niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Daarbij realiseert het hof zich dat dit voor klager onaangenaam moet zijn geweest, maar dat doet niet af aan het feit dat vermelding van dit standpunt van de cliënte van verweerster naar het oordeel van het hof functioneel was en derhalve niet als onnodig grievend kan worden gezien. Klager heeft ter zitting van het hof aangevoerd dat hij niet wil dat de kinderen op grond van de stukken van de gevoerde procedures gaan geloven in een crimineel verleden van hun vader en dat hij om die reden zijn klacht heeft ingediend. Hiervoor heeft het hof begrip, maar uit diezelfde stukken blijkt ook dat de advocaat van klager het bestaan van een crimineel verleden heeft betwist en dat de civiele rechter een en ander niet heeft meegewogen of heeft vastgesteld.

5.6    Conclusie uit het voorgaande is dan ook dat de beslissing van de raad niet in stand kan blijven en dat de klacht ongegrond is.

 

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 10 juni 2019 met nummer 18-755;

en doet opnieuw recht :

-    verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. M.L. Weerkamp en J.M. Atema, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2020.

griffier    voorzitter                           

De beslissing is verzonden op 7 februari 2020.