Rechtspraak
Uitspraakdatum
03-04-2020
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2020:82
Zaaknummer
190287
Inhoudsindicatie
Klacht over eigen advocaat. Verweerder heeft van klager de opdracht gekregen om namens klager hoger beroep in te stellen en dat heeft verweerder ook tijdig gedaan. Dat verweerder andere zaken van klager in behandeling heeft genomen is niet gebleken. Daarbij benadrukt het hof dat verweerder niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor hoe zijn voorganger in eerste aanleg heeft gehandeld. Klacht ongegrond.
Uitspraak
BESLISSING
van 3 april 2020
in de zaak 190287
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort
’s-Hertogenbosch (verder: de raad) van 18 november 2019 in de zaak met nummer 19-587/DB/ZWB, op die dag aan partijen toegezonden. De raad heeft de klacht van klager ongegrond verklaard.
1.2 De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2019:173.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 Het beroepschrift van klager tegen deze beslissing is op 27 november 2019 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- het verweerschrift van verweerder;
- het e-mailbericht d.d. 16 maart 2020 van klager.
2.3 Aanvankelijk, bij brief van 13 januari 2020, heeft het hof een mondelinge behandeling bepaald op 3 april 2020. Nadien, bij brief van 23 januari 2020, is aan partijen bericht dat de zittingsdatum is komen te vervallen en de zaak in raadkamer, dat wil zeggen zonder mondelinge behandeling, op basis van de stukken zal worden beoordeeld.
2.4 Bij brief van 17 maart 2020 is de samenstelling van kamer en de uitspraakdatum aan partijen bekend gemaakt.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij klagers belangen niet goed heeft behartigd.
Toelichting:
Verweerder had in hoger beroep om schadevergoeding moeten vragen. Verweerder heeft voorts geen poging ondernomen om te bewerkstelligen dat klager niet meer gebonden is aan de ter zitting gesloten vaststellingsovereenkomst.
4 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
4.1 Klager is verwikkeld geweest in een huurgeschil met [naam verhuurder] (hierna: de verhuurder), in welk kader de verhuurder bij de kantonrechter jegens klager een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en tot veroordeling van klager tot ontruiming en tot betaling van achterstallige huur en een gebruiksvergoeding heeft ingesteld. Klager is in deze procedure bijgestaan door een eerdere advocaat, mr. D, die namens klager verweer heeft gevoerd. Deze advocaat heeft geen eis in reconventie ingesteld. Bij vonnis d.d. 6 december 2017 heeft de kantonrechter de huurovereenkomst ontbonden, klager veroordeeld tot betaling van achterstallige huur en een gebruiksvergoeding en tot ontruiming van de woning.
4.2 Klager heeft zich vervolgens op basis van een verwijzing van het Juridisch Loket d.d. 19 februari 2018 gewend tot verweerder voor het instellen van hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter. Verweerder heeft tijdig hoger beroep ingesteld.
4.3 Klager en verweerder hebben per e-mail gecorrespondeerd over een vordering ter zake verhuis- en juridische kosten die klager meende te hebben op de verhuurder. Verweerder heeft klager concrete vragen gesteld om duidelijkheid over deze vordering te krijgen. Verweerder heeft naar aanleiding van de beantwoording van klager aan hem medegedeeld dat hij zijn antwoorden onmogelijk kon volgen, dat het slechts opmerkingen van algemene aard waren en dat de rechter daar niets mee kon.
4.4 Op 9 augustus 2018 heeft een comparitie na aanbrengen bij het Gerechtshof
’s-Hertogenbosch plaatsgevonden. Ter zitting is klager bijgestaan door verweerder en is een regeling tot stand gekomen die is vastgelegd in een vaststellings-overeenkomst.
5 BEOORDELING
5.1 Klager voert in hoger beroep aan dat het ontbreken van een zorgplan eens temeer aangeeft dat verhuurder als zorgverlener tekort is geschoten in het uitoefenen van haar kerntaak, namelijk het verlenen van zorg en dat verweerder dit voor kennisgeving heeft aanvaard. Verweerder heeft volgens klager er niet op gewezen dat mr. D in eerste instantie geen eis in reconventie heeft ingesteld en heeft hier niet naar behoren op ingespeeld. Ook is volgens klager ter zitting duidelijk gebleken uit welke onderdelen de vordering van € 10.000,- was samengesteld, namelijk € 6.000,- verhuisaanpassingskosten woning t.b.v. gebruik scootmobiel met daarnaast € 4.000,- juridische kosten en bijkomende kosten, gerechtelijke procedures en afronding. Tot slot heeft verweerder volgens klager onweersproken gesteld dat hij de opdracht van klager schriftelijk heeft bevestigd en in die opdrachtbevestiging was vastgelegd dat verweerder namens klager hoger beroep zou instellen tegen het vonnis van de kantonrechter d.d. 6 december 2017. In de nagekomen brief met bijlagen d.d. 19 december 2017 blijkt een en ander maal dat verweerder wel degelijk in overleg met de verhuurder is getreden zonder klager hier in te kennen dan wel te betrekken, aldus klager.
5.2 Verweerder meent in zijn reactie dat klager in zijn beroep geen nieuwe feiten of argumenten naar voren brengt of het zou betrekking moeten hebben op de door klager genoemde nagekomen brief met bijlagen d.d. 19 december, die verweerder niet kent.
5.3 Het hof is van oordeel dat de door klager aangevoerde gronden geen ander licht werpen op wat de raad heeft overwogen en beslist. De raad heeft de juiste beoordelingsmaatstaf toegepast en op basis daarvan op een begrijpelijke wijze gemotiveerd waarom de klacht ongegrond is. Het hof hecht eraan op te merken dat verweerder niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de wijze waarop een aan verweerder vooraf gegane advocaat heeft gehandeld. Niet valt in te zien hoe verweerder in hoger beroep alsnog had kunnen “inspelen” op een vordering in reconventie die in eerste aanleg niet is ingesteld. In zoverre is de onderbouwing van deze niet ingestelde vordering niet relevant voor de vraag of verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder heeft, zoals klager ook wilde, hoger beroep ingesteld, zodat ook op dit punt niet valt in te zien welk verwijt verweerder valt te maken. Tot slot verwijst klager naar een brief van 19 december 2017 met bijlagen, zonder deze stukken in het geding te brengen, zodat het hof de inhoud daarvan niet bij de beoordeling kan betrekken.
5.4 De conclusie is dat het beroep faalt en de beslissing van de raad zal worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 18 november 2019 in de zaak met nummer 19-587/DB/ZWB.
Deze beslissing is gegeven door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. J.D. Streefkerk en G.C. Endedijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2020.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 3 april 2020.