Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-04-2020

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2020:80

Zaaknummer

190288

Inhoudsindicatie

Het hof verklaart twee door de raad ongegrond verklaard klachtonderdelen alsnog gegrond. Van een advocaat als professionele belangenbehartiger mag worden verwacht dat hij regie voert in de procedure die hij namens zijn cliënt voert. De procedure werd 6 maanden aangehouden voor overleg en bemiddeling. Dat verweerder adequaat actie heeft ondernomen om de termijn van zes maanden waarmee de zaak werd aangehouden in het belang van klager zo goed mogelijk te benutten en er zo voor te zorgen dat hij op deugdelijke wijze het standpunt van zijn cliënt bij akte aan het gerechtshof naar voren kon brengen is niet gebleken. Verweerder heeft de zaak op zijn beloop gelaten en na afloop van de termijn zonder overleg met klager een akte genomen.  Ook bij het door de raad al gegrond verklaarde klachtonderdeel (zonder oplegging van een maatregel) doet het gebrek aan regie zich gelden. De kernwaarde deskundigheid is geschonden. Berisping en proceskostenveroordeling.

Uitspraak

BESLISSING                                   

van 3 april 2020

in de zaak 190288

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

 

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

1.1    Het hof verwijst naar de tussenbeslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 22 juli 2019 en naar de eindbeslissing van de raad van 11 november 2019, met nummer 19-237/A/A. De eindbeslissing is op 11 november 2019 aan partijen toegezonden. De raad heeft klachtonderdeel a) gedeeltelijk gegrond verklaard, de klacht voor het overige ongegrond verklaard, bepaald dat geen maatregel wordt opgelegd en verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klager.

1.2    De tussenbeslissing respectievelijk de eindbeslissing van de raad zijn gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2019:156 en ECLI:NL:TADRAMS:2019:212.

 

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    Het beroep van klager tegen deze (eind)beslissing is op 2 december 2019 per e-mail door het hof ontvangen. Het hof heeft verder kennis genomen van de stukken van de eerste aanleg.

2.2    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld op de openbare zitting van 7 februari 2020, waar partijen zijn verschenen. Klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnota. Daarbij heeft klager nog stukken ingebracht waarvan de inhoud bekend was omdat deze al deel uitmaakten van het procesdossier.

 

3    KLACHT

3.1    Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof vastgesteld dat het beroep van klager zich richt tegen de beoordeling door de raad in de eindbeslissing van de klachtonderdelen b, c en d. Wat betreft klachtonderdeel e (het verwijt dat verweerder de valse verklaring van buurman A niet aan klager heeft overgelegd, waardoor klager daar niet op heeft kunnen reageren en deze niet heeft kunnen weerleggen) heeft klager in zijn beroep gesteld dat hij hierover verweerder juist geen verwijt maakt. Nu dit klachtonderdeel door de raad ongegrond is verklaard, behoeft dit onderdeel in hoger beroep bij gebrek aan belang geen nadere bespreking.

Voor zover verweerder heeft beoogd beroep in te stellen behoeft dit ook geen nadere bespreking nu hij, zoals art. 56 Advocatenwet bepaalt, de gronden van het beroep niet op tijd heeft ingediend.

Aldus houdt de klacht, zakelijk weergegeven, en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) […];

b) de overlastmeldingen te laat bij het hof heeft ingediend;

c) niet heeft gereageerd op e-mails van [woonstichting] aan hem;

d) niet heeft gereageerd op de e-mail van [woonstichting] waarin is verzocht een geluidsmeting te doen;

e) […];

f)  […];

g) […];

h) […];

i)  […];

j)  […].   

     

4    FEITEN

4.1    Het volgende is komen vast te staan.

4.2    Verweerder heeft klager bijgestaan in een geschil dat klager heeft (gehad) met een buurman (hierna: de buurman) en Woonstichting [naam woonstichting] (hierna: [woonstichting]) over door klager ondervonden (geluids)overlast van de buurman.

4.3    Verweerder heeft namens klager een procedure gevoerd bij de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam. De kantonrechter heeft de vorderingen van klager bij vonnis van 9 februari 2015 afgewezen en klager veroordeeld in de proceskosten.

4.4     Bij e-mail van 12 februari 2015 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

    “Bijgaand treft u de – teleurstellende – uitspraak in bovengenoemde zaak aan. Het lijkt erop dat de rechter niet heeft durven doorbijten, of dat nu te verklaren valt op grond van de rommelige zitting – het feit dat u ontzettend boos op [de buurman] reageerde – of het feit dat u – zeg maar – vijf voor twaalf met voor de beoordeling van de zaak uiterst relevante informatie wat betreft overlast op de proppen komt, informatie die ik weliswaar mondeling nog in de procedure heb kunnen brengen, maar waarvan vaststaat dat de kantonrechter tot de opmerking kwam tijdens de zitting ‘maar dat is een heel ander en volstrekt nieuw verhaal’.

    Nee, niet dat ik als advocaat nu ineens mijn straatje schoon wil vegen en de uitkomst van de procedure bij u in de schoenen wil schuiven, waar het om gaat, is dat er meer in deze zaak had gezeten wanneer u mij tijdig van alle feiten en omstandigheden van het geschil in kennis had gesteld, dat wil ik er mee zeggen. (…)

    Let op! Voor hoger beroep – overigens kan dat uiterlijk tot drie maanden na datum uitspraak worden ingesteld, derhalve d.d. 9 mei a.s., wordt griffierecht ad € 311,-- in rekening gebracht, terwijl u mij € 143,-- eigen bijdrage verschuldigd bent. Besef daarnaast dat wanneer u door het hof in het ongelijk wordt gesteld, proceskostenveroordeling kan volgen die anders dan de proceskostenveroordeling van de kantonrechter, flink in de papieren kan gelopen, ettelijke duizenden euro’s kan bedragen. (…) Aan u de keuze, geef mij s.v.p. even aan wat u wilt.

    Relevant is verder wat u mij na de zitting vertelde over de onderhuurders boven en naast uw woning, die net zoveel last van het woongedrag van [de buurman] hebben als u voortdurend heeft. Probleem is dat deze bewoners hun woning illegaal in gebruik hebben, en zij bang zijn dat zij worden ontruimd wanneer uitkomst dat zij illegaal in hun woning verblijven. Dat neemt niet weg dat het de behandeling van de zaak ten goede komt wanneer zij een belastende verklaring over [de buurman] zouden kunnen afleggen. Maar goed, ook dit heb ik eerder bij u aangegeven, hoewel ik mij kan indenken dat u deze mensen niet in gevaar wil brengen.

    (…) Nogmaals, het is jammer dat u niet vollediger bent geweest met het verschaffen van informatie.”

4.5     Verweerder heeft namens klager bij het gerechtshof Amsterdam (hierna: het gerechtshof) hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter van 9 februari 2015.

4.6    Bij e-mail van 10 mei 2015 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

    “Bijgaand tref je het mutatierapport van de politie aan, op grond waarvan duidelijk wordt dat je keer op keer en jarenlang te maken hebt gehad met overlast veroorzaakt door [de buurman]. Wat ik natuurlijk een beetje had gehoopt, is dat er ook iets in het rapport viel terug te lezen over de bewoner die voor jou de woonruimte huurde, dat die óók last van de overlast veroorzaakt door [de buurman] last had gehad. Helaas staat daar niet over het rapport. Dat is jammer. (…) Verder heb ik verklaringen van de huisarts en binnenkort van de school, zodat het net zich rond [woonstichting] en [de buurman] – zeg maar – aan het sluiten is.

    Wat nu? Op dinsdag d.d. 19 mei a.s. breng ik de zaak aan bij het gerechtshof Amsterdam. (…) Met de aanvullende informatie die ik in het geding zal brengen, inbegrepen het mutatierapport, zal duidelijk zijn dat de kaarten er in hoger beroep heel anders voorliggen dan in de procedure in eerste aanleg bij de kantonrechter.”

4.7    Op 31 maart 2016 heeft een zitting bij het gerechtshof plaatsgevonden. Uit het van de zitting opgemaakte proces verbaal blijkt “dat de zaak wordt verwezen naar de rol van 27 september 2016. Dan mag van de zijde van appellant een akte worden genomen.”

4.8    Bij brief van 9 juni 2016 heeft [woonstichting] klager en zijn echtgenote onder meer het volgende bericht:

“Ik schrijf u even met betrekking tot de voorgestelde bemiddeling tussen u en uw buurman (…). Er is besloten om de bemiddeling niet vanuit [woonstichting] te doen, maar extern uit te zetten. Hierdoor heeft een en ander wat langer geduurd. Binnenkort neem ik contact op als er een concrete afspraak gemaakt kan worden voor het gesprek. Ik heb intussen geen klachten van u meer ontvangen. Ik ga ervan uit dat dit betekent dat er geen nieuwe incidenten zijn geweest”.

4.9    Bij brief van 15 juni 2016 heeft [woonstichting] klager en zijn echtgenote onder meer het volgende bericht:

    “Zoals tijdens de zitting van het Hoger Beroep op 31 maart jl. is overeengekomen, zou [woonstichting] nogmaals een bemiddeling tussen u en de buurman (…) organiseren. Tijdens intern overleg bij [woonstichting] is besloten om deze bemiddeling niet zelf te doen omdat wij gedaagde partij zijn en de schijn van subjectiviteit willen vermijden. Uiteindelijk is besloten dat [buurtbemiddelingsbureau] een goede partij zou zijn om deze bemiddeling op zich te nemen. Zij werken met goed getrainde vrijwilligers die gratis bemiddeling aanbieden. (…) Ik wil u vragen om vòòr 1 juli a.s. te laten weten of wij deze organisatie de opdracht kunnen geven om een bemiddelingsgesprek met jullie op te zetten.

    Ik heb op dit moment van u en uw buren geen concrete klachten meer en ik ga ervan uit dat dit betekent dat de situatie op dit moment goed gaat.”

4.10    Per e-mail van 6 juli 2016 heeft de advocaat van [woonstichting] verweerder het volgende bericht:

“Cliënte zond ingesloten brief aan uw cliënt. Dat heeft nog niet tot een concrete reactie geleid. Graag verneem ik van u of uw cliënt voor bemiddeling via deze organisatie openstaat.”

4.11    Per e-mail van 6 juli 2016 heeft verweerder klager het volgende bericht:

“Als bijlage treft u de brief van de raadsman van [woonstichting] aan.

    Omdat de brief duidelijk is en vanzelf spreekt, zou ik u gemakshalve naar de inhoud willen verwijzen.”

4.12    Bij brief van 24 augustus 2016 heeft [woonstichting] klager en zijn echtgenote onder meer het volgende bericht:

    “Op 15 juni jl. heb ik u een brief gestuurd met het voorstel voor een bemiddelingsgesprek met uw buurman (…). Dit naar aanleiding van een afspraak die wij gemaakt hebben tijdens de Hoger Beroepszaak van 31 maart jl.

    U heeft niet op deze brief gereageerd. Onze advocaat, (…), heeft vervolgens u en uw advocaat, (…) meerdere keren aangeschreven met het verzoek om te laten weten of u akkoord gaat met de voorgestelde bemiddeling. Hierbij hebben wij van zowel u als uw advocaat nimmer reactie op ontvangen. Ook op de vraag aan uw advocaat of u wellicht op vakantie was, hebben wij geen reactie ontvangen.

    Vervolgens had ik met u in februari al een afspraak gemaakt om onze Matron geluidsmeter bij u te plaatsen van 2 tot 9 augustus, zodat u de door u gemelde overlast zou kunnen opnemen. Ik heb deze afspraak op 15 maart jl. per brief aan u bevestigd.

    Voorafgaand aan de plaatsingsdatum hebben wij in juli geprobeerd van u bevestiging te krijgen of die afspraak door kon gaan. Ook daar is geen reactie op gekomen en wij hebben de afspraak dan ook laten vervallen.

    Uw buurman heeft zijn medewerking meerdere malen bevestigd en vraagt ons ook nu weer of het bemiddelingsgesprek plaats gaat vinden. Ik heb moeten laten weten dat dit (nog) niet het geval is.

    Aangezien ik ook sinds het Hoger Beroep geen enkele klacht meer van u heb ontvangen, ga ik ervan uit dat er geen overlast meer is geweest.”

4.13    Op de rolzitting van 27 september 2016 heeft verweerder namens klager een repliek in tweede termijn alsmede een verzoek om enquête ingediend. Daarbij heeft verweerder ter onderbouwing van de overlast vijf overlastmeldingen die klager bij [woonstichting] over de buurman had ingediend overgelegd.

4.14    Bij e-mail van 28 september 2016 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

    “Als bijlage bij deze mail treft u het processtuk aan dat ik de afgelopen dagen voor u heb opgesteld, en gisteren bij het hof heb ingediend. Ik verwijs u voor zover mogelijk naar de inhoud van het stuk, nu deze duidelijk is en vanzelf spreekt.

    Wat nu? Besloten is om verder te procederen. (…)

    Afgezien van deze reactie, verzoek ik het hof om enquete toe te staan. Met andere woorden, dat u en uw echtgenote worden gehoord over de overlast die u vanaf het aangaan van de huurverbintenis ondervindt (…)

    Wat ik het hof verzoek te doen, is om u en uw echtgenote ter zitting aan de tand te voelen, opdat duidelijk en inzichtelijk wordt hoe machteloos u in de dagelijkse praktijk bent wat betreft de overlast.

    Enfin, ik vertrouw erop dat u akkoord bent met deze strategie. Een alternatief is er niet (…)

    Afgezien daarvan wil ik u er – nogmaals! – op wijzen dat wanneer u door het hof in het ongelijk wordt gesteld, u over het algemeen in de kosten van de procedure veroordeeld wordt. Besef dat goed!”

4.15    Bij brief van 24 oktober 2016 heeft [woonstichting] klager en zijn echtgenote onder meer het volgende bericht:       

“Ik heb uw klachten van 4 oktober en 13 oktober jl. met betrekking tot uw buurman in goede orde ontvangen. Alsmede uw laatste bericht van vandaag.

    Op 31 maart jl. is er bij het Hoger Beroep afgesproken dat [woonstichting] bemiddeling tussen u beiden zou organiseren. Ik heb na het Hoger Beroep tot aan uw melding van 4 oktober geen klachten meer van u ontvangen. U heeft echter ook niet gereageerd op mijn brieven met voorstellen ten aanzien van de bemiddeling.”

    De optie van bemiddeling staat uiteraard nog altijd open en ik hoor graag van u of u daar toch aan mee wilt werken, zoals afgesproken. Tevens kan ik onze geluidsmeter Matron nogmaals voor u reserveren. Zo lang er geen objectieve constateringen van derden op tafel komen, blijft het voor ons namelijk onmogelijk om een conclusie te trekken ten aanzien van de overlast. (…) Ik hoor graag [of] u van dit aanbod gebruik wil maken.”

4.16    Het gerechtshof heeft het verzoek om enquête afgewezen. Op 24 januari 2017 heeft het gerechtshof arrest gewezen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd, met veroordeling van klager in de proceskosten.

4.17    Per e-mail van 25 januari 2017 heeft verweerder klager onder meer het volgende bericht:

“Anders dan wat ik had verzocht en tegen de verwachting in, ben je niet toegelaten tot het leveren van bewijs. Er zou volgens het hof niet of te weinig – schriftelijk – zijn geklaagd over overlast, aan de ene kant, alleen jij hebt klachten over bovenbuurman (…), andere bewoners/huurders niet. Om die reden, en nog een aantal andere redenen die in de uitspraak worden genoemd, laat het hof je niet toe tot het bewijs, en is er door het hof eindarrest gewezen, waarbij je tot overmaat van ramp ook nog eens in de proceskosten veroordeeld bent. In mijn optiek een onterecht oordeel, waar ik verbouwereerd over ben, maar ik kan in dit stadium niet veel anders dan je op de hoogte te brengen van de uitspraak, wat ik verder ook van de uitspraak mag vinden.”

 

5    BEOORDELING

5.1    Het hof overweegt het volgende.

Met betrekking tot klachtonderdeel b

5.2    De raad heeft met betrekking tot dit klachtonderdeel (het aan verweerder gemaakte verwijt dat hij de overlastmeldingen te laat bij het hof ingediend) in de bestreden (eind)beslissing overwogen dat anders dan klager stelt nergens uit blijkt dat de overlastmelding(en) direct naar het gerechtshof zou(den) moeten worden toegezonden waarna direct – nadat een raadsheer de melding(en) had bekeken – een zitting gepland zou worden.

5.3    De grief van klager richt zich tegen deze overweging. Klager stelt dat er volgens verweerder wel degelijk een rechtszitting zou plaatsvinden en klager heeft verweerder “nooit eerder over een roldatum gehoord of iets dergelijks”.

5.4    Deze grief faalt. Uit de onder r.o. 4.7 aangehaalde passage uit het proces-verbaal, opgemaakt van de op 31 maart 2016 gehouden zitting, blijkt ontegenzeggelijk dat de zaak verwezen is naar de rol van 27 september 2016 voor een schriftelijke akte aan de zijde van klager.

Met betrekking tot klachtonderdelen c en d 

5.5    De raad heeft in de bestreden (eind)beslissing klachtonderdeel c (het verwijt dat verweerder niet heeft gereageerd op e-mails van [woonstichting] aan hem) ongegrond verklaard omdat hij niet nader heeft geconcretiseerd op welke e-mails dit klachtonderdeel ziet. Met betrekking tot klachtonderdeel d (het verwijt dat verweerder niet heeft gereageerd op de e-mail van [woonstichting] waarin is verzocht een geluidsmeting te doen) overweegt de raad dat verweerder onbetwist heeft gesteld dat [woonstichting] een geluidsmeter wilde plaatsen op het moment dat de overlast veroorzakende buurman zich op een camping bevond. Daardoor stond de uitkomst van de meting op voorhand vast, namelijk geen overlast. In het licht hiervan valt verweerder niet tuchtrechtelijk te verwijten dat hij niet op de e-mail heeft gereageerd, aldus de raad.

5.6    Het hof vat de grieven van klager tegen deze overwegingen zo op dat de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder ten aanzien van die klachtonderdelen ondermaats was en dat deze daarom ten onrechte ongegrond zijn verklaard.

5.7    De grieven gericht tegen deze twee klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking. De raad heeft in de bestreden beslissing bij de beoordeling van deze klachtonderdelen terecht als maatstaf genomen dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij die beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

5.8    Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (verg. Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Aan de hand van deze maatstaf zal het hof de klacht beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. Het hof toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

5.9    Van een advocaat als professionele belangenbehartiger mag worden verwacht dat hij regie voert in de procedure die hij namens zijn cliënt voert. Vaststaat dat op 31 maart 2016 ter zitting bij het gerechtshof is afgesproken dat de procedure met zes maanden zou worden aangehouden waarna verweerder namens klager een akte zou nemen. Uit de onder 4 aangehaalde correspondentie blijkt dat [woonstichting] in dit verband een bemiddelingstraject heeft voorgesteld en bovendien bereid was een geluidsmeter in de woning van klager te plaatsen om eventuele overlast te kunnen meten.

Vaststaat dat niet alleen klager herhaaldelijk door [woonstichting] hierover is benaderd maar dat bovendien verweerder in ieder geval op 6 juli 2016 door de advocaat van [woonstichting] rechtstreeks is benaderd. Vanuit de hiervoor genoemde regiefunctie van de advocaat als professioneel belangenbehartiger had van verweerder mogen worden verwacht dat hij in overleg met zijn cliënt zou treden en vervolgens een reactie zou geven op het bericht van de advocaat van de wederpartij. Verweerder heeft dat nagelaten.

5.10    Voor zover verweerder heeft willen betogen dat klager geen contact met hem heeft opgenomen (en hij daarom ook zelf niets hoefde te doen) miskent hij zijn regierol. Verweerder had er bij klager op moeten aandringen duidelijkheid te verschaffen over (het al of niet meedoen aan) de bemiddeling en met cliënt in gesprek te gaan over wenselijkheid van plaatsing van een geluidsmeter in een periode die ertoe doet. Zou een reactie van klager dan uitblijven dan had verweerder klager moeten wijzen op de gevolgen daarvan met vermelding van de uiterste consequentie dat, als klager niet binnen een bepaalde door verweerder in redelijkheid te stellen termijn zou reageren, gevreesd moest worden voor verlies van de procedure in hoger beroep dan wel verweerder zich genoodzaakt zou zien zich aan de zaak te onttrekken. In plaats daarvan heeft verweerder de zaak op zijn beloop gelaten en - zo leidt het hof uit de inhoud van zijn mail van 28 september 2016 af - zonder enig overleg met klager op 27 september 2016 een akte bij het gerechtshof ingediend die hij pas later aan klager heeft toegezonden met de mededeling: “Wat ik het hof verzoek te doen, is om u en uw echtgenote ter zitting aan de tand te voelen, opdat duidelijk en inzichtelijk wordt hoe machteloos u in de dagelijkse praktijk bent wat betreft de overlast. Enfin, ik vertrouw erop dat u akkoord bent met deze strategie. Een alternatief is er niet ” Dat verweerder adequaat actie heeft ondernomen om de termijn van zes maanden waarmee de zaak werd aangehouden in het belang van klager zo goed mogelijk te benutten en er zo voor te zorgen dat hij op deugdelijke wijze het standpunt van zijn cliënt bij akte aan het gerechtshof naar voren kon brengen is niet gebleken.

5.11    Even opmerkelijk is dat verweerder op de zitting bij het hof heeft betoogd dat er een bemiddeling tussen klager en de buurman heeft plaatsgevonden, wat van zijde van klager is betwist. Enig aanknopingspunt voor de juistheid van deze stelling van verweerder heeft het hof in het dossier niet aangetroffen. Verweerder heeft, zo is het hof tijdens de zitting gebleken, aangenomen dat bemiddeling had plaatsgevonden. Ook tijdens de zitting bij het hof is niet gebleken dat verweerder ter zake van de beoogde bemiddeling enigerlei actie heeft ondernomen om te achterhalen wat de stand van zaken was, niet richting klager, niet richting advocaat van de wederpartij en niet richting het voorgestelde bemiddelingsbureau. Ook waar het gaat om de periode dat een geluidsmeter in de woning van verweerder zou kunnen worden geplaatst, had van verweerder meer initiatief mogen worden verwacht. Het verweer dat de door [woonstichting] voorgestelde periode van 2 tot 9 augustus 2016 geen zin zou hebben omdat de buurman op dat moment op vakantie was, is niet toereikend. De procedure was aangehouden met zes maanden en het had dan op de weg van verweerder gelegen om na overleg met klager een andere periode voor te stellen.

5.12    Het hof zal de beide klachtonderdelen daarom alsnog gegrond verklaren.

Met betrekking tot de maatregel en de proceskostenveroordeling

5.13    Het hof acht de maatregel van berisping passend en geboden. Daarbij betrekt het hof dat klachtonderdeel a door de raad gedeeltelijk gegrond is verklaard, welk oordeel in hoger beroep niet (op tijd) ter discussie is gesteld, zodat het hof van de juistheid hiervan uitgaat. Het gedeeltelijk gegrond geachte klachtonderdeel a ziet op het verwijt dat verweerder heeft verzuimd met klager te overleggen dat hij de acht overlastmeldingen van september 2016 pas op een later moment wilde indienen en dat niet is gebleken dat hij dit met klager heeft besproken of hem hiervan tevoren schriftelijk in kennis heeft gesteld. Ook hier doet het gebrek aan regie zich gelden, welk gebrek ook bij de klachtonderdelen c en d nadrukkelijk speelt. Daardoor is goed voorstelbaar dat klager zich door verweerder aan zijn lot overgelaten heeft gevoeld. Het gedrag van verweerder is laakbaar omdat hiermee de kernwaarde deskundigheid is geschonden.

5.14    Omdat het hof een maatregel oplegt, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten in hoger beroep:

a) € 50,- reiskosten aan klager;

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;

c) € 750,- kosten van de Staat.

5.15    Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid Advocatenwet het bedrag van

    € 50,- reiskosten binnen vier weken na deze uitspraak betalen aan klager. Klager moet daarvoor tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk doorgeven aan verweerder.

5.16    Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 1.500,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.

 

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de (eind)beslissing van de raad van 11 november 2019, gewezen onder nummer 19-237/A/A voor zoveel aan het oordeel van het hof onderworpen;

en doet opnieuw recht als volgt:

- verklaart de klachtonderdelen c en d alsnog gegrond en

- legt verweerder de maatregel van berisping op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten in hoger beroep van

€ 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1.500,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. A.A.H. Zegers, M.A. Wabeke, R.N.E. Visser en E.W. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2020.

griffier    voorzitter                           

De beslissing is verzonden op 3 april 2020.