Rechtspraak
Uitspraakdatum
09-03-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2020:46
Zaaknummer
19-779/A/NH
Inhoudsindicatie
Gegronde klacht over de eigen advocaat. Berisping en kostenveroordeling.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 9 maart 2020
in de zaak 19-779/A/NH
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 25 oktober 2018 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Bij brief aan de raad van 14 november 2019 met kenmerk ks/re/716951/18-385, door de raad ontvangen op 14 november 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 20 januari 2020 in aanwezigheid van klaagster, vergezeld door haar gemachtigde mr. T. de Deugd, en verweerster, vergezeld door haar gemachtigde mr. P. Tjon-A-Hung. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- de onder 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 27 van de bij die brief gevoegde inventarislijst;
- de e-mail met bijlagen van de gemachtigde van verweerster aan de raad van 23 december 2019;
- de e-mail met bijlage van de gemachtigde van klaagster aan de raad van 6 januari 2020;
- de e-mail met bijlage van de gemachtigde van klaagster aan de raad van 7 januari 2020;
- de e-mail met bijlagen van de gemachtigde van verweerster aan de raad van 9 januari 2020.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Klaagster is verwikkeld (geweest) in een echtscheiding met de heer Z. Verweerster heeft klaagster daarin vanaf januari 2017 tot september 2017 bijgestaan als advocaat.
2.2 Op 27 januari 2017 heeft verweerster een brief gestuurd aan klaagster, met onder meer de volgende inhoud:
“U heeft mij verzocht de echtscheidingsprocedure voor u te regelen.
Voor de kosten is gefinancierde rechtshulp verleend.
Bijgaand ontvangt u mijn nota. U mag in termijnen voldoen.”
2.3 Op 27 januari 2017 heeft verweerster een brief gestuurd aan de heer Z, met onder meer de volgende inhoud:
“[Klaagster] heeft mij gevraagd voor haar de echtscheidingsprocedure te verzorgen.
De echtscheidingsprocedure kan echter niet gestart worden voordat partijen samen een ouderschapsplan zijn overeengekomen. (...)
Zodra ik een (gedeeltelijk) ouderschapsplan heb ontvangen, zal ik het verzoekschrift opstellen. (...)
In het verzoekschrift zal ondermeer de alimentatie worden verzocht zoals berekend door de mediator (kinderalimentatie € 1.004,00; partneralimentatie € 829,00) en voortgezet gebruik van de echtelijke woning gedurende 6 maanden na echtscheiding.
De berekening gaat er van uit, dat u de lasten van de echtelijke woning blijft betalen.
Cliënte gaf mij aan, dat u minder huishoudgeld ter beschikking stelt.
Wanneer u geld gaat inhouden op het huishoudgeld, zal ik overleggen met cliënte of een voorlopige voorziening nodig zal zijn. ”
2.4 Op 12 april 2017 heeft de advocaat van de heer Z een brief gestuurd aan verweerster, met onder meer de volgende inhoud:
“Alimentatie
Cliënt stortte ten tijde van huwelijks maandelijks vanuit de zaak € 3.150,-- naar de Rabo en/of rekening en € 450,-- naar zijn privérekening. [Klaagster] stortte maandelijks vanaf haar privérekening € 400,-- naar deze en/of rekening.
Gelet op het bovenstaande dient voor het bepalen van de behoefte er worden uitgegaan van een netto gezinsinkomen van ongeveer € 4.400,--, . Hetgeen resulteert in een behoefte voor beide kinderen van ongeveer € 1.034,--.
Cliënt is –onder voorbehoud van al zijn rechten- bereid om met ingang van mei a.s. een bedrag van € 1.695,-- overmaken naar de en/of rekening om de kosten te dekken zoals aangegeven op het overzicht. (...)
Dit resulteert, dat cliënt naast bovengenoemde bijdrage in de woonlasten een voorlopige alimentatie voor de kinderen kan voldoen van € 140,-- per kind per maand. Ik verwijs naar de bijlagen. (...)
Cliënt is bereid –onder voorbehoud van zijn rechten- om voorlopig met ingang van 1 mei a.s. € 1.695,-- aan “woonlasten” te voldoen alsmede € 280,-- aan kinderalimentatie voor beide kinderen. In totaal derhalve € 1.975,--.
(...)
Zodra de woning is verkocht, zal cliënt conform de geldende richtlijnen € 285,-- per kind per maand aan kinderalimentatie gaan voldoen. (...)
Met betrekking tot eventuele partneralimentatie na verkoop van de woning merkt cliënt op, dat het nog maar de vraag is of [klaagster] behoefte heeft. De wet geeft aan dat ex-echtgenoten in hun eigen levensonderhoud dienen te voorzien. (...) Cliënt stelt zich derhalve vooralsnog op het standpunt dat [klaagster] geen behoefte heeft aan partneralimentatie.
Het bovenstaande wijkt af van hetgeen u heeft gesteld in uw brief d.d. 27 januari jl. Het spreekt voor zich dat cliënt niet akkoord is met de door [klaagster] genoemde bedragen. Wellicht is het een idee om op korte termijn de zaak te bespreken. Uiteraard kunnen we als advocaten ook eerst telefonisch overleg hebben.”
2.5 Op 25 april 2017 heeft verweerster een e-mail gestuurd aan klaagster, met onder meer de volgende inhoud:
“De rechter kijkt niet naar wie schuld heeft aan de breuk in het huwelijk, of wie weg is gegaan en dergelijke.
De rechter kijkt alleen hoe de zaken zo goed mogelijk kunnen worden afgewikkeld.
Je hebt herhaaldelijk de vraag bij mij neergelegd, of er partneralimentatie wordt toegewezen. Dat kan ik niet voorspellen, ik ben geen waarzegger.
Ik ben evenmin een tovenaar en kan dus niet al jouw wensen laten vervullen.
Het is de rechter die beslist, niet ik.
Binnen de regels van de huidige wetgeving is er de mogelijkheid te verzoeken. De rechter bekijkt of er behoefte is bij jou en of er draagkracht is bij [de heer Z]. De rechter zal moeten uitgaan van de cijfers, iets anders is niet mogelijk. Normaliter wordt bij een zelfstandig ondernemer gekeken naar de cijfers van de laatste 3 jaren. Wat de cijfers van [de heer Z’s] inkomen worden van komend jaar, daar kan ik niets zinnigs over zeggen.
Ik ken [de heer Z] niet en weet niet wat hij scharrelt.
Er is wetgeving die binnenkort wet zal worden, waarin de partneralimentatie is gelimiteerd in tijd.
Al deze factoren zal de rechter bekijken.
De tegenpartij kan een verweerschrift indienen op onze verzoeken, waarin hij ongetwijfeld zal verzoeken om limitering en matiging.”
2.6 Op 26 april 2017 heeft verweerster namens klaagster een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank.
2.7 Op 1 mei 2017 heeft klaagster een e-mail gestuurd aan verweerster, met onder meer de volgende inhoud:
“U attendeerde mij erop dat [de heer Z] voor het huwelijk al meer spaargeld had dan tijdens het huwelijk. Maar onze oudste dochter was er ook al voor het huwelijk en en daarvoor waren we al 3 jaar samen. In totaal waren we 16 jaar samen. Ik weet dat dit niet telt, en alleen vanaf het moment van huwelijk. Maar toch dacht ik dat het goed was om dit te vermelden. Voor we kinderen kregen werkte ik 4 dagen. Van het geld wat hij in die tijd heeft weg kunnen leggen heeft hij zijn bedrijfspand kunnen aanbetalen.
Het zal wel niet van toepassing zijn, maar ter info.”
2.8 Op 1 mei 2017, later op de dag, heeft verweerster een e-mail gestuurd aan klaagster, met onder meer de volgende inhoud:
“Ja, lastig he, het is jammer maar de periode voor het huwelijk telt niet mee. Ik had een fiscaal advocaat nog nagevraagd of we wat konden doen met het bedrijf en de huwelijksvoorwaarden.
Maar ook deze advocaat zag geen mogelijkheden.
Wanneer ik terug ben, zullen wij het samen nog eens doornemen en dan beslissen over een gesprek met tegenpartij.”
2.9 Op 12 juni 2017 heeft verweerster een e-mail gestuurd aan klaagster, met onder meer de volgende inhoud:
“Bijgaand ontvang je de stukken van [advocaat van de heer Z].
In het ouderschapsplan is de kinderalimentatie weggelaten.
Wil je zorgen voor ondertekening van het ouderschapsplan samen met [de heer Z]?
Dan kan ik het plan indienen bij de Rechtbank, omdat anders de procedure niet door kan gaan.
Het bijgevoegde verweerschrift kunnen wij op kantoor een keer bespreken.
Er is een officieel een zelfstandig verzoek ingediend naast het verweer (omgangsregeling). Hiertegen mogen wij verweer voeren gedurende 4 weken.”
2.10 Op 16 juni 2017 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen partijen, waarbij klaagster, verweerster, de heer Z en zijn advocaat aanwezig waren.
2.11 Op 19 juni 2017 heeft verweerster een brief gestuurd aan de advocaat van de heer Z, met onder meer de volgende inhoud:
“Tijdens onze bespreking is het aanbod gedaan van € 350,00 bijdrage per maand per kind en van € 400,00 per maand alimentatie voor cliente.
Cliente gaat hiermee accoord.”
2.12 Bij brief van 25 oktober 2018 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:
a) klaagster niet heeft geïnformeerd over de wijze van berekening van de kinder- en partneralimentatie;
b) heeft nagelaten zelf een behoefte- en draagkrachtberekening te maken;
c) hogere bedragen in het verzoekschrift heeft opgenomen om klaagster vervolgens te adviseren met lagere bedragen akkoord te gaan;
d) klaagster heeft geadviseerd in te stemmen met een kortere alimentatietermijn dan de wettelijke termijn;
e) klaagster niet heeft gewezen op de consequenties van de afspraken die in onderling overleg zijn gemaakt;
f) geen schriftelijke opdrachtbevestiging aan klaagster heeft gestuurd.
4 VERWEER
4.1 Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.
5 BEOORDELING
5.1 De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Voorts geldt dat de advocaat belangrijke afspraken, gezamenlijk genomen beslissingen, en soms ook een gegeven advies of informatie, schriftelijk dient vast te leggen. Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent op hem te rusten.
Ad klachtonderdeel a)
5.2 Klaagster verwijt verweerster dat zij klaagster niet heeft geïnformeerd over de wijze van berekening van de kinder- en partneralimentatie. Ter toelichting voert klaagster aan dat verweerster in het kader van de berekening van de partneralimentatie nooit naar het levensonderhoud van klaagster tijdens het huwelijk heeft gevraagd. Ten onrechte heeft verweerster aangegeven dat zwarte inkomsten niet konden worden meegenomen in haar berekeningen. Hierdoor is de behoefte van klaagster en die van de kinderen niet goed vastgesteld, aldus klaagster.
5.3 Verweerster betwist dit. Verweerster voert aan dat, gelet op haar tijdsbesteding, niet bepaald gezegd kan worden dat zij haar taak lichtvaardig heeft vervuld. Alleen al aan besprekingen op kantoor met klaagster en haar ouder(s) is 6,5 uur besteed en de 4-bespreking van partijen in het kader van de mediation inclusief voor- en nabespreking kostte 4 uur. Die gesprekken gingen grotendeels over de alimentatie. Tijdens de 4-bespreking is uitgebreid over de partneralimentatie onderhandeld. Het bedrag dat na onderhandelen werd bereikt, is tijdens de nabespreking op kantoor door verweerster samen met klaagster doorgerekend. Klaagster heeft daarop nagedacht en het bedrag besproken met haar ouders. Vervolgens heeft verweerster een conceptbrief opgesteld aan de advocaat van de wederpartij, waarin het bedrag was opgenomen. Klaagster is schriftelijk akkoord gegaan met die conceptbrief. Vervolgens is de brief verzonden met kopie aan klaagster. Met informatie over zwarte verdiensten van de heer Z kan verweerster niets, tenzij die inkomsten kunnen worden aangetoond. Verweerster heeft klaagster verzocht om een inventarisatie van de uitgaven. Wat betreft de berekening van de kinderalimentatie geldt dat klaagster na de bespreking bij de mediator kopieën van de berekeningen van de mediator bij verweerster in de bus heeft gedaan, op welke kopieën verweerster aantekeningen heeft gemaakt. De consequenties van de verschillende percentages zijn daarop aangegeven. Dat dit verder niet op papier is vastgelegd wil nog niet zeggen dat het werk slecht is gedaan, aldus steeds verweerster.
5.4 De raad overweegt als volgt. De stelling van verweerster dat zij klaagster heeft verzocht om de zwarte verdiensten van de heer Z nader te onderbouwen wordt door klaagster betwist. Het had op de weg van verweerster gelegen om een en ander schriftelijk vast te leggen. Ook blijkt niet uit de stukken dat verweerster klaagster voldoende heeft geïnformeerd over de wijze waarop de alimentatie wordt berekend. Nu een en ander niet schriftelijk is vastgelegd, dient de raad het ervoor te houden dat verweerster niet om een nadere onderbouwing van de zwarte verdiensten heeft verzocht en dat zij klaagster niet voldoende heeft geïnformeerd over de wijze van berekening van de kinder- en partneralimentatie. Klachtonderdeel a) is gegrond.
Ad klachtonderdeel b)
5.5 Klaagster verwijt verweerster dat zij heeft nagelaten zelf een behoefte- en draagkrachtberekening te maken.
5.6 Verweerster voert aan dat zij tijdens de besprekingen op haar kantoor meermaals de huwelijksgerelateerde behoefte van klaagster heeft berekend aan de hand van de door klaagster aan haar opgegeven posten. Het lukte klaagster echter niet haar behoefte te concretiseren met bedragen. Verweerster kon daar dus niet veel mee. Het heeft voorts geen zin om uitgebreid te gaan berekenen wat de maximale draagkracht van de heer Z is, terwijl er al diverse berekeningen liggen van de mediator en verschillende van de tegenpartij. Bovendien zou de rechtbank zelf een berekening maken, aldus steeds verweerster.
5.7 De raad overweegt als volgt. Voor zover hetgeen door klaagster was aangeleverd onvoldoende was om een behoefteberekening te maken had het op de weg van verweerster gelegen om klaagster om nadere informatie te vragen. Klaagster betwist dat verweerster dit heeft gedaan, dit blijkt overigens ook niet uit het klachtdossier. Voorts volgt de raad verweerster niet in haar stelling dat het geen zin had om een draagkrachtberekening te maken nu de mediator en de wederpartij al diverse draagkrachtberekeningen hadden gemaakt. Verweerster was immers de partijdige belangenbehartiger van klaagster, de mediator en de advocaat van de wederpartij waren dat niet. Klachtonderdeel b) is gegrond.
Ad klachtonderdelen c), d) en e)
5.8 De klachtonderdelen c), d), en e) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.9 Klaagster verwijt verweerster dat zij hogere bedragen in het verzoekschrift heeft opgenomen om klaagster vervolgens te adviseren met lagere bedragen akkoord te gaan. Voorts verwijt klaagster verweerster dat klaagster heeft geadviseerd in te stemmen met een kortere alimentatietermijn dan de wettelijke termijn. Tot slot verwijt klaagster verweerster dat zij klaagster niet heeft gewezen op de consequenties van de afspraken die in onderling overleg zijn gemaakt. Ter toelichting voert klaagster aan dat de afspraken alleen gewijzigd kunnen worden bij een wijziging van de omstandigheden of wanneer de gemaakte afspraken een grove schending van de wettelijke maatstaven met zich brengen. Verweerster heeft klaagster daarvan niet op de hoogte gesteld. Als zij dat wel had gedaan had klaagster een meer afgewogen beslissing kunnen nemen, aldus klaagster.
5.10 Verweerster voert aan dat in het verzoekschrift om een bedrag van € 829,- per maand aan partneralimentatie en een bedrag van € 502,- per maand aan kinderalimentatie is verzocht. De tegenpartij wilde aanvankelijk € 0,- aan partneralimentatie en € 140,- per maand aan kinderalimentatie betalen. Bij schikking is het een bedrag van € 400,- per maand aan partneralimentatie en een bedrag van € 350,- per maand aan kinderalimentatie geworden. Bovendien is tussen partijen afgesproken, dat naast deze bijdragen de helft zou worden betaald van niet-reguliere kosten, zoals bijvoorbeeld de aanschaf van nieuwe fietsen of een beugel. Inherent aan een schikking is dat je nooit zult weten wat een rechter zou hebben beslist. Een behandeling ter zitting zou pas in de loop van 2018 plaatsvinden, omdat de rechtbank gebrek aan capaciteit had. Klaagster vond het te lang duren en verzocht klaagster zelf om een 4-gesprek met de tegenpartij. Voorts is de termijn van 7 jaar partneralimentatie niet uit de lucht komen vallen. Klaagster opperde deze termijn zelf tijdens een telefoongesprek op 23 mei 2017 en tijdens een bespreking op kantoor op 15 juni 2017. De termijn valt samen met de meerderjarigheid van de oudste van de twee kinderen van klaagster en haar heer Z. Verweerster stelt dat klaagster er nooit melding van heeft gemaakt dat zij niet in staat was zaken te overzien en geen weloverwogen beslissingen kon maken. Daar heeft verweerster ook nooit iets van gemerkt, aldus steeds verweerster.
5.11 De raad overweegt als volgt. Het had op de weg van verweerster gelegen om haar advies om in te stemmen met het door de wederpartij gedane schikkingsvoorstel schriftelijk vast te leggen, en klaagster daarbij (schriftelijk) te wijzen op de consequenties van de te maken afspraken. Voorts geldt dat, ook als klaagster zelf met de termijn van 7 jaar zou zijn gekomen voor de betaling van de partneralimentatie, hetgeen door klaagster wordt betwist, het op de weg van verweerster had gelegen klaagster erop te wijzen dat de wettelijke termijn voor de betaling van partneralimentatie 12 jaar bedraagt en dat daar dus ten nadele van klaagster van zou worden afgeweken. Uit het klachtdossier blijkt niet dat verweerster klaagster hierop heeft gewezen. Door een en ander na te laten heeft verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klaagster gehandeld. De klachtonderdelen c), d) en e) zijn gegrond.
Ad klachtonderdeel f)
5.12 Klaagster verwijt verweerster dat zij klaagster geen schriftelijke opdrachtbevestiging heeft gestuurd.
5.13 Verweerster voert aan dat zij in haar brieven aan klaagster en de wederpartij heeft gewezen op welke alimentatiebedragen klaagster wenste, dat er nog geen ouderschapsplan aanwezig was maar wel nodig was voor het starten van een procedure, dat een verzoekschrift de procedure start en betekend wordt via een deurwaarder, dat de tegenpartij de lasten van de echtelijke woning dient te blijven betalen, dat klaagster huishoudgeld nodig heeft en anders voorlopige voorzieningen dienen te worden gestart, etc. Over de kosten kon verweerster kort zijn, er is geen procesrisico in familiezaken en er was gefinancierde rechtshulp verleend waarbij gekort griffierecht en een eigen bijdrage de enige kosten zijn. Deze set brieven kan derhalve worden gezien als opdrachtbevestiging. Het enige dat ontbreekt is het etiket opdrachtbevestiging, aldus steeds verweerster.
5.14 De raad overweegt dat van een advocaat mag worden verwacht dat hij vastlegt wat de aard en de omvang van zijn opdracht en wat zijn cliënt in dat verband van hem wel en niet mag verwachten. Het is de raad niet gebleken dat verweerster de van klaagster aangenomen opdracht om haar bij te staan in het kader van de echtscheiding heeft vastgelegd, uit de door verweerster overgelegde correspondentie kan dat niet worden afgeleid. Klachtonderdeel f) is gegrond.
5.15 Tot slot overweegt de raad nog dat het in de e-mail met bijlagen van de gemachtigde van verweerster aan de raad van 23 december 2019 gedane verzoek tot het horen van getuigen, waartegen klaagster zich heeft verzet, zal worden afgewezen, aangezien in dat verzoek te summier is onderbouwd waarom het horen van deze getuigen van belang is voor enige in deze zaak te nemen beslissing. Zoals onder randnummer 5.1 al is overwogen geldt dat de advocaat belangrijke afspraken, gezamenlijk genomen beslissingen, en soms ook een gegeven advies of informatie, schriftelijk dient vast te leggen. Bij de verschillende klachtonderdelen is overwogen dat het met name schort aan de schriftelijke vastlegging door verweerster. De door verweerster voorgedragen getuigen kunnen op dit punt niets bijdragen.
6 MAATREGEL
6.1 Gelet op het voorgaande is de klacht in alle onderdelen gegrond. De raad acht het opleggen van de maatregel van berisping passend en geboden. Daarbij neemt de raad in overweging de aard en ernst van de overtredingen, de gevolgen daarvan voor klaagster en het kennelijke gebrek aan inzicht van verweerster in de laakbaarheid van het eigen handelen en nalaten.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50 aan haar vergoeden.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500 kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.
7.4 Verweerster moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klaagster;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald onder randnummer 7.3;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald onder randnummer 7.4.
Aldus beslist door mr. C. Kraak, voorzitter, mrs. S. van Andel en S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2020.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
verzending
Deze beslissing is in afschrift op 9 maart 2020 verzonden.