Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-03-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2020:59

Zaaknummer

19-367

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat wederpartij. Klacht betreft onnodig en op ontijdig moment dagvaarden van klaagster voor kort geding procedure betreffende het verleggen van kabels en ankers van woonboten. Klachten ongegrond. Er was al eerder een kort geding geweest waar echter niet alle woonbootbewoners gedagvaard bleken te zijn. Door kort geding rechter was voor een tweede kort geding een datum om verkorte termijn gegeven. Nu verweerster civielrechtelijk is toegestaan te handelen zoals zij heeft gedaan is dat in beginsel ook tuchtrechtelijk het geval, behoudens bijzondere omstandigheden waarvan niet is gebleken. Het argument van klaagster dat de cliënt van verweerster geen (aparte) titel voor haar nodig had is in strijd met het standpunt dat haar eigen advocaat in het eerste kort geding heeft ingenomen inhoudende dat klaagster gedagvaard had moeten worden. Alleen al om die reden is begrijpelijk en in ieder geval niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerster een tweede kort geding is gestart.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 2 maart 2020

in de zaak 19-367

naar aanleiding van de klacht van

klaagster

tegen

verweerster

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 29 oktober 2018 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 12 juni 2019 met kenmerk K18/132, door de raad ontvangen op 12 juni 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 6 januari 2020 in aanwezigheid van verweerster, bijgestaan door haar kantoorgenoot mr. J.M. Heikens. Klaagster heeft voorafgaande aan de zitting aan de griffie laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    De klacht betreft het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van advocaat van een camping in een kort geding procedure die in augustus 2018 heeft plaatsvonden. Klaagster is (mede-)eigenaar/bewoner van een woonboot gelegen in de buurt van de camping. De boot maakt deel uit van een groep woonboten, die sinds (ongeveer) de jaren zeventig of tachtig van de vorige eeuw op hun huidige plek liggen en aldaar worden gedoogd. Ook de woonboot van de zoon van klaagster is daar gelegen. De camping wil uitbreiden en mag een kunstmatig eiland op een waterperceel aanleggen waarin zich de nodige ankers met ankerlijnen bevinden die vermoedelijk met de woonboten verbonden zijn.

2.3    Bij aangetekende brieven van 2 februari 2018 heeft verweerster namens de camping (een aantal van) de bewoners/eigenaren van de woonboten verzocht de ankers en ankerlijnen te verwijderen, althans te verplaatsen en in te korten ten behoeve van de aanleg van het eiland. Omdat niet alle woonbooteigenaars/bewoners aan het verzoek voldeden heeft verweerster (een aantal van) de eigenaars/bewoners in kort geding gedagvaard. Namens de camping is gevorderd (kort samengevat) om de aanwezige ankers en/of ankerlijnen in het bewuste waterperceel los te koppelen, te verwijderen en te verplaatsen, zodanig dat deze geen belemmering vormen bij de uitvoering van de werkzaamheden in verband met de aanleg van het eiland. Voor het kort geding is de echtgenoot van klaagster en haar zoon gedagvaard. Vaststaat dat klaagster toen niet is gedagvaard.

2.4    Oorspronkelijk stond de behandeling voor het eerste kort geding voor 28 juni 208 gepland. Bij e-mail van 26 juni 2018 om 9.20 uur die onder meer gericht is aan een e-mail adres, dat later door klaagster is gebruikt, heeft verweerster melding gemaakt van deze behandelingsdatum, de geadresseerden in de gelegenheid gesteld om nadere verhinderdata op te geven en verzocht te laten weten of de geadresseerden eigenaar van de woonboten waren, nu uit het Kadaster de werkelijke eigendomssituatie niet te achterhalen viel. Bij e-mail van dezelfde datum om 12.28 uur met als onderwerp: verzoek tot uitstel inzake kort geding dat opnieuw gericht was aan het later door klaagster gehanteerde e-mail adres, heeft verweerster aangegeven dat de rechtbank bereid was met een uitstel van het kort geding in te stemmen onder de voorwaarde dat de geadresseerden die dag kenbaar zouden maken op één van de in de e-mail genoemde (latere) data vrijwillig te verschijnen.

2.5    Bij e-mail van 26 juni 2018 om 12.23 heeft de teamcoördinator kort geding zaken (kort samengevat) aan mr. K meegedeeld dat er overleg met verweerster was geweest, dat verweerster had meegedeeld dat het haar voorkeur had de behandeling uit te stellen omdat ze niet het risico wilde lopen dat de zaak niet inhoudelijk behandeld zou worden, maar dat zij geen behandeling in september wenste en zou proberen “alle neuzen één kant op te krijgen” en dat als partijen er samen uit zouden komen en alle gedaagden zouden toezeggen op de nieuwe nog te plannen datum te verschijnen wat betreft de teamcoördinator de zaak kon worden uitgesteld. Dat is vervolgens gebeurd.

2.6    Tijdens de zitting van 31 juli 2018 is de zoon van klaagster in persoon verschenen. Mr. K is voor hem als advocaat opgetreden. De echtgenoot van klaagster is niet verschenen. Ter zitting is naar voren gebracht dat de echtgenoot van klaagster geen boot in eigendom heeft of zou bewonen. De vordering in kort geding is ook tegen de echtgenoot van klaagster toegewezen waarbij de voorzieningenrechter heeft overwogen dat deze niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt.

2.7    Ter zitting van 31 juli 2018, althans in zijn pleitnota voor het kort geding, heeft mr. K, onder meer betoogd dat klaagster ten onrechte niet mee is gedagvaard, omdat zij    (mede-)eigenaar van de woonboot van haar echtgenoot zou zijn.

2.8    Op 7 augustus 2018 heeft de voorzieningenrechter vonnis gewezen en de vordering van de camping toegewezen. Het vonnis is op 10 augustus 2018 aan onder meer de echtgenoot van klaagster betekend.

2.9    Vervolgens heeft verweerster om meerdere redenen een tweede kort geding gestart, waarin hetzelfde als in het eerste kort geding is gevorderd. 

2.10    Bij e-mail van 13 augustus 2018 om 12.04 uur heeft verweerster aan mr. K geschreven:

“U stelt dat er ene …….. (klaagster) (mede-)eigenaar van een woonboot zou zijn. Deze persoon blijft na uitvoerige recherche onbekend op, in en aan deze locatie. Treedt u op als advocaat namens deze persoon? Zo ja, kunt u mij de schriftelijke gegevens aanreiken...? Zo nee, zou u willen bevorderen dat deze persoon zich zo spoedig mogelijk... in verbinding met mij stelt... “.

2.11    Bij e-mail van 13 augustus 2018 om 20.18 uur heeft mr. K onder meer aan verweerster geschreven:

“Vanmorgen kreeg ik onder ogen uw bericht waarbij u mij vroeg om gegevens van ….. (klaagster) of om u met haar in contact te brengen. Bij het lezen steeg mijn verbazing. Heeft u de idee dat ik u in contact moet brengen met personen die ik niet ken, die ik nog nooit heb gesproken en van wiens bestaan ik weet via derden? Waar haalt u het lef vandaan om de idee uit te dragen dat ik – voor wiens kosten? – in opdracht van u werkzaamheden zou moeten of willen verrichten?

2.12    In de namiddag van 13 augustus 2018 is de dagvaarding voor het tweede kort geding aan klaagster betekend. De zitting heeft op 14 augustus 2018 plaatsgevonden. Klaagster is niet verschenen. Bij verstekvonnis van 15 augustus 2018 heeft de voorzieningenrechter de vordering van de camping toegewezen.

2.13    Bij e-mail van 14 augustus 2018 om 9.42 uur heeft klaagster aan verweerster laten weten dat de deurwaarder gisterenmiddag in opdracht van verweerster langs is geweest en (kort samengevat) haar ongenoegen uitgesproken over het op handen zijnde kort geding. Daarbij is een adres gebruikt waaraan genoemde e-mails van verweerster van 26 juni 2018 gericht waren. In deze e-mail schrijft verweerster voorts dat zij geen anker weghaalt maar dat zij onder voorwaarden geen bezwaar heeft dat deskundigen een onderzoek doen.

2.14    Bij e-mail van 15 augustus 2018 heeft verweerster het kortgeding vonnis van 14 augustus 2018 aan mr. K toegezonden.

2.15    Tegen dit vonnis is onder meer klaagster in verzet gekomen. In het verzet zijn de belangen van klaagster door mr. K behartigd. Bij vonnis van 28 september 2018 heeft de voorzieningenrechter het verzet deels gegrond verklaard, het vonnis van 15 augustus 2018 vernietigd en de vordering van de camping wederom toegewezen, met een nieuwe aanvullende voorwaarde in verband met de verzekering van de woonboten.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    zonder vooraankondiging in de middag van 13 augustus 2018 een dagvaarding aan klaagster te betekenen voor een zitting van 14 augustus 2018;

b)    onnodig een (kort geding) dagvaarding uit te brengen;

c)    klaagster niet op de hoogte te stellen van het verstek vonnis,

3.2    Klaagster heeft haar klacht als volgt toegelicht.

Ad klachtonderdeel a)

3.3    Tot 13 augustus 2018 was klaagster niet op de hoogte van de kwestie. Haar zoon en echtgenoot hadden haar bewust, vanwege haar leeftijd en gezondheid, niet met de problematiek belast. Klaagster is niet van tevoren door verweerster benaderd en heeft geen mogelijkheid gehad om op het verzoek te reageren of om een procedure te voorkomen. De zitting vond op 14 augustus 2018 plaats. Het was voor klaagster niet mogelijk om op zo korte termijn op de zitting te verschijnen en evenmin was het mogelijk om ervoor zorg te dragen dat een advocaat voldoende voorbereid op de zitting zou verschijnen. Klaagster was gehouden om een advocaat in te schakelen en in verzet te komen. Klaagster is door de gang van zaken onnodig op kosten gejaagd.

Ad klachtonderdeel b)

3.4    Verweerster beschikte al over een vonnis tegen de echtgenoot van klaagster, zodat de dagvaarding volkomen zinloos was. Voor het onderzoek naar belijning, kabels en ankers had klaagster al toestemming gegeven. Er was geen sprake van spoedeisend belang dat het optreden van verweerster rechtvaardigde.

Ad klachtonderdeel c)

3.5    Verweerster was bekend met het e-mail adres van klaagster maar heeft het bestaan van het vonnis niet aan klaagster gemeld, maar in plaats daarvan de deurwaarder weer op haar afgestuurd met alle kosten vandien.

 

4    VERWEER

4.1    Tot haar verweer heeft verweerster het volgende aangevoerd.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    Bij de eerste kort geding procedure had verweerster alle bewoners die geen medewerking aan de verplaatsing van ankers en ankerlijnen hadden verleend willen dagvaarden. Op de zitting bracht mr. K naar voren dat ook klaagster als bewoonster/eigenaresse van de woonboten gedagvaard had moeten worden. Bij het kadastrale- en BPR-onderzoek had de deurwaarder die belast was met het uitbrengen van de dagvaardingen klaagster oorspronkelijk niet gevonden. Bij aanvullend onderzoek dook klaagster alsnog op.

4.3    Verweerster erkent dat zij zich wellicht in een eerder stadium met een aangetekende brief tot klaagster had moeten wenden. Gezien het spoedeisend belang van haar cliënte bij de gevraagde voorziening en het verloop van de gebeurtenissen heeft verweerster zich echter laten leiden door de beslissing van de rechtbank om de zaak op korte termijn te behandelen en heeft zij op verkorte termijn laten dagvaarden. De voorzieningenrechter wilde de zaak voor de vakantie afronden en heeft als datum voor het tweede kort geding 13 augustus 2018 opgegeven.

Ad klachtonderdeel b)

4.4    Om met succes de werkzaamheden door haar cliënt te laten uitvoeren oordeelde verweerster ook een titel tegen klaagster van belang.

4.5    Er was geen sprake van een onvoorwaardelijke gegeven toestemming voor het uitvoeren van de werkzaamheden.

4.6    De camping had grote haast bij de start van de werkzaamheden in verband met de te halen planning. De uitvoerders stonden al gereed en als de werkzaamheden niet op korte termijn konden beginnen moesten deze weer een jaar worden uitgesteld. Er was dus wel degelijk een spoedeisend belang.

Ad klachtonderdeel c)

4.7    Het tweede kort geding vonnis is direct per e-mail aan mr. K toegezonden.

 

5    BEOORDELING

5.1    Het betreft hier een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De advocaat van de wederpartij komt een grote vrijheid toe de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Die vrijheid mag niet worden beknot ten gunste van de tegenpartij, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze door het optreden van de advocaat zouden worden geschaad. Hiervan is echter geen sprake.

Ad klachtonderdeel a)

5.2    Mr. K was tijdens het eerste kort geding als advocaat van de zoon van klaagster opgetreden en de zoon van klaagster heeft ter zitting (hoewel hij toen geen partij was) het woord gevoerd. Vervolgens is de zoon samen met klaagster voor het tweede kort geding gedagvaard. Beide partijen zijn ter zitting niet verschenen.

5.3    In het vonnis in kort geding van 15 augustus 2018 is door de voorzieningenrechter overwogen:

a)    dat vanwege het spoedeisende karakter van de zaak met verlof van de voorzieningenrechter op zeer korte termijn is gedagvaard op een datum die mr. K (die omtrent het tweede kort geding een bericht aan de rechtbank had gezonden) op voorhand niet als verhinderdatum had opgegeven,

b)    dat tijdens het eerste kort geding ter sprake was gekomen dat klaagster mede-eigenaar van een woonboot op locatie is,

c)    dat inmiddels is gebleken dat klaagster gehuwd is met iemand die bij het eerste kort geding wel gedagvaard is en met hem in dezelfde woonboot woont,

d)    dat klaagster de moeder is van degene waarvoor mr. K optreedt en die bij het eerste kort geding het woord heeft gevoerd,

e)    dat onder deze omstandigheden wordt geoordeeld dat klaagster niet alleen tijdig op de hoogte is gesteld van dit kort geding en de inhoud van de dagvaarding maar ook dat zij door de verkorte dagvaarding niet in haar processuele belangen om ter zitting verweer te voeren is geschaad.

5.4    Nu verweerster civielrechtelijk is toegestaan te handelen zoals zij heeft gedaan is dat in beginsel ook tuchtrechtelijk het geval, behoudens bijzondere omstandigheden waarvan niet is gebleken. Integendeel: klaagster had uit hoofde van de e-mails van verweerster aan het e-mail adres van haar echtgenoot kennis, althans had kennis kunnen hebben, van de kwestie waarop het kort geding betrekking had. Voorts heeft verweerster nog een poging ondernomen om klaagster middels mr. K te bereiken doch daarop is een weinig constructief antwoord van mr. K gevolgd. Dat stond mr. K vrij doch dan kan klaagster verweerster niet verwijten dat zij vervolgens de maatregelen neemt die haar als advocaat van de wederpartij geraden voorkomen.

5.5    Klachtonderdeel a) is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.6    Het argument van klaagster dat de cliënt van verweerster geen (aparte) titel voor haar nodig had is in strijd met het standpunt dat haar eigen advocaat in het eerste kort geding heeft ingenomen inhoudende dat klaagster gedagvaard had moeten worden. Alleen al om die reden is begrijpelijk en in ieder geval niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerster een tweede kort geding is gestart.

5.7    In de e-mail van 14 augustus 2018 is geen onvoorwaardelijke medewerking aan de gevraagde voorziening te lezen, althans niet een zodanige medewerking dat verweerster op zo’n laat tijdstip, waarop de mededeling werd ontvangen, van het tweede kortgeding had moeten afzien. Bovendien heeft klaagster verzet tegen het tweede kort geding vonnis ingesteld.

5.8    Verweerster heeft erkend dat zij klaagster geen aangetekende brief met een verzoek om vrijwillig aan de voorziening te voldoen heeft gezonden, maar heeft uitgelegd dat zij daartoe niet de gelegenheid heeft gehad omdat de gegevens/de identiteit van klaagster aan haar niet eerder bekend waren. Het ware wellicht beter geweest indien klaagster daarnaar eerder en beter onderzoek had gedaan maar daar staat weer tegenover dat klaagster op haar beurt ook niets heeft gedaan of laten doen om die gegevens aan verweerster bekend te maken, waarvoor zij wel gelegenheid heeft gehad. Onder deze omstandigheden beoordeelt de raad het afzien van een sommatie om aan de gevraagde voorziening te voldoen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Daarbij betrekt de raad ook nog dat verweerster haar medewerking heeft verleend aan uitstel van de behandeling van het eerste kort geding waaruit blijkt dat verweerster niet op een nodeloze escalatie uit was.

5.9    In het eerste kort geding vonnis heeft de voorzieningenrechter overwogen dat de camping voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorzieningen daarbij onder meer overwegende, dat de camping gerechtigd is om de waterpercelen gedeeltelijk droog te leggen om het kampeereiland te creëren, dat de camping daarvoor alle vereiste bestuurdersrechtelijke vergunningen heeft, dat de daartegen gerichte beroepen in inmiddels onherroepelijke uitspraken ongegrond zijn verklaard en dat voor het verrichten van de werkzaamheden noodzakelijk is dat de ankers en ankerlijnen worden verwijderd. Het kort geding vonnis is in kracht van gewijsde gegaan en van een bodemzaak is geen sprake. Daarmee staat het spoedeisend belang dus vast.

5.10    Klachtonderdeel b) is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.11    In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij klaagster niet zelf van het (tweede) kort geding vonnis op de hoogte heeft gesteld. Nog afgezien dat vooropgesteld moet worden dat op een advocaat niet de verplichting rust om de wederpartij zelf te informeren is komen vast te staan dat verweerster bij e-mail van 15 augustus 2018 het kortgeding vonnis van 14 augustus 2018 aan mr. K heeft toegezonden en dat mr. K bij e-mail van 4 september 2018 aan verweerster heeft laten weten dat hij voor klaagster optrad. De verzending aan mr. K mag derhalve geacht worden aan klaagster te zijn gedaan.

5.12    Klachtonderdeel c) is derhalve alleen al bij gebrek aan feitelijke grondslag ongegrond.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart alle klachtonderdelen ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. F.B.M. van Aanhold, F.E.J. Janzing, P.J.F.M. de Kerf, E.M.G. Pouls, leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2020.

 

Griffier                                                                           Voorzitter