Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-03-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2020:40

Zaaknummer

20-036/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. In deze procedure gaat het om de vraag of verweerder wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat de stukken (ver)vals(t) zijn. Dat heeft klaagster in het licht van het verweer van verweerder onvoldoende onderbouwd.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  2 maart 2020

in de zaak 20-036/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 16 januari 2020 met kenmerk 795644, door de raad ontvangen op 20 januari 2020, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klaagster en de cliënt van verweerder (hierna: de man) zijn verwikkeld geweest in een echtscheidingsprocedure. Op 14 november 2017 heeft verweerder klaagster namens de man gedagvaard voor het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het hof) en gevorderd het arrest van het hof van 17 december 2013, waarin het hof heeft bepaald op welke wijze de huwelijksgemeenschap verdeeld dient te worden, te herroepen en de omvang en verdeling van de huwelijksgemeenschap opnieuw vast te stellen. Volgens de man heeft klaagster in de procedure over de verdeling van de huwelijksgemeenschap relevante informatie over vermogensbestanddelen achtergehouden. 

1.2    Verweerder heeft in de hiervoor genoemde procedure namens de man onder meer een proces-verbaal van bezichtiging en taxatie van 12 september 2017, een uitvoeringsakte (verdeling) van 1 mei 2014 en een kopie van de overlijdensakte van de vader van klaagster aan het hof overgelegd. 

1.3    Bij arrest van 18 december 2018 heeft het hof het verzoek om herroeping afgewezen.

1.4    Op 22 februari 2019 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij in de procedure tot herroeping van het arrest van het hof van 17 december 2013 valse stukken heeft laten opstellen, althans daarvan gebruik heeft gemaakt.

3    VERWEER

3.1    Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht ziet op het handelen van verweerder als advocaat van de wederpartij van klaagster. Uitgangspunt is dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.2    Klaagster verwijt verweerder dat hij in de procedure tot herroeping van het arrest van 17 december 2013 valse stukken heeft laten opstellen, althans daarvan gebruik heeft gemaakt. Klaagster heeft haar klacht als volgt toegelicht.

4.3    Verweerder is bekend met de procedures voor de vereiste legalisatie van buitenlandse documenten. De door verweerder ingediende stukken voldoen niet aan die vereisten. De stukken zijn onrechtmatig verkregen en opgesteld door corrupte experts en medeplichtigen in Marokko. Uit het door verweerder overgelegde proces-verbaal van bezichtiging en taxatie volgt dat de bezichtiging is uitgevoerd op verzoek van de man; er is geen gerechtelijk bevel aan vooraf gegaan en alleen langs die weg wordt in Marokko het onafhankelijke en onpartijdige karakter van een taxatie gewaarborgd. Het proces-verbaal bevat geen handtekening van de bevoegde rechter die toestemming heeft gegeven voor de taxatie. Verweerder heeft aldus een vals stuk ingediend terwijl hij wist of had kunnen weten dat een proces-verbaal dat is opgesteld door een partijdige expert zonder rechterlijk bevel en zonder gelegaliseerde ondertekening in strijd is met zowel de Marokkaanse als de Nederlandse wetgeving. Met het Arabisch embleem en het eigenstandige stempel van degene die het proces-verbaal heeft opgemaakt is getracht de Nederlandse autoriteiten te misleiden. Ook (de inhoud van) de door verweerder overgelegde uitvoeringsakte van verdeling is (feitelijk) onjuist en vervalst. Er ontbreekt ook een gelegaliseerde handtekening waardoor van een rechtsgeldig document geen sprake is. De door verweerder overgelegde overlijdensakte is geen authentieke of originele akte. Het is een vervalste en onleesbare kopie zonder certificering of vertaling. Verweerder wist of had gelet op zijn ervaring met en expertise in het Marokkaanse recht kunnen weten dat de door hem overgelegde stukken vals waren, aldus nog steeds klaagster.

4.4    Verweerder heeft aangevoerd dat niet hij, maar de man de drie door klaagster genoemde documenten uit Marokko heeft verkregen. De man heeft verweerder verzekerd dat de documenten echt zijn. Dat was voor verweerder genoeg. Hij had gelet op de inhoud van de documenten ook geen enkele reden om te twijfelen aan de authenticiteit daarvan. De feiten die in de uitvoeringsakte van 1 mei 2014 voorkomen zijn dusdanig specifiek dat verweerder geen enkele reden had om te twijfelen aan de echtheid van dat document. Het stond verweerder voorts vrij om, anders dan klaagster kennelijk veronderstelt, een kopie van de overlijdensakte van de vader van klaagster over te leggen. De man heeft de uitvoeringsakte van verdeling en het proces-verbaal bezichtiging en taxatie overigens alsnog laten legaliseren, zodat de stelling van klaagster dat de documenten vals zijn omdat deze niet gelegaliseerd zijn niet meer op gaat, aldus nog steeds verweerder. 

4.5    De voorzitter overweegt als volgt. Voorop staat dat het niet aan de raad van discipline is om te oordelen over de echtheid van de door verweerder namens de man ingediende stukken. Dat is voorbehouden aan de civiele rechter. In deze procedure gaat het om de vraag of verweerder wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat de stukken (ver)vals(t) zijn. Dat heeft klaagster in het licht van het verweer van verweerder onvoldoende onderbouwd. Zoals hiervoor in 4.1 is overwogen mag een advocaat in beginsel afgaan op de juistheid van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en is hij slechts in uitzonderingsgevallen gehouden de juistheid daarvan te verifiëren. Dat van een dergelijk uitzonderingsgeval sprake is, heeft klaagster onvoldoende onderbouwd. Dat verweerder 26 jaar werkzaam is als advocaat en onder andere gespecialiseerd is in Marokkaans recht en (internationaal) familierecht en dat op de website van het kantoor van verweerder staat “Wij zorgen dat alle documenten worden gelegaliseerd door de Marokkaanse autoriteiten en de Nederlandse ambassade” is daartoe onvoldoende. Dat verweerder de man al bijstond in eerdere procedures waarin volgens klaagster valsheid van door de man overgelegde stukken is vastgesteld, is niet gebleken.

4.6    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. P.M. Wamsteker, plaatsvervangend  voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 2 maart 2020.

Griffier     Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 2 maart 2020 verzonden.