Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-03-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2020:37

Zaaknummer

19-562/A/A

Inhoudsindicatie

Ongegrond verzet

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 2 maart 2020

in de zaak 19-562/A/A

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 23 september 2019 op de klacht van:

klaagsters

tegen:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 18 februari 2019 heeft de gemachtigde van klaagsters namens klaagsters bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 8 augustus 2019 met kenmerk 2019-793981, door de raad ontvangen op 9 augustus 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 23 september 2019 heeft de voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 23 september 2019 is verzonden aan klaagsters.

1.4    Bij brief van 10 oktober 2019, door de raad ontvangen op 14 oktober 2019, heeft de gemachtigde van klaagsters namens klaagsters verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter in de zaak 19-561/A/A. Bij brief van 29 oktober 2019 heeft de gemachtigde van klaagsters de raad meegedeeld dat klaagsters de beslissing van de voorzitter in de onderhavige zaak nimmer hebben ontvangen en de raad verzocht het verzetschrift in de zaak 19-561/A/A mede aan te merken als verzetschrift in de onderhavige zaak.

1.5    Het verzet is, gevoegd met het verzet van klaagsters in de zaak 19-561/A/A, behandeld ter zitting van de raad van 3 februari 2020 in aanwezigheid van de gemachtigde van klaagsters en verweerster.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift.

2    FEITEN EN KLACHT

2.1    Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komen klaagsters in verzet niet op, met uitzondering van de klachtomschrijving door de voorzitter. Hierop zal hierna in 4.5 worden ingegaan.

3    VERZET

3.1    De gronden van het verzet komen neer op een herhaling van de klacht met een verzoek om herbeoordeling.

4    BEOORDELING

4.1    Klaagsters hebben bij brief van 10 oktober 2019, door de raad ontvangen op 14 oktober 2019, verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter in de zaak 19-561/A/A. De raad merkt dit verzetschrift mede aan als verzetschrift in de onderhavige zaak, nu het gaat om twee gelijkluidende klachten en uit het verzetschrift blijkt dat klaagsters hebben bedoeld ook verzet in deze zaak in te stellen.

4.2    De gemachtigde van klaagsters heeft ter zitting van de raad de vraag opgeworpen of de (voorzitter van de) raad wel bevoegd is een uitspraak ten gunste van verweerder te nemen op grond waarvan in feite de wetgeving van de FIU, rechtstreeks vallende onder de Minister van Justitie en Veiligheid, aan de kant wordt gezet c.q. wordt ontkracht. Zoals de voorzitter van de raad de gemachtigde van klaagsters op de zitting al heeft uitgelegd, hebben klaagsters zelf bij de deken een klacht over verweerder ingediend en is de raad bevoegd die klacht, toetsend aan artikel 46 Advocatenwet, te beoordelen. De raad gaat aan dit punt dan ook voorbij.

4.3    Alvorens tot een eventuele verdere inhoudelijke beoordeling van de klacht van klaagsters te kunnen komen, dient sprake te zijn van een gegrond verzet. Daartoe moet worden nagegaan of in redelijkheid geen twijfel over de juistheid van de beslissing van de voorzitter kan bestaan. Twijfel kan mogelijk bestaan bij het niet toepassen van een juiste maatstaf door de voorzitter of wanneer van onjuiste feiten is uitgegaan.

4.4    Klaagsters hebben in hun verzetschrift aangevoerd dat op de inventarislijst de brief van de deken aan partijen van 13 juni 2019 ontbreekt. Deze brief betreft echter geen inhoudelijke brief maar een brief over het door klaagsters te betalen griffierecht. Als deze brief zich wel in het klachtdossier zou bevinden dan had dit dus niet tot een andere beoordeling van de klacht geleid. Het ontbreken van de brief kan dan ook niet leiden tot gegrondverklaring van het verzet.

4.5    Klaagsters hebben voorts aangevoerd dat de formulering van de klacht door klaagsters in de klachtbrief van 18 februari 2019 kennelijk aan de aandacht van de voorzitter is ontsnapt. De raad begrijpt dit aldus dat klaagsters vinden dat de voorzitter hun klacht niet goed heeft verwoord. De voorzitter heeft in de voorzittersbeslissing echter een zakelijke weergave gegeven van de klacht van klaagsters, zoals ook gebruikelijk is. Ook dit kan dan ook niet leiden tot gegrondverklaring van het verzet.

4.6    De raad is verder van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de overige door klaagsters aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

4.7    Nu het verzet van klaagsters tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

    verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. A. de Groot en D. Horeman, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 maart 2020.

Griffier    Voorzitter

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 2 maart 2020 verzonden.