Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-03-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2020:60
Zaaknummer
19-401
Inhoudsindicatie
Klacht tegen eigen advocaat in een familiezaak op toevoeging. Bij overdracht van de zaak stuurt verweerster klaagster een nota en vraagt gelijktijdig om intrekking of beëindiging van de toevoeging wegens resultaatsbeoordeling. Dat verzoek wordt door de Raad voor Rechtsbijstand afgewezen waarna verweerster in diverse instanties bezwaar maakt. De Raad van State bevestigt oordeel Raad omdat voor de boedelscheiding een aparte toevoeging is verkregen en de echtscheidingsprocedure geen resultaat heeft opgeleverd. Klaagster verwijt verweerster de diverse procedures die voor haar erg belastend waren. Op zich kan de raad klaagster volgen als zij stelt dat zij met diverse procedures is geconfronteerd. Daarvan had klaagster echter maar betrekkelijke last want alleen de uitkomst was voor haar van belang. Ook is juist dat verweerster ongelijk heeft gekregen en als gevolg daarvan haar werkzaamheden in de echtscheidingsprocedure niet op betalende basis in rekening heeft mogen brengen. De nota van verweerster heeft klaagster dus niet hoeven te betalen. Uiteindelijk is het verweerster die van de uitslag van de procedures de gevolgen ondervindt. Dat verweerster over deze kwestie tot en met de Raad van State heeft geprocedeerd is alleszins begrijpelijk nu het hier ging om een kwestie die niet zo duidelijk lag.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 2 maart 2020
in de zaak 19-401
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brieven van 4 en 6 oktober 2017, aangevuld bij brief van 27 oktober 2017 en telefonisch heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Bij brief aan de raad van 21 juni 2019 met kenmerk K17/110, door de raad ontvangen op 21 juni 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 6 januari 2020 in aanwezigheid van klaagster en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 De klacht betreft het optreden van verweerster als (opvolgend) advocaat van klaagster in een lopende echtscheidingszaak. Verweerster heeft bijstand verleend in de periode vanaf april 2013 tot en met februari 2015. Verweerster heeft voor klaagster diverse toevoegingen aangevraagd, te weten voor de echtscheiding, een kort geding, de boedelverdeling, verweer tegen OTS, verweer tegen uithuisplaatsing en verweer tegen aansprakelijkheidstelling voor schade.
2.3 In februari 2015 heeft klaagster zich tot een andere advocaat gewend. Die advocaat heeft de zaak verder op betalende basis behandeld.
2.4 De echtscheidingsprocedure heeft bij de rechtbank Limburg gelopen. In 2013 heeft de rechtbank de boedelscheiding van de andere zaken afgesplitst, waarna de boedelscheiding verder apart is behandeld. Later is ook de alimentatie afgesplitst en verder apart behandeld. Laatstgenoemde kwestie is tijdens de bemoeienis van verweerster op een zitting van de rechtbank naar mediation verwezen.
2.5 Oorspronkelijk heeft verweerster bij gelegenheid van de overdracht van de zaak naar de opvolgend advocaat haar kosten in de echtscheidingsprocedure op betalende basis aan klaagster in rekening gebracht, althans in rekening willen brengen (een bedrag van omstreeks € 16.000,-). Gelijktijdig heeft verweerster de Raad voor Rechtsbijstand verzocht om de voor de echtscheiding verleende toevoeging op basis van het (te verwachten) financiële resultaat in te trekken, althans te beëindigen. Klaagster heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 22 februari 2017 heeft de Raad voor Rechtsbijstand de toevoeging betreffende de echtscheidingsprocedure in stand gelaten. Verweerster heeft in diverse instanties en als laatste bij de Raad van State tegen deze beslissing bezwaar gemaakt.
2.6 Bij beslissing van 24 oktober 2018 heeft de Raad van State de beslissing van de Raad voor Rechtsbijstand tot het in stand laten van de toevoeging voor de echtscheiding bevestigd. Daarbij is (kort samengevat) overwogen dat in situaties waarbij een toevoeging is verleend voor een echtscheiding met nevenvorderingen en de boedelscheiding een nevenvordering is geweest, de Raad voor Rechtsbijstand de boedelscheiding bij de vaststelling van het resultaat van de zaak betrekt. Maar dat zo’n situatie zich hier niet voordoet omdat verweerster voor de boedelverdeling een afzonderlijke toevoeging heeft aangevraagd, welk verzoek door de Raad voor Rechtsbijstand op basis van door verweerster verstrekte informatie is gehonoreerd. En dat voor het antwoord op de vraag of een verleende toevoeging met terugwerkende kracht moet worden ingetrokken alleen het resultaat van de zaak, dat wil zeggen de procedure waarvoor de toevoeging is verleend, van belang is. De echtscheiding had geen financieel resultaat opgeleverd dus bleef de daarvoor verstrekte toevoeging in stand, aldus de beslissing van de Raad van State.
2.7 De voor de overdracht van de zaak aan klaagster in rekening gebrachte kopieerkosten zijn door verweerster op haar definitieve (bedoeld zal zijn laatste) nota in mindering gebracht.
2.8 In haar e-mail van 21 mei 2015 aan verweerster spreekt klaagster over een in de onderhandeling besproken overbedelingsvordering van maximaal € 41.000-.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet:
a) door een verkeerde, veel te positieve, inschatting te geven van de resultaten die zij wat betreft de alimentatie kon bereiken;
b) door:
1. niet adequaat te reageren op de financiële manoeuvres van de ex-echtgenoot van klaagster en zijn ondernemingen met als doel de alimentatieverplichtingen te drukken;
2. geen alimentatieberekening en jusvergelijking te maken;
3. niet adequaat te reageren waardoor een OTS en uithuisplaatsing van de kinderen dreigde en klaagster onder druk aan een mediation traject moest deelnemen;
c) door bij de overdracht van de zaak aan de opvolgend advocaat voor het kopiëren van het dossier een bedrag van € 275,- in rekening te brengen;
d) door veel toevoegingen aan te vragen en klaagster nooit te informeren wanneer na bezwaar tegen een afwijzing een toevoeging werd verleend;
3.2 Klaagster heeft de klacht als volgt toegelicht:
Ad klachtonderdeel a)
3.3 Verweerster heeft klaagster onvoldoende geïnformeerd over alle relevante feiten en ontwikkelingen met betrekking tot de echtscheiding en de onderhoudsbijdragen. Daarbij heeft verweerster zich regelmatig erg onaangenaam over klaagster uitgelaten.
Ad klachtonderdeel b)
3.4 Verweerster is onvoldoende deskundig en bekwaam opgetreden waardoor de belangen van klaagster zijn geschaad.
Ad klachtonderdeel c)
3.5 Verweerster heeft bij de (financiële) afwikkeling van de zaak onvoldoende oog gehad voor de belangen van klaagster. Het voor het kopiëren in rekening gebrachte bedrag werd weliswaar later in mindering gebracht op een rekening maar er werden teveel stukken gekopieerd en er werden teveel uren in rekening gebracht. Verweerster had niet mogen bewerkstellingen dat de toevoeging oorspronkelijk werd ingetrokken op grond van een door verweerster verkeerd berekend resultaat. Veel meer dan het werkelijke resultaat, zijnde € 40.000,- uit de boedelscheiding, waar na aftrek van onder andere kosten van verweerster en de mediation weinig van over bleef.
Ad klachtonderdeel d)
3.6 Verweerster had beëindiging van de toevoegingen moeten vragen en geen intrekking met terugwerkende kracht. Bovendien had verweerster onderscheid moeten maken tussen de toevoeging in de echtscheidingszaak en de toevoeging in de boedelverdeling omdat alleen in de laatste zaak sprake was van een resultaat. Door het intrekken van de toevoegingen werd en wordt klaagster als belanghebbende geconfronteerd met allerlei procedures die klaagster als zeer belastend ervaart.
4 VERWEER
4.1 Tot haar verweer heeft verweerster het volgende naar voren gebracht.
Ad klachtonderdeel a)
4.2 Verweerster ontkent dat zij een veel te positieve, inschatting heeft gegeven van de resultaten die zij wat betreft de alimentatie kon bereiken.
Ad klachtonderdeel b)
4.3 De ex-echtgenoot van klaagster had niet de vereiste informatie over zijn financiën verstrekt. Onder meer om die reden is voor mediation gekozen. Klaagster heeft daarmee - zonder druk van welke zijde dan ook - ingestemd. Ook was dat de reden dat nog geen definitieve draagkrachtberekening en een jusvergelijking gemaakt konden worden. Er zijn wel voorlopige draagkrachtberekeningen gemaakt.
Ad klachtonderdeel c)
4.4 De nota waarop de kopieerkosten in mindering zijn gebracht is door klaagster geaccordeerd en betaald.
Ad klachtonderdeel d)
4.5 Het was de eigen wens van klaagster dat verweerster toevoegingen aanvroeg en klaagster heeft daarvoor zelf (met uitzondering van de echtscheiding) diagnosedocumenten bij het Juridisch Loket aangevraagd voor doorverwijzing naar de advocaat (verweerster).
4.6 De Raad van State heeft bepaald dat de toevoeging met betrekking tot de echtscheiding(sprocedure) in stand moest blijven. Niet in de boedelscheidingsprocedure maar in de echtscheidingsprocedure had verweerster de meeste werkzaamheden verricht. Voor haar werkzaamheden in de echtscheidingsprocedure heeft verweerster de toevoegingsvergoeding ontvangen. Dat betekende dat een groot deel van haar werkzaamheden onbetaald zijn bleven.
5 BEOORDELING
Ad klachtonderdelen a) en b) 1 en 2 betreffende de alimentatiekwestie
5.1 Het ging hier om een alimentatiekwestie waarin een redelijk ondernemersinkomen van de alimentatieplichtige moest worden vastgesteld. Partijen zijn het er over eens dat niet alle financiële gegevens van de ex-echtgenoot beschikbaar waren. Verweerster heeft naar voren gebracht dat het om die reden nog niet mogelijk was draagkrachtberekeningen en een jusvergelijking te maken. Verweerster stelt dat zij wel berekeningen heeft gemaakt.
5.2 In het klachtdossier (blz. 22) bevindt zich een e-mail van klaagster aan verweerster van 12 juli 2016 waarin onder meer het volgende is opgenomen:
” U heeft alle managementfeeën die mijn ex ontving en doorschoof naar al zijn bedrijven bij elkaar opgeteld. Ik heb toen aangegeven dat dit niet correct was. U gaf aan laat hem daar maar mee komen. Wij zijn blond.”.Uit deze e-mail blijkt dat verweerster in verband met de alimentatie heeft gerekend, dat verweerster over de alimentatie informatie heeft verschaft en dat klaagster zich ervan bewust was dat bij de oorspronkelijk gevorderde partner- en kinderalimentatie fors was ingezet om een reactie van de wederpartij uit te lokken.
5.3 Tussen partijen staat vast dat verweerster voorafgaand aan de mondelinge behandeling van de alimentatie over de jaarstukken van de ondernemingen van de ex-echtgenoot overleg met een accountant heeft gepleegd. Voorts is onweersproken door verweerster gesteld dat klaagster in de processtukken op de jaarstukken is ingegaan. Tenslotte staat tussen partijen vast dat de alimentatiekwestie tijdens de mondelinge behandeling naar een mediation traject is verwezen. Verweerster ontkent dat zij daarbij ontoelaatbare druk heeft uitgeoefend.
5.4 Klaagster heeft haar stellingen dat verweerster op het punt van de alimentatie tuchtrechtelijk tekort is geschoten niet, althans onvoldoende, aan de hand van concrete feiten en omstandigheden onderbouwd, zodat niet is komen vast te staan dat verweerster de grenzen van wat tuchtrechtelijk toelaatbaar heeft overschreden.
5.5 Voor zover klaagster nog apart heeft willen klagen over een onaangename bejegening door verweerster overweegt de raad dat klaagster haar stelling niet, althans onvoldoende, heeft onderbouwd en dat daarover in het klachtdossier niets is terug te vinden.
5.6 Dit klachtonderdeel is derhalve in zoverre als hierboven is aangegeven ongegrond.
Ad klachtonderdeel b) 3 betreffende de OTS en de uithuisplaatsing
5.7 De raad is van oordeel dat ook de bezwaren van klaagster voor wat betreft dit onderdeel van de klacht niet uit de verf zijn gekomen.
5.8 Het had op de weg van klaagster gelegen haar stellingen nader te onderbouwen en met bewijs te staven. Dat heeft zij nagelaten. Het klachtonderdeel is onvoldoende concreet gemaakt. Ook het klachtdossier biedt geen aanknopingspunt voor het verwijt van klaagster aan het adres van verweerster.
5.9 Dit klachtonderdeel is derhalve ook voor het overige ongegrond.
Ad klachtonderdelen c) en d)
5.10 Mede gelet op de toelichting daarop betreffen de klachtonderdelen c) en d) diverse bezwaren tegen de handelwijze van verweerster ten aanzien van kosten en toevoegingen.
5.11 Klaagster maakt onder meer bezwaar tegen het in rekening brengen van een bedrag wegens kopieerkosten, maar klaagster heeft erkend dat die kosten later weer op de eindnota in mindering zijn gebracht. Klaagster heeft derhalve geen belang meer bij dit klachtonderdeel zodat het ongegrond is.
5.12 Het betrof hier een gecompliceerde echtscheiding met veel problemen, waarvan ook klaagster gewag maakt. De raad begrijpt niet waarom klaagster meent verweerster te moeten verwijten dat zij voor de diverse kwesties die zij voor klaagster heeft behandeld toevoegingen heeft aangevraagd. Immers was dat niet gebeurd dan had klaagster op betalende basis voor de werkzaamheden moeten betalen. De klacht is ook op dit punt ongegrond.
5.13 Klaagster maakt verweerster ook verwijten voor wat betreft het verzoek van verweerster tot intrekking, althans beëindiging, van de toevoeging voor de echtscheiding. Op zich kan de raad klaagster volgen als zij stelt dat zij als gevolg daarvan met diverse procedures is geconfronteerd. Daarvan had klaagster echter maar betrekkelijke last want alleen de uitkomst was voor haar van belang. Ook is juist dat verweerster ongelijk heeft gekregen en als gevolg daarvan haar werkzaamheden in de echtscheidingsprocedure niet op betalende basis in rekening heeft mogen brengen. De nota van verweerster heeft klaagster dus niet hoeven te betalen. Uiteindelijk is het verweerster die van de uitslag van de procedures de gevolgen ondervindt. Dat verweerster over deze kwestie tot en met de Raad van State heeft geprocedeerd is alleszins begrijpelijk nu het hier ging om een kwestie die niet zo duidelijk lag.
5.14 Tenslotte informeert de Raad voor Rechtsbijstand de rechtzoekenden zelf over beslissingen omtrent toevoegingen. Als dat al het geval mocht zijn geweest dan is een niet informeren van klaagster daarover in ieder geval niet klachtwaardig.
5.15 Ook voor wat betreft de kosten en de gang van zaken rond toevoegingen beoordeelt de raad de klacht ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart alle klachtonderdelen ongegrond.
Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. F.B.M. van Aanhold, F.E.J. Janzing, P.J.F.M. de Kerf, E.M.G. Pouls, leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2020.
Griffier Voorzitter