Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-02-2020

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2020:63

Zaaknummer

190241

Inhoudsindicatie

Hoger beroep tegen beslissing van de raad, inhoudende een ongegrond verklaring van klagers verzet. Appelverbod. Naar het oordeel van het hof is niet gebleken van een schending van fundamentele rechtsbeginselen, zodat het beroep van klager tegen de beslissing van de raad de toets van doorbreking van het appelverbod niet kan doorstaan en daarom niet-ontvankelijk wordt  verklaard.

Uitspraak

BESLISSING

Van 10 februari 2020

in de zaak 190241

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

Het hof verwijst naar de beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 17 oktober 2018, gewezen onder nummer    18-468/DH/DH, en naar de beslissing van de raad van 12 augustus 2019, gewezen onder hetzelfde nummer. In de beslissing van de voorzitter van de raad is de klacht van klager niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet. De raad heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzet tegen de voorzittersbeslissing, wegens overschrijding van de dertigdagentermijn als bedoeld in artikel 46h, eerste lid, jo. artikel 46j, vierde lid van de Advocatenwet. De verzetsbeslissing van de raad is op tuchtrecht.nl gepubliceerd als ECLI:NL:TADRSGR:2019:178. De voorzittersbeslissing is op tuchtrecht.nl gepubliceerd als ECLI:NL:TADRSGR:2018:232.

2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1    Het beroepschrift met bijlagen van klager is door de griffie van het hof ontvangen op    1 september 2019.

2.2    Verweerder is bij brief van 26 september 2019 in de gelegenheid gesteld te reageren op het beroepschrift van klager. Bij brief van 10 oktober 2019 heeft verweerder hierop geantwoord dat hij geen aanvulling heeft op zijn eerdere standpunten en dat hij deze als herhaald en ingelast wenst te beschouwen.  

2.3    Klager heeft nadere stukken ingediend per brieven van 16 december 2019,                 19 december 2019 en 14 januari 2020.   

2.4    Het hof heeft de zaak in raadkamer behandeld.

3    DE BEOORDELING

3.1    Artikel 46h lid 7 van de Advocatenwet bepaalt dat geen rechtsmiddel openstaat tegen een beslissing van de Raad van Discipline tot niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het verzet tegen een beslissing van de voorzitter van die raad, die inhoudt dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond dan wel van onvoldoende gewicht is afgewezen. Deze onmogelijkheid in hoger beroep te komen, wordt het appelverbod genoemd.

3.2    Deze bepaling lijdt slechts uitzondering indien moet worden geoordeeld dat geen sprake is geweest van een eerlijk proces, doordat bij de behandeling van het verzet een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden. Dan kan het appelverbod worden doorbroken.

3.3    Het hof begrijpt het beroep van klager aldus, dat naar zijn oordeel bij de behandeling van zijn verzet geen sprake is geweest van een eerlijk proces, omdat de raad hem op zijn (tijdige) verzoek hiertoe per brief van 11 november 2018, door de raad ontvangen op 13 november 2018, geen uitstel heeft verleend van de dertigdagentermijn voor het instellen van verzet tegen de voorzittersbeslissing, en zijn verzet vervolgens             niet-ontvankelijk heeft verklaard. Klager voert in dit verband aan dat hij destijds onder behandeling was van een psychiater/psycholoog en zich er niet van bewust was dat de Advocatenwet niet voorziet in de mogelijkheid om uitstel te vragen c.q. te verlenen van de desbetreffende wettelijke termijn.  

3.4    Het hof is van oordeel dat dit beroep van klager niet slaagt. Klager heeft niet (op steekhoudende wijze) gemotiveerd en onderbouwd waarom sprake zou zijn van een schending van een fundamenteel rechtsbeginsel in de procedure bij de raad. Dat ingevolge de Advocatenwet een dertigdagentermijn geldt voor het instellen van verzet, stond zowel vermeld op de voorzittersbeslissing onder het kopje ‘Mededelingen van de griffier ter informatie’, als in de begeleidende brief van de griffie van 17 oktober 2018. De griffier van de raad heeft klager bij brief van 19 november 2018 – in reactie op zijn uitstelverzoek – terecht bericht dat de Advocatenwet geen mogelijkheid biedt voor het verlenen van uitstel van deze termijn. De door klager aangevoerde omstandigheden voor overschrijding van de dertigdagentermijn, komen naar het oordeel van het hof voor rekening van klager.   

3.5    Nu het hof niet is gebleken van een schending van een fundamenteel rechtsbeginsel door de raad, wordt het appelverbod van artikel 46h lid 7 Advocatenwet niet doorbroken. Dit betekent dat de Advocatenwet aan klager niet de mogelijkheid biedt om in hoger beroep te komen van de bestreden beslissing van de raad.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 12 augustus 2019, gewezen onder nummer 18-468/DH/DH.

Aldus beslist door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, en mrs. G.C. Endedijk en M.P.C.J. van Bavel, leden, in tegenwoordigheid van mr. V.H. Wagner, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2020.    

griffier                            voorzitter

De beslissing is verzonden op 10 februari 2020.