Rechtspraak
Uitspraakdatum
10-02-2020
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2020:62
Zaaknummer
190115
Inhoudsindicatie
Beklag tegen weigering tot in behandeling nemen verzoek tot inschrijving als advocaat. De gegronde vrees bestaat dat klager ongeloofwaardige standpunten zal innemen en de ingenomen standpunten ondeugdelijk zal motiveren dan wel onderbouwen. Klager neemt onzinnige standpunten in, waarover klager wil procederen als hij weer wordt toegelaten als advocaat. De raad heeft terecht heeft geoordeeld dat gegronde vrees bestaat dat klager in strijd zal handelen met artikel 4.1. onder b en artikel 10a Advocatenwet. Klager heeft verzocht de uitspraak van het hof niet te publiceren omdat publicatie ervan direct dreigend gevaar kan opleveren voor de personen wiens naam onder de beslissing staat. Ook dit verzoek getuigt van een onzinnig standpunt. Beklag ongegrond.
Uitspraak
BESLISSING
van 10 februari 2020
in de zaak 190115
naar aanleiding van het beklag van:
klager
tegen:
de raad van de orde
1 HET BEKLAG
1.1 Klager heeft zich bij beklagschrift van 7 mei 2019 beklaagd over de beslissing van de raad van de orde in het arrondissement Amsterdam van 25 april 2019, waarbij het verzoek van klager tot inschrijving als advocaat is geweigerd in behandeling te nemen. Dit beklagschrift is op 8 mei 2019 door de griffie van het hof ontvangen.
1.2 Bij brief van 18 december 2019 met bijlagen heeft klager onder meer verzocht om de zaak achter gesloten deuren te behandelen.
1.3 Op 13 januari 2019 heeft het hof, na partijen daarover te hebben gehoord, het verzoek tot behandeling achter gesloten deuren afgewezen. Het hof heeft de zaak vervolgens behandeld op een openbare zitting, waar klager en namens de raad van de orde, mr. S.M. de Waard en mr. B.Th.L.M. Roest Crollius zijn verschenen. Klager heeft het woord gevoerd aan de hand van een door hem overhandigde pleitnota. Namens de raad van de orde heeft mr. S.M. de Waard het woord gevoerd.
1.4 Het hof heeft voorts kennisgenomen van:
- de wrakingsbeslissing van het Hof van Discipline van 29 november 2019 inzake 190115W en 190115W2
- de brief van mr. Henrichs van 23 december 2019 namens de raad van orde;
- de brief van klager van 7 januari 2020 met bijlagen;
- de brief van klager 8 januari 2020 met bijlagen.
2 FEITEN
2.1 Het volgende is komen vast te staan.
2.2 Klager is op 14 maart 1995 beëdigd als advocaat. Op 9 mei 1996 is aan klager het certificaat beroepsopleiding advocatuur als bedoeld in artikel 8, lid 3 Advocatenwet afgegeven. De stage van klager is geëindigd zonder dat aan hem een stageverklaring als bedoeld in 3.2 Verordening op de Advocatuur (Voda) is verstrekt.
De inschrijving op het tableau van klager is op verzoek van de (mede daartoe) namens klager gemachtigde [naam gemachtigde klager] beëindigd. Klager heeft tot 14 maart 2001 op het tableau als advocaat ingeschreven gestaan.
2.3 Bij brief van 19 maart 2019 heeft klager een verzoek ingediend bij de raad van de orde tot inschrijving als advocaat als bedoeld artikel 2, lid 5 Advocatenwet. In deze brief heeft klager tevens een verzoek gedaan tot afgifte van de stageverklaring als bedoeld in artikel 3.2 Voda, althans een verklaring dat klager over voldoende praktijkervaring beschikt.
2.4 Bij brief van 12 april 2019 heeft de raad van orde aan klager meegedeeld dat de raad vooralsnog voornemens is te weigeren het verzoek van klager tot beëdiging in behandeling te nemen.
2.5 Bij brief van 17 april 2019 heeft klager op de brief van de raad van orde van 12 april 2019 gereageerd. In die brief heeft de raad van orde ook geweigerd om aan klager een stageverklaring te verstrekken.
2.6 Op 19 april 2019 heeft er bij de raad van orde een hoorzitting plaatsgevonden, waarbij klager op zijn verzoek is gehoord.
2.7 Bij brief van 25 april 2019 heeft de raad van orde afwijzend beslist op het verzoek tot beëdiging en heeft het geweigerd een stageverklaring af te geven.
2.8 Bij brief van 1 mei 2019 heeft klager administratief beroep ingesteld bij de Nederlandse Orde van Advocaten tegen de weigering van de raad van de orde om de stageverklaring af te geven. Bij beslissing van 2 september 2019 heeft de algemene raad van de Nederlandse Orde van Advocaten dit administratief beroep ongegrond verklaard.
3 WEIGERING
Bij beslissing van 25 april 2019 hebben de deken en de adjunct-secretaris bericht dat de raad van de orde weigert het verzoek tot inschrijving als advocaat in behandeling te nemen. Voor zover hier relevant staat in deze beslissing het volgende vermeld:
“9. De raad heeft kennisgenomen van (i) uw erkenning dat het genoemde vonnis inderdaad op u betrekking heeft en (ii) de door u gegeven verklaring voor de zitting en het vonnis uit 2013, en de toelichting op de achtergrond van diverse andere uitspraken en vonnissen. Zoals ook tijdens de hoorzitting toegelicht, beschikt de raad niet over de deskundigheid een oordeel te geven over uw geestesgesteldheid. Wel kan (en moet) de raad zich op basis van de ter beschikking staande documenten en uw toelichting tijdens de hoorzitting een oordeel vormen over uw verzoek tot inschrijving als advocaat en meer in het bijzonder over de vraag of zult handelen als een behoorlijk advocaat. Onder verwijzing naar de hiervoor genoemde documenten, uw zienswijze en uw toelichting tijdens de hoorzitting, stelt de raad vast dat u regelmatig ongefundeerde beweringen naar voren brengt, ongeloofwaardige standpunten inneemt en (beslissingen van) de rechterlijke macht niet of onvoldoende serieus neemt.Wij achten het daarom onwaarschijnlijk dat u als advocaat het belang van een goede rechtsbedeling (als vastgesteld in art. 10a Advocatenwet) naar behoren zult behartigen en de rechterlijke macht met de in de advocateneed voorgeschreven eerbied zult bejegenen. Een dergelijk gedrag pas een behoorlijk advocaat niet en de goede naam van de advocatuur zal daardoor (kunnen) worden geschaad.
“12. Concluderend is de raad van mening dat u niet in aanmerking komt voor een stageverklaring als bedoeld in artikel 3.2 lid 2 van de Voda, omdat u destijds als advocaat-stagiaire onvoldoende praktijkervaring heeft opgedaan het vereiste aantal opleidingspunten niet heeft gehaald. Ook is de praktijkervaring als stagiaire te lang geleden opgedaan en zijn¬ – zoals overwogen in § 4 – de opleidingspunten die u wél heeft behaald, zijn vervallen. De raad wijst uw verzoek om een stageverklaring dan ook af.
13. Op basis van hetgeen hierboven is overwogen, weigert de raad, op grond van artikel 4 lid 1 Advocatenwet, voorts uw verzoek tot inschrijving als advocaat in behandeling te nemen, omdat u (i) niet beschikt over een stageverklaring en aldus na beëdiging niet zult voldaan aan het vereiste van artikel 9b Advocatenwet en (ii) ook overigens – gezien hetgeen hierboven is overwogen in § 9 – gegronde vrees bestaat dat u als advocaat inbreuk zal maken op de voor advocaat geldende wetten, verordeningen en besluiten of zich anderszins zal schuldig maken aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.”
4 BEOORDELING
4.1 Het hof stelt voorop dat de weigering van de stageverklaring geen onderdeel van het beklag uitmaakt en geen onderdeel uit maakt van deze procedure. Het hof heeft begrepen dat klager hierover nog een bestuursrechtelijke procedure heeft lopen.
4.2 Ten aanzien van de weigering om het verzoek tot inschrijving als advocaat in behandeling te nemen overweegt het hof als volgt.
4.3 Artikel 4 Advocatenwet bepaalt in welke gevallen de raad van de orde kan weigeren een verzoek tot inschrijving als advocaat in behandeling te nemen. De gronden waarop de raad van de orde in dit geval heeft geweigerd het verzoek van klager in behandeling te nemen staan vermeld in artikel 4 lid 1, onder a en b. Deze gronden houden respectievelijk in: a) dat de verzoeker niet voldoet aan vereisten voor inschrijving en b) het bestaan van gegronde vrees dat de verzoeker als advocaat inbreuk zal maken op de voor advocaten geldende wetten, verordeningen en besluiten of zich anderszins zal schuldig maken aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.
4.4 Het besluit van de raad is gebaseerd op, samengevat, de volgende gronden: klager brengt regelmatig ongefundeerde beweringen naar voren, hij neemt ongeloofwaardige standpunten in en tevens neemt hij (beslissingen van) de rechterlijke macht niet of onvoldoende serieus. De raad heeft tevens gewezen op ongepast en ontoelaatbaar gedrag tijdens zittingen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de raad ten aanzien van zijn gedrag voorts gewezen op rechtsoverweging 9.8 van het vonnis van 29 april 2013 van de rechtbank Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ8977).
4.5 In zijn beklagschrift heeft klager bestreden dat er reden is om te vrezen dat hij als advocaat inbreuk zal maken op de voor advocaten geldende wetten, verordeningen of besluiten of zich anderszins schuldig zal maken aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Klager heeft aangevoerd dat hij in het kader van de beroepsuitoefening nooit tuchtrechtelijk is veroordeeld, nooit in staat van faillissement heeft verkeerd en dat er geen schuldsaneringsregeling van toepassing is geweest. Volgens klager heeft hij juist met goede argumenten onderbouwd dat de rechter en/of de rechtspraak terrorisme gerelateerd wordt bedreigd en bedrogen, waarbij hij heeft gewezen op de uitspraak van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank Amsterdam van 13 september 2017 waarin zijn argumentatie immers “onnavolgbaar” is genoemd (hetgeen volgens klager betekent “goed met argumenten onderbouwd”). Volgens klager komt de beslissing van de raad neer op een verbod voor advocaten om bepaalde standpunten en beweringen te verdedigen, hetgeen in strijd met de vrijheid van meningsuiting is. Al met al is klager van mening dat de beslissing van de raad ongefundeerd is.
4.6 Het hof overweegt dat de raad op goede gronden tot zijn beslissing is gekomen. Uit de stukken kan inderdaad worden afgeleid dat er gegronde vrees bestaat dat klager ongeloofwaardige standpunten zal innemen en de ingenomen standpunten ondeugdelijk zal motiveren dan wel onderbouwen. Illustratief is de door de raad van orde aangehaalde uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 april 2013. In die zaak is klager veroordeeld voor het beledigen van een lid van de Staten- Generaal en een groep mensen. De rechtbank heeft in die uitspraak onder 9.8 het volgende overwogen:
9.8. De rechtbank merkt hierbij ten slotte nog op dat het de vraag is of het vervolgen van iemand als verdachte enig nuttig maatschappelijk doel dient. Verdachte doet uitlatingen, zoals die over de Holocaust, die voor ieder weldenkend mens volstrekt onzinnig zijn. Hij blijft in al dit soort uitlatingen, ondanks eerdere vervolgingen en veroordelingen, volharden. Doordat hij wordt vervolgd, wordt hij serieus genomen en wordt hem een podium geboden waarop hij zijn "ideeën" nog eens uitvoerig kan etaleren. Mede nu niet van enige aantasting van de fysieke integriteit van een of meer andere personen is gebleken, zou het dan ook overweging verdienen verdachte en zijn uitlatingen en gedrag te negeren.
4.7 Het hof heeft vastgesteld dat klager ook in zijn beklagschrift en zijn andere stukken onzinnige standpunten inneemt waarover klager wil procederen als hij weer wordt toegelaten als advocaat. Terecht heeft de raad van orde gesteld dat klager als advocaat op die wijze niet het belang van een goede rechtsbedeling (als vastgesteld in art. 10a Advocatenwet) naar behoren zal behartigen. De vrees is aldus gegrond dat klager zinloze procedures aanhangig zal maken.
4.8 Dit maakt dat de raad terecht heeft geoordeeld dat gegronde vrees bestaat dat klager in strijd zal handelen met artikel 4.1. onder b en artikel 10a Advocatenwet. De raad heeft daarbij terecht overwogen dat artikel 10 EVRM niet aan dit oordeel in de weg staat omdat een advocaat zich te allen tijde behoorlijk en met een advocaat passende waardigheid dient te gedragen.
4.9 Het vorenstaande voert het hof tot de slotsom dat het beklag van klager ongegrond dient te worden verklaard.
4.10 Klager heeft nog verzocht om de uitspraak van het hof niet te publiceren omdat publicatie ervan direct dreigend gevaar kan opleveren voor de personen wiens naam onder de beslissing staat. Ook dit verzoek getuigt van een onzinnig standpunt. Het hof zal aan dit verzoek dan ook geen gehoor geven.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verklaart het beklag tegen de beschikking van 25 april 2019 van de Raad van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam ongegrond;
- wijst het overige af.
Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. M.L. Weerkamp, J.A. Schaap, J.M. Rowel - van der Linde, L.H. Rammeloo, leden, in tegenwoordigheid van
mr. M. Bijleveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2020.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 10 februari 2020.