Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-03-2020
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2020:50
Zaaknummer
190233W
Inhoudsindicatie
Wrakingsverzoeken tegen voorzitter van het hof. Verzoeker is niet-ontvankelijk in het eerste wrakingsverzoek omdat dit wrakingsverzoek niet tijdig is ingediend. Het tweede wrakingsverzoek van verzoeker wordt afgewezen. Een wraking is niet bedoeld om (alsnog) te reageren op opmerkingen die zijn gemaakt tijdens een zitting waar verzoeker niet aanwezig was. Wraking kan verder niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige of onjuiste (proces)beslissingen. Verzoeker heeft misbruik gemaakt van de mogelijkheid wrakingsverzoeken te doen. Een nieuw wrakingsverzoek zal niet meer in behandeling worden genomen.
Uitspraak
BESLISSING
van 13 maart 2020
in de zaak 190233W
naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:
verzoeker
tegen:
mr. J. Blokland
verweerder
1 DE PROCEDURE
1.1 Bij beslissing van 22 juli 2019 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad), gewezen onder het nummer 18-847, heeft de raad het wrakingsverzoek van verzoeker van 7 maart 2019 buiten behandeling gesteld en verweerder van het tableau geschrapt.
1.2 Verzoeker heeft bij beroepschrift, door de griffie ontvangen op 30 augustus 2019, beroep ingesteld tegen deze beslissing.
1.3 Het hof heeft de behandeling van dit beroep ingepland op de zitting van
29 november 2019. Verweerder heeft deze zaak voorgezeten. Blijkens het proces-verbaal van de zitting is verzoeker niet ter zitting verschenen en is uitspraak bepaald op 24 januari 2020.
1.4 Verzoeker heeft per e-mail van 16 december 2019 aan de griffier van het hof een wrakingsverzoek toegezonden dat betrekking heeft op verweerder (hierna: eerste wrakingsverzoek). In deze e-mail maakt verzoeker melding van ‘een eerdere provisionele wraking’ (hierna: provisioneel wrakingsverzoek).
1.5 Op 20 december 2019 heeft de griffie van het hof per e-mail het wrakingsverzoek toegezonden aan verweerder en hem gevraagd of hij berust in het wrakingsverzoek. Verweerder heeft per e-mail van 23 december 2019 bericht niet in het wrakingsverzoek te berusten.
1.6 Op 14 januari 2020 heeft de griffie van het hof een verweerschrift ontvangen van verweerder.
1.7 De wrakingskamer van het hof (hierna: de wrakingskamer) heeft het wrakingsverzoek mondeling behandeld tijdens zijn openbare zitting van 10 februari 2020. Verzoeker is verschenen en heeft direct bij binnenkomst verklaard niet te zullen deelnemen aan de mondelinge behandeling. Verzoeker heeft vervolgens een stapel stukken achtergelaten en het aan de wrakingskamer overgelaten om daarvan al dan niet kennis te nemen, waarna verzoeker de zittingzaal heeft verlaten. Na beraad in raadkamer heeft de wrakingskamer meegedeeld dat bedoelde stukken terzijde worden gelegd zonder van de inhoud kennis te nemen. Verweerder is eveneens verschenen en heeft het woord gevoerd.
1.8 Bij de behandeling van het wrakingsverzoek heeft de wrakingskamer voorts kennis genomen van:
- de beslissing van de raad;
- het proces-verbaal van de zitting van het hof van 29 november 2019;
- een schrijven van verzoeker van 20 december 2019;
- een schrijven van verzoeker van 23 december 2019, 11:59 uur;
- een schrijven van verzoeker van 23 december 2019, 17:21 uur;
- een schrijven van verweerder van 23 december 2019, 17:45 uur;
- een schrijven van verzoeker van 27 december 2019;
- een schrijven van verzoeker van 28 december 2019 met ‘nadere wrakingsgronden’, hierna: tweede wrakingsverzoek);
- een schrijven van de griffie van het hof van 31 december 2019;
- een schrijven van verzoeker van 3 januari 2020;
- een schrijven de van plaatsvervangend voorzitter van het hof van 7 januari 2020;
- een schrijven van verzoeker van 9 januari 2020;
- een schrijven van verzoeker van 10 januari 2020, 13:57 uur;
- een schrijven van verzoeker van 10 januari 2020, 22:05 uur;
- een schrijven van verzoeker van 11 januari 2020;
- een schrijven van de plaatsvervangend voorzitter van het hof van 14 januari 2020;
- een schrijven van verzoeker van 15 januari 2020;
- een schrijven van verzoeker van 30 januari 2020 met bijgevoegd een vijftal memories;
- een schrijven van verzoeker van 31 januari 2020.
1.9 Voor de duidelijkheid en het overzicht merkt de wrakingskamer op dat in voornoemde stukken een drietal wrakingsverzoeken is te lezen:
- op 27 november 2019 een provisioneel wrakingsverzoek;
- op 16 december 2019 het (eerste) wrakingsverzoek
- op 28 december 2019 het (tweede) wrakingsverzoek.
De wrakingskamer zal deze verzoeken bespreken (het provisioneel wrakingsverzoek waarop ter zitting van het hof op 29 november 2019 al is beslist) dan wel beoordelen (het eerste en het tweede wrakingsverzoek).
1.10 Na afloop van de mondelinge behandeling op 10 februari 2020 heeft verzoeker op 11 februari 2020 nog (nadere) stukken afgegeven bij de receptie van het hof en zich bij e-mails van 11 februari 2020, 16 februari 2020, 22 februari 2020 en 9 maart 2020, 12:58 uur en 9 maart 2020, 16:33 uur, gericht tot de wrakingskamer. Deze stukken noch genoemde e-mailberichten hebben aanleiding gegeven het onderzoek te heropenen.
2 BEOORDELING
Criterium
2.1 Bij de beoordeling van het wrakingsverzoek stelt de wrakingskamer voorop dat een lid van het hof kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dit volgt uit het bepaalde in artikel 56 lid 6 Advocatenwet in verbinding met de artikelen 512 tot en met 519 Wetboek van Strafvordering (Sv), die van overeenkomstige toepassing zijn verklaard. De wrakingskamer moet dus onderzoeken of dergelijke feiten of omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden. Uitgangspunt daarbij is dat een lid van het hof moet worden vermoed uit hoofde van zijn benoeming/verkiezing onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat het lid ten opzichte van verzoeker vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Ingevolge artikel 1, vierde lid, van het wrakingsprotocol van het hof, moet het wrakingsverzoek worden gedaan zodra de hiervoor bedoeld feiten en/of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
Gronden eerste wrakingsverzoek van 16 december 2019
2.2 Verzoeker gaat in zijn verzoek (veronderstellenderwijs, bij gebrek aan het proces-verbaal van zitting) ervan uit dat verweerder ter zitting van 29 november 2019 zijn provisioneel wrakingsverzoek heeft aangemerkt als misbruik van recht en op deze grond heeft afgewezen. Verzoeker ziet dit als een inbreuk op de wet ten nadele van verzoeker omdat aldus zijn recht om te worden gehoord, is geschonden. Op basis hiervan komt verzoeker tot zijn (eerste) wrakingsverzoek.
Verweer
2.3 Verweerder berust niet in de wraking en heeft zich in zijn verweerschrift van 14 januari 2020 op het standpunt gesteld dat (primair) het verzoek te laat is gedaan zodat verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn wrakingsverzoek. Verweerder is voorts (subsidiair) van opvatting dat het verzoek dient te worden afgewezen omdat – kort gezegd – niet is gebleken van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Oordeel wrakingskamer
2.4 Het beroep van verzoeker tegen de beslissing van de Raad van Discipline stond gepland om te worden behandeld op de zitting van 29 november 2019. Daags vóór de zitting, op 26 november 2019, vraagt verzoeker om uitstel vanwege gezondheidsproblemen. Op het verzoek van het hof om een medische verklaring over te leggen waaruit blijkt dat hij de zitting niet kan bijwonen, reageert verzoeker op donderdagavond 28 november 2019 afwijzend: ‘doktersverklaringen kunnen, door omstandigheden, pas in de volgende week aan de orde gekomen’. Verzoeker wordt vervolgens de volgende ochtend (om 10.36 uur) meegedeeld dat zijn uitstelverzoek niet wordt gehonoreerd en de zitting vindt vervolgens die dag (29 november 2019) plaats in afwezigheid van verzoeker.
2.5 In het onderhavige wrakingsverzoek maakt verzoeker melding van een e-mail van het hof van 2 december 2019 waarin hem wordt medegedeeld dat op 24 januari 2020 uitspraak zal worden gedaan. Verzoeker zegt dat hij daaruit heeft afgeleid dat de zitting van 29 november 2019 ondanks zijn verzoek om uitstel toch doorgang heeft gevonden en dat dit voor hem de aanleiding is om verweerder te wraken. Bij het wrakingsverzoek is gevoegd een verklaring van zijn huisarts van 5 december 2019.
2.6 Zoals verzoeker al zelf onderkent in zijn wrakingsverzoek, dient een dergelijk verzoek te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, zich openbaren. Uiterlijk 29 november 2019, als hij wordt geïnformeerd door het hof dat zijn uitstelverzoek is afgewezen, is het verzoeker duidelijk dat de zitting doorgang zal vinden. Dat is dan ook het moment waarop het wrakingsverzoek had kunnen worden gedaan. Het verzoek wordt echter pas op 16 december 2019 gedaan en daarmee geruime tijd nadat genoemde gronden zich hebben geopenbaard. Nu kan bij niet-professionele procespartijen enige tijd gelegen zijn, zo onderkent de wrakingskamer, tussen dergelijke feiten of omstandigheden en het wrakingsverzoek. Enig tijdsverloop is bij dergelijke partijen nog aanvaardbaar, bijvoorbeeld voor bezinning en/of nader beraad. Verzoeker is echter een professioneel en ervaren advocaat. Door pas na (ruim) twee weken het wrakingsverzoek te doen is verzoeker eenvoudigweg te laat, en kan hij niet worden ontvangen in zijn wrakingsverzoek.
2.7 De wrakingskamer voegt hier aan toe dat indien uitgegaan zou moeten worden van
2 december 2019 als het moment dat het verzoeker duidelijk was geworden dat geen uitstel zou worden verleend, dit niet leidt tot een ander oordeel. Immers, ook dan is het tijdsverloop tot 16 december 2019 zodanig lang dat verzoeker (ook in dat geval) niet-ontvankelijk is.
2.8 Indien en voor zover (uit de diverse e-mails en brieven van zijn hand zou dat kunnen worden opgemaakt) verzoeker een beroep doet op een verschoonbare termijnoverschrijding vanwege zijn gezondheidstoestand, wijst de wrakingskamer dit beroep af. Immers, de door verzoeker overgelegde (summiere) verklaring van zijn huisarts biedt daarvoor onvoldoende steun. Gelet op de medische omstandigheden waarop verzoeker wijst (ernstige hartproblemen), had van hem (eerder, dus ook al bij het uitstelverzoek en) een meer uitgebreide en onderbouwde medische verklaring mogen worden verwacht. Voor alle duidelijkheid wijst de wrakingskamer er nog op dat deze verklaring van de huisarts eerst is opgemaakt na afwijzing van het uitstelverzoek en dus geen rol heeft kunnen spelen bij het besluit van het hof om geen uitstel te verlenen.
Provisioneel wrakingsverzoek
2.9 De wrakingskamer voegt daaraan volledigheidshalve nog het volgende toe. In het wrakingsverzoek wordt nog verwezen naar een door verzoeker op 27 november 2019 gedaan ‘provisioneel wrakingsverzoek’. Het betreft een voorwaardelijk wrakingsverzoek – inhoudende dat verweerder wordt gewraakt bij afwijzing van het uitstelverzoek. Ter zitting van 29 november 2019 heeft verweerder als beslissing van het hof medegedeeld dat dit provisioneel wrakingsverzoek wordt afgewezen omdat de wet daarin niet voorziet. Ter zitting van de wrakingskamer is verweerder hiervan teruggekomen, naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 31 januari 2020 (ECLI:NL:HR:2020:155). De wrakingskamer is (overeenkomstig het nader ingenomen standpunt van verweerder) van oordeel dat het verzoeker vrij stond om een voorwaardelijk wrakingsverzoek te doen, maar merkt vervolgens op dat dit wrakingsverzoek (nu het alleen gericht is tegen een ((proces)beslissing van het hof) ongegrond is. De wrakingskamer verwijst hierbij naar overweging 3.3 van genoemd arrest van de Hoge Raad: ‘Een wrakingsverzoek kan daarom niet met succes worden gedaan op de grond dat een door die rechter nog te nemen beslissing een bepaalde inhoud heeft’. Wraking kan immers niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige of onjuiste (proces)beslissingen. Het door verzoeker ingediende provisionele wrakingsverzoek is terecht afgewezen, zij het op de verkeerde grond – voor het resultaat maakt dat (uiteindelijk) geen verschil.
Tussenconclusie
2.10 Uit het voorgaande volgt dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn eerste wrakingsverzoek.
Gronden tweede wrakingsverzoek van 28 december 2019
2.11 Bij brief van 23 december 2019 meldt verzoeker dat hij inmiddels het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van 29 november 2019 heeft ontvangen. Hij kondigt daarbij aan dat dit voor hem aanleiding is om zijn eerdere wrakingsverzoek aan te vullen.
2.12 Bij brief van 28 december 2019 voert verzoeker (zoals door hem omschreven) ‘Nadere wrakingsronden’ aan ter aanvulling op zijn eerste wrakingsverzoek. Dat leidt ertoe dat, nu verzoeker (zoals hiervóór overwogen) in het eerste wrakingsverzoek niet-ontvankelijk is verklaard, deze aanvulling op hetzelfde verzoek dit lot zou moeten delen. Echter, gelet op de onderbouwing van deze ‘Nadere wrakingsronden’, gevoegd bij de omstandigheid dat verzoeker pas kort daarvoor het proces-verbaal van zitting heeft ontvangen, zal de wrakingskamer dit verzoek van 28 december 2019 ten voordele van verzoeker niet zien als een aanvulling, maar (en dan alleen voor zover daarin nieuwe gronden worden aangedragen) lezen als een nieuw wrakingsverzoek. Alsdan gaat het om een tweede wrakingsverzoek. Om redenen van proces-economie, gevoegd bij de kennelijke wens van verzoeker om (ook) deze gronden voor wraking naar voren te brengen, zal de wrakingskamer ook dit tweede wrakingsverzoek inhoudelijk behandelen.
2.13 Uit de toelichting valt op te maken dat – in de kern genomen, zakelijk weergegeven – verzoeker a) uit de inhoud en toonzetting van het proces-verbaal afleidt dat sprake is van vooringenomenheid bij verweerder en b) uit de weigering van verweerder om aan vijf sommaties gevolg te geven kan worden afgeleid dat het verweerder aan objectiviteit en onafhankelijkheid ontbreekt.
Verweer
2.14 Verweerder heeft in zijn reactie van 14 januari 2020 nog niet kunnen reageren op dit latere wrakingsverzoek. Ter zitting heeft verweerder – zo begrijpt de wrakingskamer – verklaard niet te berusten in dit nieuwe wrakingsverzoek.
Oordeel wrakingskamer
2.15 Uit het proces-verbaal maakt de wrakingskamer op dat tijdens de mondelinge behandeling op 29 november 2019 het beroep van verzoeker aan de orde is gesteld. In dat verband worden de stellingen van verzoeker op zakelijke wijze besproken en worden vragen gesteld aan de deken. Van een drijfjacht, leugens, belastering en/of verdraaiingen is de wrakingskamer niet gebleken. De wrakingskamer komt dan ook tot het oordeel dat inhoud en toonzetting van het proces-verbaal geen basis vormen voor de conclusie dat sprake is van vooringenomenheid bij verweerder.
2.16 De wrakingskamer voegt daaraan toe dat de deken ter zitting zijn opvatting kenbaar heeft gemaakt, en dat verzoeker in zijn tweede wrakingsverzoek deze opvatting weerspreekt. Echter, een wraking is niet bedoeld als mogelijkheid om (alsnog) te reageren op opmerkingen die zijn gemaakt tijdens een zitting, ook niet als verzoeker daarbij niet aanwezig was.
2.17 Tussen 2 en 19 november 2019 heeft verzoeker aan verweerder een vijftal (zoals door hem omschreven) ‘sommaties’ gesteld. Uit de toelichting van verzoeker maakt de wrakingskamer op dat het verzoeken betreft om (respectievelijk) het dossier aan te vullen, afstand te nemen van een bepaalde interpretatie, toepassing van een bepaald wetsartikel toe te zeggen, een zekere beslissing te nemen over de te houden mondelinge behandeling, en de mondelinge behandeling aan te houden. Alsdan betreft het beslissingen (of het uitblijven van beslissingen) in reactie op deze sommaties. Echter, het is niet aan de wrakingskamer om door verweerder genomen beslissingen inhoudelijk te toetsen. Wraking kan immers niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige of onjuiste (proces)beslissingen.
2.18 Gelet op het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat het tweede wrakingsverzoek moet worden afgewezen.
Conclusie
2.19 Uit het voorgaande volgt dat verzoeker in zijn eerste wrakingsverzoek niet-ontvankelijk is en dat het tweede wrakingsverzoek wordt afgewezen. De behandeling van de klacht zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond.
Nieuwe wrakingsverzoeken
2.20 De wrakingskamer is van oordeel dat verzoeker misbruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om wrakingsverzoeken te doen. Immers, in een zeer kort tijdsbestek heeft verzoeker een drietal wrakingsverzoeken gedaan die kennelijk waren ingegeven door persoonlijk ongenoegen ofwel waren gebaseerd op onjuiste gronden, ofwel waren gericht tegen procesbeslissingen. Verzoeker moet als ervaren advocaat beseffen dat dergelijke wrakingsverzoeken zinloos zijn. Verzoeker heeft ook geweigerd ter zitting van de wrakingskamer zijn verzoeken nader toe te lichten en/of vragen te beantwoorden. Uit dit alles maakt de wrakingskamer op dat het verweerder alleen te doen is om vertraging in de procedure te veroorzaken. Een nieuw wrakingsverzoek zal dan ook niet meer in behandeling worden genomen.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek van 16 december 2019, gericht tegen mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline;
- wijst af het wrakingsverzoek van verzoeker van 28 december 2019, gericht tegen mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline;
- bepaalt dat de behandeling van de klacht zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op 16 december 2019;
- bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker niet meer in behandeling wordt genomen.
Aldus gewezen door mr. A.M. van Amsterdam, voorzitter, mrs. J. Italianer, A.R. Sturhoofd, J.A. Schaap en G. Creutzberg, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Bijleveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2020.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 13 maart 2020.