Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-03-2020
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2020:66
Zaaknummer
180291
Inhoudsindicatie
Klachten tegen advocaat van de wederpartij. Er zijn meerdere klachtonderdelen. Klachtonderdeel a) ziet op het tuchtrechtelijk verwijt dat verweerders zich niet hebben gedragen zoals een behoorlijk advocaat jegens zijn wederpartij betaamt door zich provocerend te gedragen jegens de medewerkers van klaagster tijdens een inspectie op het perceel van de voormalige cliënten van verweerders. Verweerders hebben door hun gedrag ook klaagster als publiekrechtelijk persoon die toe moet zien op naleving van de regelgeving in haar belangen geraakt. Het Hof komt tot de conclusie dat dit klachtonderdeel gegrond is. Klachtonderdeel c) ziet op het verwijt dat verweerders de grenzen van de hen toekomende ruime vrijheid hebben overschreven door op intimiderende wijze structureel medewerkers van klaagster op hun privé adres aansprakelijk te stellen en aangiftes jegens hen te doen. Naar het oordeel van het hof hadden de uitlatingen van verweerders op een minder intimiderende wijze gekund en verklaart dit klachtonderdeel gegrond. Klachtonderdeel d) ziet op de uitlatingen van verweerders in de brief van 25 mei 2016, 27 mei 2016 en de pleitnota van 20 juni 2016. Het hof volgt de raad in haar oordeel ten aanzien van de brief van 25 mei 2016. Anders dan de raad is het hof van oordeel dat verweerders met de brief van 27 mei 2016 aan de gemeenteraad geen grens hebben overschreden. Verweerders hebben terecht gesteld dat de gemeenteraad van klaagster niet als een derde kan worden aangemerkt en de inhoud van de geciteerde passage in de brief bevat niet zodanige uitlatingen dat daarmee de belangen van klaagster onnodig of op onevenredige wijze zijn geschaad. Het hof oordeelt dit klachtonderdeel in zijn geheel ongegrond.
Inhoudsindicatie
Verder hebben verweerders een aantal formele grieven ingediend. Het hof volgt verweerders niet in hun grief dat de raad klaagster ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard. Het was verweerders duidelijk dat er een klacht tegen hen was ingediend en wat de klacht van klaagster inhield. Er heeft vervolgens hoor en wederhoor plaatsgevonden. Ook kan het hof verweerders niet volgen in hun grief dat er sprake is van schending van het ne bis in idem beginsel. Verweerders voeren aan dat de raad de uitspraak van het hof van 24 november 2017 gebruikt om klachtonderdeel a) gegrond te verklaren waardoor zij twee keer voor dezelfde feiten worden veroordeeld. Het hof is van oordeel dat de onderhavige klachten van andere aard zijn dan het dekenbezwaar en er in deze zaak geen sprake is van klachten waarop al eerder is beslist. Als preliminiar verweer hebben verweerders aangevoerd dat klaagster geen eigen belang heeft bij de klachtonderdelen b) en c). Anders dan de raad is het hof van oordeel dat er sprake is van een afgeleid belang, aangezien klaagster door de gestelde grievende uitlatingen over haar bestuurders en medewerkers niet rechtstreeks in een eigen belang is getroffen. Het hof verklaart klaagster in dit klachtonderdeel niet ontvankelijk. Klacht onderdeel c) ziet op onnodige aansprakelijkstellingen van verweerders jegens klaagster. Het hof is van oordeel dat de aansprakelijkstellingen klaagster in haar eigen functioneren raken en zij zodanig in haar eigen belang is getroffen dat haar een klachtrecht toekomt als bedoeld in de Advocatenwet. Het hof verklaart klaagster ontvankelijk in klachtonderdeel c). Ten slotte hebben verweerders aangevoerd dat de raad van een onjuiste peildatum is uitgegaan voor het hanteren van de vervaltermijn. Het hof kan verweerders hierin niet volgen. De deken heeft de brief van 7 februari 2017 waarin klaagster haar bezwaren over verweerders bij de deken heeft ingediend pas later als een klacht beschouwd. Dit kan klaagster niet worden aangerekend. Het hof zal, evenals de raad, uitsluitend de feiten of gedragingen van voor 7 februari 2017 buiten beschouwing laten.
Inhoudsindicatie
Het hof is van oordeel dat volstaan kan worden met het opleggen van een berisping en vernietigt de beslissing van de raad van discipline.
Uitspraak
BESLISSING
van 2 maart 2020
in de zaak 180291
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder 1
verweerder 2
tegen:
klaagster
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD VAN DISCIPLINE
De Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) heeft op 8 oktober 2018 een beslissing genomen over de klacht die klaagster tegen verweerders heeft ingediend (zaaknummer raad:18-026). De raad heeft de klacht in alle onderdelen gegrond verklaard. Aan verweerders is de maatregel opgelegd van schorsing voor de duur van 12 weken. Verweerders zijn veroordeeld in de betaling van de proceskosten en het griffierecht van klaagster. De beslissing is op de datum van de uitspraak aan partijen toegezonden.
De beslissing van de raad is op tuchtrecht.nl gepubliceerd als ECLI:NL:TADRARL:2018:218.
2 DE PROCEDURE IN HOGER BEROEP BIJ HET HOF VAN DISCIPLINE
2.1 Verweerders hebben hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de raad. Het hof heeft het beroepschrift met bijlagen op 6 november 2018 ontvangen.
2.2 Verder is het hof bekend met:
- het dossier van de raad;
- het verweerschrift met bijlagen in hoger beroep van klaagster;
- e-mails van 6 en 11 november 2019 van partijen;
- e-mail van 11 november 2019 waarbij het verzoek om aanhouding is afgewezen;
- e-mail van 12 november 2019 van klaagster met bijlage;
- e-mail van 27 november 2019 van verweerders met het verzoek tot het horen van de gemachtigde van klaagster;
- e-mail van 27 november 2019 van de gemachtigde van klaagster;
- e-mail van 28 november 2019 van verweerders met bijlage;
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 29 november 2019. Klaagster, vertegenwoordigd door mr. B. ten Kate, verweerder 1, vergezeld van zijn gemachtigde mr. N.A. de Leon- van den Berg en verweerder 2, vergezeld van zijn gemachtigde mr. L. van Gaalen, zijn bij de mondelinge behandeling aanwezig geweest en hebben hun standpunt, mede aan de hand van overgelegde pleitnota’s, toegelicht.
2.4 De zaak is vervolgens aangehouden voor het onderzoeken van een minnelijke regeling.
2.5 Bij e-mail van 19 december 2019 hebben verweerders laten weten dat het niet is gelukt een minnelijke regeling te bereiken.
2.6 Vervolgens heeft het hof zijn beslissing bepaald op heden.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:
a) vanwege hun persoonlijke en zakelijke banden met hun cliënten een gebrek aan professionele distantie hebben (gehad) in het geschil en de daaruit voortvloeiende procedures van hun cliënten met klaagster, en aldus onvoldoende in staat zijn geweest om in onafhankelijkheid te handelen, waardoor klaagster aanzienlijk in haar belangen als publiekrechtelijk rechtspersoon is geschaad;
b) zich herhaaldelijk in brieven en in procedures, waarbij ook andere partijen betrokken waren, onnodig grievend hebben uitgelaten over verschillende bestuurders en ambtenaren werkzaam bij klaagster,
c) zonder redelijke (juridische) grond individuele bestuurders en ambtenaren herhaaldelijk persoonlijk civielrechtelijk aansprakelijk hebben gesteld en/of aangifte tegen hen hebben gedaan om daarmee het functioneren van klaagster te frustreren en daarbij hun hoedanigheid van advocaat hebben misbruikt door aldus het democratische besluitvormingsproces bij klaagster te willen beïnvloeden;
d) met enige regelmaat klaagster via suggestieve brieven aan derden met daarin forse beschuldigingen in diskrediet hebben gebracht.
4 FEITEN
4.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en wat ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
4.2 Verweerders hebben de familie K. (hierna ook: cliënten) sinds 2005 - tot hun onttrekking aan deze zaak medio 2017 - bijgestaan in bestuursrechtelijke en civiele procedures tegen klaagster, een gemeente.
Het geschil tussen cliënten en klaagster heeft betrekking op bestemmingsplanwijzigingen betreffende onroerende zaken van cliënten. Het geschil tussen partijen ving aan met een bezwaar van cliënten tegen een voorbereidingsbesluit van klaagster in 2005.
4.3 Tussen verweerder sub 2 en cliënten bestaan persoonlijke (familie)banden, terwijl de heer D. K. als financieel directeur en adviseur verbonden is geweest aan het kantoor van verweerders.
4.4 In 2013 heeft verweerder sub 1 namens cliënten een (toenmalige) ambtenaar van klaagster in privé aansprakelijk gesteld voor zijn onrechtmatige handelingen in de dossiers van cliënten en de daardoor geleden schade. Ook de leden van het college van burgemeester en wethouders zijn door verweerder sub 2 namens cliënten hoofdelijk aansprakelijk gesteld.
4.5 Bij brief verzonden op 5 april 2013 heeft de burgemeester namens klaagster verweerders aangeschreven naar aanleiding van hun optreden namens hun cliënten tijdens de commissievergadering op 27 november 2012. In die brief heeft de burgemeester verweerders aangesproken op hun onheuse en intimiderende bejegening van raads- en commissieleden, op het feit dat in hun uitlatingen bij voortduring de naam van een bepaalde ambtenaar, de heer H., werd genoemd, alsmede op hun juridisch foutieve standpunt dat raadsleden individueel aansprakelijk zijn voor hun besluiten in de raad, evenals ambtenaren. De burgemeester heeft daarbij aangekondigd een tuchtklacht in te zullen dienen indien opnieuw dergelijke uitlatingen door verweerders zouden worden gedaan.
4.6 Op 16 september 2014 hebben medewerkers van klaagster het perceel van de clienten van verweerders bezocht om te controleren of de bestemmingsplanbepalingen werden nageleefd. Verweerders waren bij die controle aanwezig. Verweerder sub 1 heeft fysiek getracht een medewerker te beletten een bijgebouw van het perceel te betreden. De politie heeft de medewerker van klaagster moeten assisteren.
4.7 In 2014 hebben, onder meer, verweerders aangifte gedaan tegen diverse (oud)ambtenaren van klaagster en betrokken politieagenten wegens intimidatie en belaging. Vervolging is niet ingesteld. Ook de aangifte door verweerders namens cliënten van 1 juli 2015 tegen bestuurders en ambtenaren van klaagster hebben niet geleid tot (verdere) vervolging.
4.8 Uit hun pleitnota blijkt dat verweerders ter zitting van 19 november 2015 namens hun cliënten in het hoger beroep, in verband met de machtiging tot binnentreden verleend door klaagster, onder meer hebben betoogd:
“De machtiging is afgegeven op basis van onvolledige en onjuiste informatie en daardoor onzorgvuldig voorbereid. Dat gebeurt in het handhavingstraject van [klaagster] stelselmatig. De heer [O.] houdt geruime tijd bewust informatie achter om de beslissingen van anderen (o.a. de burgemeester, de rechter, de politie) te sturen. Deze worden aldus gebruikt om verzoekers te intimideren en nemen op basis van onjuiste informatie beslissingen over verzoekers. De feiten zijn duidelijk. (…) Bovendien verzwijgt [O.] in de memo de vele taxatierapporten die de gemeente heeft (…). Daarnaast verzwijgt hij dat de handhaving ziet op een bestemmingsplan dat nog niet onherroepelijk is en waarover de Raad van State nog moet oordelen. Kortom, hij informeert de burgemeester zo eenzijdig, dat deze de machtiging verstrekt. (…) Het was een solo-actie van [O.] om de zaak verder te frustreren. (…).
Daarnaast heeft [O.] de burgemeester niet geïnformeerd dat wij afspraken hebben gemaakt over het gebruik van de machtiging. (…). Zoals hierna zal blijken heeft [O] misbruik gemaakt van het feit dat niemand op de dag van het binnentreden de gemaakte afspraken kon toetsen. Vervolgens heeft [O.] deze afspraken niet aan de aanwezige politie-ambtenaren bevestigd.(…)
Hij heeft zelfs het lef om tegen beter weten in aangifte te doen wegens ambtsbelemmering. Na de burgemeester en de rechter heeft hij nu ook de politie van onvolledige informatie voorzien (…).
Wij als advocaten vertrouwen de beveiliging van [O.] niet. Hij heeft al een keer de politie tegen ons opgezet en dat willen wij niet nog een keer meemaken. Uit het verslag en de bandopname van de zitting blijkt dat [O.] onze afwezigheid misbruikt door een eenzijdig en onjuist beeld van de zaak te schetsen. (…)
En wij zijn niet de enigen die tegen de heer [O.] aanlopen. Op 12 november 2015 heeft de Voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel het handelen van de heer [O.] in een andere kwestie in de scherpst mogelijke bewoordingen veroordeeld (…). Net als in deze zaak maakt [O.] misbruik van de kwetsbaarheid van mensen. (…) Net als in deze zaak heeft [O.] in de zaak van 12 november op basis van onwaarheden zijn zin doorgedreven. (…)
Deze ambtenaar overschrijdt iedere grens en brengt andere mensen in de problemen door zijn manipulatieve gedrag. (…) We vragen u dan ook om de machtiging te vernietigen.”
4.9 Bij brief van 29 januari 2016 hebben verweerders de heer M., werkzaam als ambtenaar bij klaagster, persoonlijk aansprakelijk gesteld voor zijn betrokkenheid bij het in strijd met de Wet Justitiële en Strafvorderlijke Gegevens opvragen en gebruiken van informatie en verspreiden onder derden met betrekking de strafzaak tegen verweerder sub 1. In deze brief hebben verweerders onder meer gesteld:
“ (…) Uw betrokkenheid blijkt uit de ondertekening van diverse correspondentie. (…)
Het college wil niet de uitkomst van het strafproces afwachten, maar probeert actief op onrechtmatige wijze ons kantoor en haar vennoten te beschadigen. U heeft hieraan meegewerkt, hetgeen wij u zwaar aanrekenen.
Op 6 maart 2015 heeft [klaagster] het bericht ontvangen dat er een strafbeschikking is uitgevaardigd met daarin een geldboete van € 150,00. De brief was geadresseerd aan u. Kennelijk heeft u zich als contactpersoon opgeworpen. Wij constateren dat deze brief is verzonden aan het algemene postadres van [klaagster]. (…)
Door toezending aan het algemene postadres van de gemeente en de politie is de persoonlijke levenssfeer van [verweerder sub 1] op ontoelaatbare wijze geschonden. (…)
Op 19 maart 2015 is het strafdossier aan [klaagster] t.a.v. u toegezonden. (…) U had deze stukken niet aan mogen laten nemen. Ook hier geldt dat u de persoonlijke levenssfeer van de betrokken advocaat op grove wijze heeft geschonden. U heeft als feitelijk handelende ambtenaar niet alleen onrechtmatig jegens [verweerder sub 1] gehandeld, maar ook ten opzichte van de maatschap en haar vennoten. Een ander gevolg van uw handelen is dat de getuigen in het strafproces tegen [verweerder sub 1] binnen uw organisatie en de politie kennis konden nemen van het dossier. Hierdoor kan geen sprake meer zijn van een eerlijk strafproces. Ook dit rekenen wij u zwaar aan. (…)
In plaats daarvan pleegt u smaad en laster door ten onrechte te suggereren dat er strafbaar is gehandeld. (…)
Daarnaast heeft u (…) achter onze rug om stukken aan onze Deken verzonden. (…) U handelt heimelijk, strategisch, via duistere achterkamertjes. Wij tolereren deze onrechtmatigheden niet. (…)
Uit het vorenstaande blijkt dat dat uw onrechtmatige handelen een feit is. (…)
Voor deze schade wordt u dan ook aansprakelijk gesteld. (…)
Wij zullen voornoemde schendingen van de Wet Bescherming Persoonsgegevens en de WJSG tevens in onze aangifte wegens smaad en laster betrekken. (…). ”
4.10 Bij (sommatie)brief van 25 mei 2016 hebben verweerders bedrijf R. geïnformeerd over het langlopende juridische geschil tussen hun cliënten en klaagster en over de 13 procedures waarin zij in het gelijk zijn gesteld, en verder:
“Het geschil heeft zo lang geduurd doordat, naar nu blijkt, de [klaagster] de rechterlijke macht en cliënten jarenlang om de tuin heeft geleid met onjuiste en valse informatie. (…). Wij schrijven u deze brief omdat u in het verleden door [klaagster] nauw betrokken bent bij de opstelling van het bestemmingsplan X. Uit dien hoofde heeft u bepaalde schriftelijke bescheiden onder u. In dat kader schrijven wij u deze brief.
(…) Op initiatief van de voorzieningenrechter is de behandeling van het kort geding aangehouden en heeft [klaagster] de gelegenheid gekregen om stukken aan te leveren. [Klaagster] heeft daarbij verslagen aangeleverd van besprekingen binnen de zogenaamde ‘Stuurgroep X’. Daarbij zijn niet de originele verslagen aangeleverd, maar bewerkte verslagen, waaruit onderdelen zijn gewist. [Klaagster] heeft niet aangegeven dat deze onderdelen zijn gewist. De verslagen zijn als echt en onbewerkt gepresenteerd. (…) Wij verzoeken u om deze informatie uiterlijk (…) aan te leveren. (…). Omdat wij meer dan tien jaren in tientallen procedures bewust misleid zijn door [klaagster] zullen wij er alles aan doen om de waarheid boven tafel te krijgen. (…).”
4.11 Bij brief van 27 mei 2016 hebben verweerders onder meer aan de leden van de gemeenteraad van klaagster het volgende geschreven:
“Tot op heden hebben brieven als deze bij uw raad, het bestuur en ambtenaren op veel verzet gestuit. [K.] en hun advocaten zouden als een olifant door de porseleinkast denderen. De deken heeft echter aan uw burgemeester geschreven dat op onze brieven en toonzetting niets aan te merken valt. En dat is ook logisch, als de bestuursrechter keer op keer onze standpunten onderschrijft. Dat de gemeente keer op keer ongelijk krijgt, dat zij informatie achter houdt en er niet in slaagt om de door haar veroorzaakte problemen en schade op te lossen, rechtvaardigt geen kritiek op ons."
4.12 Blijkens de pleitnota van verweerders tijdens de op 20 juni 2016 gehouden behandeling in kort geding bij de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van de artikel 843a Rv-procedure jegens klaagster hebben zij onder meer het volgende betoogd:
“Deze zaak is niet ingewikkeld. Uiteindelijk gaat deze zaak over het bevoordelen van vrienden uit uitsluitend eigen belang, gebruik makend van mazen in de wet, over een oogje dichtknijpen, over sjoemelen en over misbruik maken van gemeenschapsgeld, en over oplichting. “
4.13 Op 8 juli 2016 hebben verweerders namens cliënten klaagster en zes anderen gedagvaard voor de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, vanwege hun aansprakelijkheid voor de schade die cliënten als gevolg van het afzonderlijke en gezamenlijke onrechtmatige handelen van de gerequireerden hebben geleden. Daarin is onder meer betoogd:
“Inleiding
1. Deze zaak is niet ingewikkeld. Uiteindelijk gaat deze zaak over het bevoordelen van vrienden uit uitsluitend eigen belang, gebruik makend van mazen in de wet, over een oogje dichtknijpen, over sjoemelen en over misbruik maken van gemeenschapsgeld, en over oplichting.
2. Echter, van al deze praktijken is één familie de dupe geworden. Zij zijn meer dan 15 jaar aan het lijntje gehouden, belazerd en genegeerd. Hier is sprake van institutionele stalking. Denkt u zich als lezer eens in dat u uw eigen woning bouwt op een plek waar u uw kinderen en kleinkinderen groot wil brengen om vervolgens wegbestemd te worden en straal te worden genegeerd door uw gemeente. Dat alles waar u en uw ouders jarenlang voor gewerkt hebben niets meer waard is en onverkoopbaar wordt. Terwijl de woning nog steeds belast is met een hypotheek die afgelost moet worden. Dat u ineens op een bedrijventerrein woont zonder dat u recht heeft op planschade. Dat u op basis van deze leugens jarenlang brieven van uw gemeente heeft ontvangen waarin staat dat uw woning illegaal is en gesloopt moet worden. Denkt u zich als lezer eens in dat u stukken in handen krijgt waaruit blijkt dat u en de rechterlijke macht jarenlang zijn voorgelogen. Dat u op basis van al deze leugens gedwongen bent om de ene na de andere procedure te starten. Dat de rechter al deze onwaarheden uiteindelijk weerlegd heeft. Dat u stukken in handen krijgt waaruit blijkt dat reeds jarenlang iedereen op de hoogte was van de problematische situatie.”
4.14 Bij brief van 11 juli 2016 hebben verweerders namens cliënten een ambtenaar van klaagster, de heer S., persoonlijk aansprakelijk gesteld voor door zijn toedoen geleden schade bij de cliënten en daarin onder meer gesteld:
“ (…) U heeft bij alle civiele zittingen [klaagster] als gemachtigde vertegenwoordigd. Het is thans, op basis van de voor cliënten beschikbare stukken duidelijk, dat u stelselmatig informatie heeft achtergehouden. Voorts deinst u er niet voor terug om tegenover rechters, staatsraden en de gemeenteraad in strijd met de waarheid te verklaren. Dit is u zeer aan te rekenen gezien uw openbare functie als vertegenwoordiger van [klaagster]. (…)
In de informatie verkregen uit de WOB-verzoeken en de art. 843a Rv procedures blijkt dat u telkens de contacten onderhoudt met de diverse juridische adviseurs. Telkens doet zich daarbij het patroon voor dat u de adviseurs en derden dwingt om de inhoud van adviezen en rapportages aan te passen. (…)
U heeft daarbij actief meegewerkt aan obstructie van de rechtsgang, hetgeen een strafbaar feit is. Uit het hiervoor geschetste blijkt duidelijk dat u opzettelijk stukken (waaronder e-mail correspondentie) die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen, met het oogmerk om de inbeslagneming daarvan te beletten, te belemmeren of te verijdelen, heeft verborgen. Het is duidelijk dat u er niet voor terug zult deinzen om relevante stukken te vernietigen, weg te maken of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie zult onttrekken, dan wel dat u door het opzettelijk verstrekken van gegevens of inlichtingen aan derden die inbeslagneming zult beletten, belemmeren of verijdelen. (…)
Cliënten zullen niet aarzelen om nadere aangiftes tegen u te doen. (…).”
4.15 Op 15 juli 2016 hebben verweerders namens cliënten bij het Parket Generaal van het Openbaar Ministerie te Den Haag aangifte gedaan tegen de ambtenaar de heer S. in privé, op grond van artikel 361 Wetboek van Strafrecht (verduisteren of wegmaken van bewijsmiddelen). Deze aangifte, die ter kennisgeving diezelfde dag door verweerders aan het privé adres van de heer S. is gezonden, vermeldt onder meer:
“(…) Het is thans, op basis van de voor [cliënten] beschikbare stukken, duidelijk dat [de heer S.] stelselmatig informatie heeft achtergehouden voor [cliënten], voor de gemeenteraad en voor gerechtelijke colleges. Voorts deinst hij er niet voor terug om tegenover rechters, staatsraden en de gemeenteraad in strijd met de waarheid te verklaren. Dit is [de heer S.] zeer aan te rekenen gezien de openbare functie als vertegenwoordiger van [klaagster]. In het navolgende wordt dit toegelicht.
[De heer S.] is vanaf 2006 betrokken bij het geschil. In het kader van de ontwikkeling van het bestemmingsplan [X] 2006 was hij verantwoordelijk voor het verwervings- en onteigeningsbeleid van [klaagster] als senior jurist en grondverwerver grondgebiedzaken. Hij heeft daarbij het perceel van cliënten meegenomen en ten aanzien daarvan geadviseerd aan het college. Ter zitting van 5 juli 2010 gehouden in de civiele bodemprocedure bij de toenmalige Rechtbank Almelo heeft [de heer S.] verklaard dat met de onteigening van cliënten een bedrag is gemoeid met zes nullen. De betreffende informatie waarop hij dit baseert, houdt [de heer S.] – onrechtmatig – achter. (…)”
4.16 Bij brief van 6 februari 2017 aan de toenmalige deken heeft klaagster ten behoeve van diens onderzoek naar aanleiding van signalen die klaagster (vanaf oktober 2014) had afgegeven over gedragingen van verweerders nadere informatie verschaft over de belangrijkste klachtaspecten.
4.17 Bij brief van 9 februari 2017 heeft de deken aan verweerders gevraagd op de brief van 7 februari 2017 te reageren. Verweerders hebben vervolgens daarop bij brief van 11 maart 2017 gereageerd. Bij brief van 7 juni 2017 laten verweerders weten dat de brief van 7 februari 2017 een signaal van klaagster is, maar geen formele klacht.
4.18 Bij brief van 8 juni 2017 aan – onder meer – verweerders heeft de deken laten weten de brief van 7 februari 2017 als een ingediende klacht te beschouwen en als zodanig te behandelen. Bij brief van 5 juli 2017 heeft klaagster daarmee ingestemd. Bij brief van 11 juli 2017 heeft de deken dat aan verweerders laten weten en verzocht om een reactie in het kader van hoor en wederhoor.
4.19 Bij beslissing van 24 november 2017 heeft het hof in hoger beroep in de zaak van de deken tegen verweerders, voor zover relevant in deze procedure, in rechtsoverweging 5.21 overwogen:
“Naar het oordeel van het hof is het verweerders te verwijten gedrag in essentie terug te voeren op onvoldoende besef van de kernwaarden onafhankelijkheid ten opzichte van hun cliënten en integriteit (artikel 10a aanhef en onder a en e Advocatenwet). Uit het dossier komt nadrukkelijk het beeld naar voren van verweerders die zeer nauw betrokken zijn geweest bij hun cliënten [familie K], en hun zaken met onvoldoende distantie hebben behandeld. Het hof sluit niet uit dat dit (mede) verband houdt met de omstandigheid dat [D.J. K] blijkens het briefpapier van het kantoor van verweerders als adviseur aan het kantoor van verweerders is verbonden. De exacte vermenging van belangen is het hof niet geheel duidelijk geworden, maar die nog bestaande onduidelijkheid vloeit voort uit de weigerachtige houding van verweerders om op dit punt informatie te verstrekken. (…).”
4.20 Bij arrest van 11 juli 2019 is verweerder sub 1 veroordeeld tot een geldboete van
€ 150,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 3 dagen hechtenis wegen het opzettelijk belemmeren van een ambtenaar in de uitoefening van een toezichthoudende taak op 16 september 2014.
5 BEOORDELING
5.1 De raad heeft klaagster ontvankelijk geacht in haar klachten voorzover deze betrekking hebben op verweten feiten en gedragingen van na 7 februari 2014. De raad heeft tevens geoordeeld dat het onvolmaakte dekenonderzoek niet kan leiden tot niet-ontvankelijkheid. Klaagster heeft aan de deken bevestigd dat haar brief van 7 februari 2017 als klacht dient te worden aangemerkt. Daarbij hebben verweerders ruim de gelegenheid gehad om zich daartegen te verweren, aldus de raad.
5.2 Klachtonderdeel a) is naar het oordeel van de raad terecht voorgedragen. De raad heeft daarvoor verwezen naar de beslissing van dit hof van 24 november 2017 (zie hierboven onder 4.19). Ten aanzien van klachtonderdeel b) heef de raad overwogen dat verweerders zich in de pleitnota van 19 november 2015, in de dagvaarding van 8 juli 2016, in de pleitnota van 20 juni 2016 en in de strafrechtelijke aangifte van 15 juli 2016 onnodig grievend hebben uitgelaten over de verschillende bij klaagster werkzame bestuurders en ambtenaren. Ten aanzien van klachtonderdeel c) heeft de raad overwogen dat verweerders op structureel intimiderende wijze bestuurders en ambtenaren van klaagster persoonlijk aansprakelijk hebben gesteld zonder dat daarmee een redelijk doel werd gediend, aldus hebben zij de aan hen toekomende vrijheid als advocaat van de wederpartij hebben overschreden. Ten aanzien van klachtonderdeel d) heeft de raad geoordeeld dat verweerders in de brief van 27 mei 2016 aan de leden van de gemeenteraad ongefundeerde beschuldigingen heeft geuit waardoor klaagster onnodig in haar belangen is geschaad.
5.3 Verweerders hebben naast inhoudelijke grieven tegen voormelde overwegingen, ook formele grieven dan wel preliminiaire verweren opgeworpen tegen de beslissing van de raad. Het hof zal deze eerst behandelen.
ontvankelijkheid
5.4 Verweerders hebben als eerste formele grief opgeworpen dat de raad ten onrechte klaagster ontvankelijk heeft geoordeeld in haar klacht. Volgens verweerders heeft de raad ten onrechte de brief van 7 februari 2017 als vertrekpunt genomen voor de behandeling van de zaak. Daarbij is er geen sprake geweest van een met waarborgen omklede klachtprocedure. Het was voor verweerders onduidelijk of er sprake was van een klacht of van een dekenonderzoek.
5.5 Het hof kan verweerders daarin niet volgen. Bij brief van 8 juni 2017 heeft de deken aan verweerders laten weten dat hij de brief van 7 februari 2017 van klaagster als een tegen hen ingediende klacht beschouwt. Bij brief van 5 juli 2017 heeft klaagster (in de persoon van de burgemeester) dat ook aan de deken bevestigd. Vervolgens heeft de deken bij brief van 11 juli 2017 aan verweerders laten weten dat klaagster ermee heeft ingestemd dat “de onderhavige kwestie wordt behandeld in een klachtprocedure, zoals de deken dat heeft aangegeven in de aan u toegezonden brief d.d. 8 juni” en zijn verweerders in het kader van hoor en wederhoor verzocht inhoudelijk te reageren op de klacht van de gemeente als verwoord in de brief van 7 februari 2017. Daarop hebben verweerders bij brief van 6 oktober 2017 inhoudelijk op de klacht gereageerd. Na repliek door klaagster hebben verweerders ondanks rappel niet meer gedupliceerd. Uit dit alles volgt dat het voor verweerders duidelijk was dat er een klacht tegen hen was ingediend en wat de klacht van klaagster jegens hen inhield. Zij hebben daarop ook gereageerd. Van een niet met waarborgen omklede procedure bij de deken is dan ook geen sprake: hoor en wederverhoor heeft immers plaatsgevonden.
ne bis in idem
5.6 Verder hebben verweerders aangevoerd dat sprake is van een dubbele vervolging ten aanzien van – naar het hof begrijpt - klachtonderdeel a) en dat alsdus sprake is van schending van het ne bis in idem beginsel. De uitspraak van het hof van 24 november 2017 wordt door de raad gebruikt om dat klachtonderdeel gegrond te verklaren waardoor zij twee keer voor dezelfde feiten worden veroordeeld. Om die reden dient klaagster niet ontvankelijk te worden verklaard in klachtonderdeel a), aldus verweerders.
5.7 Ook hierin kan het hof verweerders niet volgen. De beslissing van het hof van 24 november 2017 zag op het dekenbezwaar dat verweerders hadden geweigerd mee te werken aan een voorgenomen kantoorbezoek en hadden geweigerd om informatie te verschaffen naar aanleiding van gestelde vragen. In het kader van de motivering van de op te leggen maatregel heeft het hof overwogen dat de verweten gedragingen in essentie zijn terug te voeren op onvoldoende besef van de kernwaarden onafhankelijkheid ten opzichte van hun clienten en integriteit. De onderhavige klachten zijn van een andere aard dan het dekenbezwaar. Er is in deze zaak dan ook geen sprake van klachten waarop al eerder is beslist.
klaagster belanghebbende?
5.8 Als preliminiar verweer hebben verweerders (ter zitting bij het hof) aangevoerd dat klaagster geen eigen belang heeft bij de klachten. Ter zitting is reeds geoordeeld dat de vraag of klaagster belanghebbende is zich toespitst op de klachtonderdelen b) en c). Het hof ziet aanleiding eerst te beoordelen of klaagster een eigen belang heeft bij genoemde klachtonderdelen.
5.9 Onder verwijzing naar de uitspraak van dit hof van 25 oktober 2013 (ECLI:NL:TAHVD:2013:267) hebben verweerders aangevoerd dat het persoonlijke karakter van het tuchtrecht meebrengt dat alleen degene die onheus is bejegend, over die bejegening kan klagen. Nu klaagster zelf geen eigen belang heeft om te klagen en ook niet rechtstreeks in een zodanig eigen belang is getroffen dient zij ten aanzien van de klachtonderdelen niet ontvankelijk te worden verklaard, aldus verweerders
5.10 Klaagster heeft aangevoerd dat zij wel degelijk een eigen belang heeft omdat haar functioneren wordt bemoeilijkt door het optreden van verweerders.
5.11 Klachtonderdeel b) ziet op onnodig grievende uitlatingen jegens bij klaagster werkzame bestuurders en medewerkers. Het persoonlijke karakter van het tuchtrecht brengt mee dat alleen diegene die onheus is bejegend over die bejegening kan klagen. Naar het oordeel van het hof is klaagster door de gestelde grievende uitlatingen over haar bestuurders en medewerkers niet rechtstreeks in een eigen belang getroffen. Het door klaagster gestelde belang betreft ten aanzien van klachtonderdeel b) een afgeleid belang. Anders dan de raad zal het hof klaagster dan ook niet ontvankelijk verklaren in klachtonderdeel b). In zoverre slaagt het beroep van verweerders.
5.12 Klachtonderdeel c) ziet op onnodige aansprakelijkstellingen waardoor klaagsters functioneren wordt geraakt en verweerders het democratische besluitvormingsproces trachten te beinvloeden. Ten aanzien van dit klachtonderdeel is het hof van oordeel dat klaagster wel in een zodanig eigen belang is getroffen dat haar een klachtrecht toekomt als bedoeld in de Advocatenwet. De aansprakelijkstellingen raken immers haar eigen functioneren. Zij moet zich immers verweren tegen de aansprakelijkstellingen. Dit betekent dat klaagster ontvankelijk is in klachtonderdeel c)
Vervaltermijn
5.13 Voor het hanteren van de vervaltermijn van artikel 46g lid 1 Advocatenwet heeft de raad aansluiting gezocht bij de brief van 7 februari 2017 door te overwegen dat op die datum de klacht bij de deken is ingediend.
5.14 Verweerders hebben aangevoerd dat de raad van een onjuiste peildatum is uitgegaan. Volgens verweerders moet dat 5 juli 2017 zijn, immers toen is de bedoelde brief tot klacht van klaagster gemaakt.
5.15 Het hof kan verweerders hierin niet volgen. Bij brief van 7 februari 2017 heeft klaagster haar bezwaren over verweerders bij de deken ingediend. Dat de deken deze brief pas later als een klacht is gaan beschouwen kan klaagster niet worden aangerekend. Klaagster heeft voldaan aan wat is bepaald in artikel 46c Advocatenwet. Het hof zal dus, gelijk de raad, uitsluitend de feiten of gedragingen van voor 7 februari 2014 buiten beschouwing laten.
Ad klachtonderdeel a): kernwaarde onafhankelijkheid
5.16 Verweerders hebben aangevoerd dat de raad bij de gegrondverklaring van dit klachtonderdeel niet kon volstaan met te verwijzen naar wat het hof in zijn beslissing van 24 november 2017 heeft overwogen over onvoldoende distantie tot hun clienten en onvoldoende besef van de kernwaarden onafhankelijkheid ten opzichte van hun clienten en integriteit. Volgens verweerders heeft de raad ten onrechte geen acht geslagen op toentertijd recente ontwikkelingen (waarvan het hof in zijn beslissing van 24 november 2017 nog geen kennis van had kunnen nemen), te weten getuigenverklaringen naar aanleiding van een op verzoek van verweerder gehouden voorlopig getuigenverhoor, een deskundigenbericht van het NFO en aangiften van meineed jegens een medewerker van klaagster. Al deze stukken zien op de gebeurtenissen in 2009 en 2014, toen het perceel van de clienten van verweerders werd geinspecteerd. Verweerders bestrijden dat zij onvoldoende in staat zijn geweest om afstand tot hun (inmiddels voormalige) clienten te bewaren in het geschil met klaagster.
5.17 Klaagster heeft de stellingen van verweerders gemotiveerd bestreden.
5.18 Het hof zal bij de beoordeling van dit klachtonderdeel alleen acht slaan op feiten en omstandigheden van na 7 februari 2014. Als concreet voorbeeld waarbij verweerders onvoldoende distantie van hun clienten hebben getoond heeft klaagster gewezen op het bezoek van een van haar mederwekers op het perceel van de clienten van verweerder in september 2014.
5.19 Uit de stukken maakt het hof op dat medewerkers van klaagster op 16 september 2014 het perceel van de voormalige clienten van verweerders hebben bezocht voor een inspectie van een bijgebouw op dat perceel. Zij beschikten over een machtiging tot binnentreden.
Verweerders waren bij die inspectie op het perceel aanwezig en hebben de medewerker de toegang tot het perceel geweigerd. Vervolgens is de assistentie van de politie in geroepen.
Verweerder sub 1 heeft op enig moment een medewerker van klaagster fysiek geprobeerd te beletten zijn werk te doen. Naar aanleiding daarvan is er aangifte tegen verweerder sub 1 gedaan. Na in eerste instantie te zijn vrijgesproken is verweerder sub 1 bij arrest van 11 juli 2019 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld tot een geldboete van € 150,-- wegens het opzettelijk belemmeren van een ambtenaar in de uitoefening van zijn werk. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij de oplegging van de straf overwogen dat het verweerder sub 1
“kwalijk neemt dat hij het feit heeft gepleegd terwijl hij aan het werk was in zijn professionele rol als rechtshulpverlener. Een advocaat is bij uitstek iemand die de belangen van zijn cliënt dient te behartigen op een gedegen manier en die rust dient te bewaren in situaties die, zoals in deze zaak kennelijk het geval was, hectisch en ingrijpend voor een cliënt kunnen zijn.”
5.20 Naar het oordeel van het hof hebben verweerders zich bij de controle door medewerkers van klaagster op 16 september 2014 niet gedragen zoals een behoorlijk advocaat jegens zijn wederpartij betaamt. De advocaat vervult een wezenlijke rol in de rechtsbedeling. Weliswaar dient een advocaat zich daarbij primair door het belang van zijn client te laten leiden doch een zekere afstand wordt daarbij ook van de advocaat verwacht. Met hun optreden bij de controle op 16 september 2014 hebben verweerders elke afstand uit het oog verloren, verweerder sub 1 door de medewerker fysiek te beletten zijn werk te doen en verweerders gezamenlijk door het zover te laten komen dat de politie er aan te pas moest komen om de medewerkers hun werk te laten doen, terwijl de medewerkers over een geldige machtiging tot binnentreden beschikten. Verder is gebleken dat verweerder sub 2 zich verbaal heeft aangesloten bij het provocerende gedrag van verweerder sub 1. Het gedrag van beiden was derhalve provocerend jegens de medewerkers van klaagster. Hierdoor is het vertrouwen in de advocatuur en in de beroepsuitoefening geschaad. Verweerders hebben door hun gedrag ook klaagster als publiekrechtelijk persoon die toe moet zien op naleving van de regelgeving in haar belangen geraakt.
5.21 Het hof komt dan ook tot de conclusie dat klachtonderdeel a gegrond is, zij het op grond van andere overwegingen dan de raad. De beroepsgrond faalt derhalve.
Ad klachtonderdeel c): aansprakelijkstellingen en aangiftes
5.22 Verweerders hebben aangevoerd dat zij bij de aansprakelijkstellingen en aangiftes niet over een nacht ijs zijn gegaan. Zij hebben hun clienten hierover uitgebreid geadviseerd. De aangiftes zijn ook onderbouwd.
Verweerders bestrijden dat zij te ver zijn gegaan. Met de wijze van belangenbehartiging was een redelijk doel gediend, te weten het aan de kaak stelen van een integriteitskwestie.
5.23 Het hof overweegt dat de vrijheid van de advocaat om de belangen van zijn clienten te behartigen zijn begrenzing vindt in het op onevenredige wijze schaden van de belangen van de wederpartij. Naar het oordeel van het hof is dat met de veelvuldige aansprakelijkstellingen en aangiftes tegen medewerkers van klaagster het geval geweest. Gesteld noch gebleken is dat deze aansprakelijkstellingen en aangiftes tot enig resultaat hebben geleid. Het hof is met de raad van oordeel dat als onbetwist gesteld vaststaat dat verweerders op intimiderende wijze structureel medewerkers van klaagster op hun privé adres aansprakelijk hebben gesteld en aangiftes hebben gedaan en aldus daardoor de grenzen van de hen toekomende ruime vrijheid hebben overschreden. Hieraan doet de stelling van verweerders dat zij een integriteitskwestie aan de kaak wilden stellen onvoldoende af. Dat had naar het oordeel van het hof op een minder intimerende wijze gekund.
5.24 De beroepsgrond faalt. Klachtonderdeel c is terecht gegrond verklaard.
Ad klachtonderdeel d):klaagster in diskrediet gebracht bij derden?
5.25 Dit klachtonderdeel ziet op de uitlatingen die verweerders hebben gedaan in de brief van 25 mei 2016 aan bedrijf R (zie hierboven onder 4.10), de brief van 27 mei 2016 aan de leden van de gemeenteraad van klaagster (zie hierboven onder 4.11) en de pleitnota van 20 juni 2016 in een kortgeding ex artikel 843a Rv (zie hierboven onder 4.12).
5.26 Ten aanzien van de brief van 25 mei 2016 aan bedrijf R heeft de raad de juistheid van het verwijt niet kunnen vaststellen, gezien de inhoud van de brief en de gemotiveerde betwisting door verweerders. Nu dit onderdeel van de klacht niet gegrond is bevonden en klaagster geen zelfstandig beroep heeft ingesteld tegen de beslissing van de raad, staat ook in hoger beroep vast wat de raad heeft overwogen.Verweerders hebben geen belang bij een beoordeling van de inhoud van deze brief.
5.27 Ten aanzien van de brief van 27 mei 2016 aan de gemeenteraad heeft de raad overwogen dat verweerders de grenzen van de aan hen toekomende vrijheid hebben overschreden.
5.28 Anders dan de raad is het hof van oordeel dat verweerders met de brief van 27 mei 2016 aan de gemeenteraad geen grens hebben overschreden. Verweerders hebben terecht gesteld dat de gemeenteraad van klaagster niet als een derde kan worden aangemerkt. Daarbij bevat de inhoud van de geciteerde passage in de brief niet zodanige uitlatingen dat daarmee de belangen van klaagster onnodig of op onevenredige wijze zijn geschaad. Het beroep van verweerders slaagt op dit onderdeel
5.29 Ten aanzien van de geciteerde passage in de pleitnota van 20 juni 2016 heeft de raad overwogen dat verweerders hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Gesteld noch gebleken is dat de rechter door de geciteerde passage is beïnvloed aldus de raad.
Gelijk hiervoor onder 5.26 is overwogen heeft klaagster tegen deze overweging van de raad geen (tijdig) zelfstandig beroep ingediend zodat ook hier de overwegingen van de raad als uitgangspunt gelden. Verweerders hebben bij verdere beoordeling van dit onderdeel van de klacht dan ook geen belang meer.
5.30 De slotsom is dat klachtonderdeel d) in zijn geheel ongegrond is. Het beroep slaagt dan ook in zoverre.Conclusie
5.31 Al het voorgaande betekent dat het beroep van verweerders slaagt voor zover het ziet op de klachtonderdelen b) en d). In klachtonderdeel b dient klaagster niet ontvankelijk te worden verklaard en klachtonderdeel d dient ongegrond te worden verklaard. In zoverre kan de beslissing van de raad niet in stand blijven en zal deze worden vernietigd. De klachtonderdelen a) en c) zijn door de raad terecht gegrond verklaard.
5.32 Het voorgaande brengt ook mee dat het hof geen aanleiding ziet om aan het verzoek van verweerders om de gemachtigde van klaagster als getuige te horen gehoor te geven. Het horen van de gemachtigde is niet van belang gebleken voor de beoordeling van het hoger beroep. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
Maatregel
5.33 Nu de klachtonderdelen b en d alsnog niet-ontvankelijk dan wel ongegrond worden verklaard blijven over de verwijten dat verweerders onvoldoende distantie hebben betracht ten opzichte van hun clienten en dat verweerders door hun aansprakelijkstellingen de belangen van klaagster onevenredig hebben geschaad. Deze verwijten zijn onder meer aanvankelijk als signaal aan de deken afgegeven. De deken heeft vervolgens onderzoek gedaan en een dekenbezwaar ingediend. Bij beslissing van 24 november 2017 heeft het hof naar aanleiding van het dekenbezwaar tegen verweerders reeds een voorwaardelijke schorsing opgelegd voor een periode van zes maanden. Bij oplegging van die maatregel heeft het hof overwogen dat het gedrag van verweerders in essentie is terug te voeren op onvoldoende besef van de kernwaarden integriteit en onafhankelijkheid ten opzichte van hun clienten. Ofschoon het dekenbezwaar en de gegrond verklaarde klachtonderdelen van elkaar verschillen is er bij de oplegging van de maatregel in het kader van het dekenbezwaar wel al acht geslagen op schending van kernwaarden. Nu de onderhavige klachten volgen op het dekenbezwaar en reeds rekening is gehouden met schending van kernwaarden bij de beslissing van dit hof van 24 november 2017 is het hof van oordeel dat onder die omstandigheden volstaan kan worden met het opleggen van een berisping voor de gegrond verklaarde klachtonderdelen.
Daarbij speelt ook een rol dat verweerders ter zitting hebben laten blijken dat zij inzien dat zij in sommige opzichten te ver zijn gegaan en onvoldoende distantie hebben genomen.
5.34 Omdat het hof aan verweerders ieder afzonderlijk een maatregel oplegt, zal het hof verweerders op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet (hoofdelijk) veroordelen in de volgende proceskosten in hoger beroep:
a) € 50,- reiskosten van klaagster;
b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.
5.35 Verweerders moeten op grond van artikel 48ac, vierde lid, en artikel 48aa, tweede tot en met vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 50,- reiskosten binnen vier weken na deze uitspraak betalen aan klaagster. Klaagster moet daarvoor tijdig haar rekeningnummer schriftelijk doorgeven aan verweerster.
5.36 Verweerders moeten op grond van artikel 48ac, vierde lid, en artikel 48aa, tweede tot en met vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 1.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline” en het zaaknummer.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-leeuwarden van 8 oktober 2018, gewezen onder nummer 18-026, voorzover het de klachtonderdelen b en d betreft,
- wijst af het verzoek tot het horen van een getuige;
en doet opnieuw recht:
- verklaart klaagster niet ontvankelijk in klachtonderdeel b;
- verklaart klachtonderdeel d ongegrond;
- legt aan verweerder sub 1 de maatregel van een berisping op;
- legt aan verweerder sub 2 de maatregel van een berisping op;
- bekrachtigt de beslissing van de raad voor het overige
- veroordeelt verweerders hoofdelijk tot betaling van de reiskosten in hoger beroep van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;
- veroordeelt verweerders hoofdelijk tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.
Deze beslissing is gegeven door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A.D. Kiers-Becking, A.D.R.M. Boumans, R.H. Broekhuijsen en L.H. Rammeloo, leden, in tegenwoordigheid van mr. V.H. Wagner, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2020.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 2 maart 2020