Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-02-2020

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2020:33

Zaaknummer

190246

Inhoudsindicatie

Artikel 13-beklag. De deken heeft het verzoek op goede gronden afgewezen. Van de deken kan niet verwacht worden een advocaat aan te wijzen enkel om processtukken van de hand van klager te ondertekenen en in te dienen. Een advocaat kan daartoe niet verplicht kan worden. Verder geldt dat klager al rechtsbijstand is verleend in zijn herzieningsverzoek. Het feit dat het advies van de advocaat negatief was, betekent niet dat geen rechtsbijstand is verleend. Beklag ongegrond.

Uitspraak

BESLISSING                      

van 7 februari 2020

in de zaak 190246

naar aanleiding van het beklag van:

klager

tegen:

de Deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Den Haag

de deken

 

1    HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ARTIKEL 13 LID 1 ADVOCATENWET

Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen bij brief van 23 augustus 2019. Bij brief van 19 september 2019 heeft klager beklag gedaan tegen de beslissing van de deken.

 

2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1    Het beklag van 19 september 2019 is op 20 september 2019 bij de griffie ingekomen.

2.2    Het hof heeft verder kennisgenomen van:

- de brief van 24 september 2019 met als bijlagen de met de deken gevoerde correspondentie en de bestreden beslissing;

- de brief van 22 oktober 2019 van de deken met bijlagen.

2.3    Bij bericht van 4 november 2019 heeft de griffie van het hof partijen bericht dat het hof van plan is dit beklag op basis van de schriftelijke stukken te beoordelen en geen aanleiding ziet hiervoor een mondelinge behandeling te houden. Daarbij is meegedeeld dat het hof behoudens andersluidend bericht binnen 5 dagen ervan uitgaat dat partijen akkoord zijn met deze wijze van afdoening.

2.4    Bij bericht van 16 januari 2020 is aan partijen bericht dat op 7 februari 2020 uitspraak wordt gedaan.     

   

3    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

3.1.    Bij brief van 14 augustus 2019 (en een daarop volgende brief van 19 augustus 2019 met nadere informatie) heeft klager de deken verzocht een advocaat aan te wijzen voor bijstand in een door hem bij de Hoge Raad ingediend herzieningsverzoek. Klager heeft bericht gekregen van de Hoge Raad dat voor dit verzoek tussenkomst van een advocaat vereist is. Klager heeft zich vervolgens gewend tot [naam advocatenkantoor] met het verzoek hem bij te staan.

Dit kantoor heeft klager op 17 juli 2019 onder meer het volgende bericht:

“Uw zaak

Uit uw brief blijkt dat u enerzijds een civielrechtelijk contact- en straatverbod opgelegd heeft gekregen en anderzijds strafrechtelijk bent vervolgd voor belaging. U schrijft dat u door de civielrechtelijke beslissing inzake contact- en straatverbod de mogelijkheid / het recht had zich te begeven, dan wel te bevinden binnen een straal van 500 meter om de woning van de vrouw te [plaatsnaam]. Dit is weliswaar met het risico van bestraffing met een dwangsom van 500,- voor iedere geconstateerde overtreding.

De beslissing van de civiele rechter geeft u geen rechten zoals u schrijft, maar legt u een verbod op. Bij overtreding van dit verbod wordt u onmiddellijk gestraft. Uw vaststelling dat het openbaar ministerie u niet strafrechtelijk had mogen vervolgen omdat daarmee een inbreuk zou zijn gemaakt op uw civiele rechten, levert helaas geen grond voor herziening op.”

Het kantoor laat weten zijn zaak niet in behandeling te nemen omdat er “onvoldoende aanknopingspunten zijn om een herzieningsonderzoek te starten”. Klager wil bereiken dat het verzoek aan de Hoge Raad wordt voorgelegd en heeft daarom een beroep op de deken gedaan.

3.2    Bij brief van 23 augustus 2019 heeft de deken ter onderbouwing van zijn afwijzing klager onder meer het volgende bericht:

“Uw verzoek tot aanwijzing advocaat heeft betrekking op een herzieningsprocedure bij de Hoge Raad in een procedure met parketnummer 08/710147-12 en 21/000710-07. U heeft kopie van het vonnis van de rechtbank Almelo d.d. 11 september 2012 in die procedure toegezonden als bijlage bij uw brief van 19 augustus 2019.

(…)

Bij de bijlagen bij uw brief van 19 augustus 2019 bevindt zich ook kopie van een brief van 17 juli 2019 van [naam advocatenkantoor] aan u. Daarin wordt meegedeeld dat zij onvoldoende aanknopingspunten zien om een herzieningsprocedure te starten. Hoewel in de brief van [naam advocatenkantoor] niet gerefereerd wordt aan voormeld vonnis van de rechtbank Almelo leid ik uit het ontbreken van andersluidende informatie van u af dat [naam advocatenkantoor] u geadviseerd heeft naar aanleiding van uw wens een herzieningsprocedure te voeren betreffende het vonnis van 11 september 2012 van de rechtbank Almelo voornoemd.

Uit het advies van [naam advocatenkantoor] blijkt dat zich niet de situatie voordoet dat u geen advocaat heeft gevonden u te adviseren c.q. bij te staan in de door u gewenste herzieningsprocedure maar dat [naam advocatenkantoor] u heeft bericht dat een herzieningsprocedure naar hun oordeel geen kans van slagen heeft. Kennelijk kunt u zich met dit advies niet verenigen. Het advies van [naam advocatenkantoor] komt mij echter niet onjuist of onredelijk voor.

Voor een dergelijke situatie is artikel 13 lid 1 Advocatenwet niet geschreven. Het artikel is niet bedoeld om aan een rechtzoekende een advocaat aan te wijzen die aan de wensen van de rechtzoekende tegemoetkomt in de situatie dat een andere advocaat reeds een standpunt heeft bepaald, waarvan niet gebleken is dat het niet voldoet aan de daaraan in redelijkheid te stellen eisen.”

3.3    In zijn beklagschrift voert klager het volgende aan:

“Ondergetekende is voornemens, door juridische omstandigheden gedwongen, een ‘herzieningsverzoek’ in te dienen bij de Hoge Raad der Nederlanden, voor welke handeling volgens de wet een advocaat vereist is. Overweging: Nederland is een rechtsstaat. In een rechtsstaat kan een ieder individu vrijelijk eventuele juridische problemen ter beoordeling voorleggen aan de rechterlijke instantie.

De afwijzing van mijn verzoek door de Deken om een advocaat aan te wijzen in de regio Den Haag vormt voor ondergetekende een beletsel van de vrije toegang tot de voor ondergetekende noodzakelijke toegang tot de Hoge Raad der Nederlanden in Den Haag.

Ondergetekende verzoekt het Hof van Discipline om medewerking en zorg te willen dragen voor opheffing van het door ondergetekende ondervonden beletsel van vrije toegang, opdat o.a. de rechtsstaat in ere hersteld wordt.”

3.4    In zijn reactie stelt de deken (onder verwijzing naar de onderbouwing in zijn brief van 23 augustus 2019) dat klager geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd - en deze zijn evenmin uit de stukken in het klachtdossier of anderszins gebleken - waaruit blijkt dat de visie van [naam advocatenkantoor] onjuist is. Anders dan klager meent is het niet zo dat een rechtzoekende in Nederland ook toegang tot de rechter heeft, indien een gerechtelijke procedure volgens een juridisch advies geen redelijke kans van slagen heeft. Het staat klager vrij een advocaat te zoeken die bereid is zijn belangen in bedoelde kwestie te behartigen; de deken is echter - gelet op het negatieve advies van [naam advocatenkantoor] - niet gehouden een advocaat voor bedoelde zaak aan te wijzen. 

 

4    BEOORDELING

4.1    Het hof overweegt het volgende.

4.2    Klager verzoekt de deken een advocaat aan te wijzen en dat kennelijk met het doel om een door hemzelf opgesteld en reeds ingediend herzieningsverzoek alsnog door een advocaat te laten ondertekenen zodat (alsnog) voldaan wordt aan het wettelijk vereiste van tussenkomst van een advocaat.  Aanwijzing van een advocaat voor dit doel behoort echter niet tot de mogelijkheden. Klaagster miskent dat een advocaat niet verplicht kan worden een niet door hemzelf opgesteld processtuk te ondertekenen en in te dienen. Er kan dus niet een advocaat worden aangewezen, enkel om zijn handtekening te zetten onder een niet door hem opgesteld stuk.

4.3    Voor zover klager heeft beoogd een advocaat aangewezen te krijgen opdat de advocaat zelfstandig voor klager een herzieningsverzoek zou kunnen indienen heeft de deken zich terecht op het standpunt gesteld dat aan klager wel rechtsbijstand is verleend, nu een advies is uitgebracht. Dat hij het met dat advies niet eens is, doet daaraan niet af. Daarbij is van belang dat het eerder door klager aangezochte advocatenkantoor een negatief advies heeft uitgebracht en klager zowel bij de deken als in deze beklagprocedure niets heeft aangevoerd op grond waarvan dit advies als onjuist zou moeten worden aangemerkt.

4.4    Tenslotte overweegt het hof dat het in artikel 6, eerste lid, van het EVRM neergelegde recht op toegang tot de rechter niet absoluut is, maar aan verschillende beperkingen is, en mag worden onderworpen. Dergelijke beperkingen mogen het recht op toegang tot de rechter niet in essentie aantasten, moeten een gerechtvaardigd doel dienen en moeten proportioneel zijn met betrekking tot dat doel. Het Nederlandse wettelijk systeem dat een rechtzoekende  uitsluitend via een (gespecialiseerde) advocaat, die enige grond ziet om een procedure bij de Hoge Raad in te stellen, toegang heeft tot de Hoge Raad, is daarmee niet in strijd (vgl. ABRvS 11 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1243 alsmede HvD 20 maart 2017, ECLI:NL:TAHVD:2017:52 en HvD 8 mei 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:79). Dit systeem levert evenmin schending van enige andere verdragsbepaling op.

4.5    Het beklag zal op grond van het bovenstaande ongegrond worden verklaard. 

   

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    verklaart het beklag van klaagster tegen de beslissing van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag van 23 augustus 2019 ongegrond.

 

Deze beslissing is gegeven door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. J.D. Streefkerk en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2020.

griffier                            voorzitter   

De beslissing is verzonden op 7 februari 2020.