Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-02-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2020:32

Zaaknummer

20-019/A/NH/W

Inhoudsindicatie

Wrakingsverzoek tegen voorzitter. Met verweerster is de wrakingskamer van oordeel dat het feit dat het door verzoeker gevraagde uitstel van de zitting niet is verleend, en de laatste e-mail van wederpartij van verzoeker in de klachtzaak van 31 december 2019 niet bij voorbaat is geweigerd, niet kan meebrengen dat sprake is van gegronde vrees voor rechterlijke partijdigheid. Zoals verweerster terecht stelt gaat het in beide gevallen om procedurele beslissingen. Daarom valt hieraan niet de gevolgtrekking te verbinden dat de rechterlijke onpartijdigheid van verweerster schade zou kunnen lijden. Wrakingsverzoek kennelijk ongegrond, volgend wrakingsverzoek wordt niet in behandeling genomen.

Uitspraak

Beslissing van de wrakingskamer van de

Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 24 februari 2020

in de zaak 20-019/A/NH/W

naar aanleiding van het verzoek om wraking van na te noemen tuchtrechter, ingediend door:

verzoeker

tegen

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad) is een klachtzaak aanhangig onder nummer 19-634/A/NH met verzoeker als klager. De mondelinge behandeling van de klacht was gepland op 14 januari 2020 om 13:30 uur. Vlak voor aanvang van de mondelinge behandeling, op 14 januari 2020 om 13:20 uur, heeft verzoeker verweerster gewraakt door een e-mail aan de griffie te sturen met daarin een wrakingsverzoek. In verband met het wrakingsverzoek is de mondelinge behandeling van de klacht geschorst.

1.2    Verweerster heeft niet berust in de wraking en heeft bij brief van 22 januari 2020 verweer gevoerd tegen het wrakingsverzoek.

1.3    Naar aanleiding van het wrakingsverzoek is een wrakingskamer samengesteld. De wrakingskamer heeft bij zijn beslissing acht geslagen op de stukken die op de zaak betrekking hebben, het door verzoeker op 14 januari 2020 ingediende schriftelijke wrakingsverzoek en de reactie daarop van verweerster van 22 januari 2020.

2    BEOORDELING VAN HET WRAKINGSVERZOEK

2.1    Op grond van artikel 47 Advocatenwet en artikel 512 Wetboek van Strafvordering is wraking van een lid van de raad mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De wrakingskamer zal onderzoeken of dergelijke feiten en omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden.

2.2    Van dergelijke feiten en omstandigheden kan sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij of van het voorliggend geschil. Wraking is verder mogelijk als feiten en omstandigheden betreffende de persoon van de tuchtrechter, los van diens subjectieve instelling, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is. Bij dat laatste is ook van belang dat de schijn van partijdigheid wordt vermeden. Elke tuchtrechter wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn. Dit is alleen anders als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de tuchtrechter in kwestie vooringenomen is tegen verzoeker, althans dat de vrees daarvoor bij verzoeker objectief gerechtvaardigd is.

2.3    Verzoeker heeft in zijn verzoekschrift zijn gronden voor wraking van verweerster weergegeven. Deze gronden komen in de kern op het volgende neer. Klager stelt de definitieve oproep (voor de zitting van 14 januari 2020) en het procesdossier nooit te hebben ontvangen. Hierdoor heeft klager een achterstand opgelopen ten opzichte van de wederpartij. Het door klager gevraagde uitstel van de zitting is door verweerster geweigerd. Daarbij is de laatste e-mail van de wederpartij te laat verzonden, namelijk op 31 december 2019 om 19:40 uur, dus niet binnen 14 dagen (336 uur) vóór de zitting die op 14 januari 2020 om 13:30 uur gepland was. Deze e-mail is wel geaccepteerd. Door dit alles is sprake van partijdigheid, aldus steeds verzoeker.

2.4    Het verweer van verweerster luidt dat het wrakingsverzoek geen feiten en omstandigheden vermeldt waaruit kan worden afgeleid dat de (tucht)rechtelijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Van de griffie heeft verweerster vernomen dat de griffie verzoeker op 12 december 2019 de definitieve oproep per aangetekende e-mail en op 19 december 2019 het klachtdossier per (gewone) e-mail heeft toegestuurd, dat het klachtdossier is gestuurd naar het e-mailadres waarmee de griffie vanaf de ontvangst van het klachtdossier van de deken met verzoeker heeft gecorrespondeerd, dat de e-mail niet als ‘onbestelbaar’ retour is gekomen, dat het klachtdossier geen nieuwe stukken bevat (maar slechts de stukken die verzoeker al van de deken heeft ontvangen), en, tot slot, dat de zaak op verzoek van verzoeker in januari 2020 is gepland. Verweerster staat nog steeds achter de beslissing dat het verzoek om aanhouding van de zitting is afgewezen. De griffie van de raad heeft gehandeld conform het e-mailreglement van de raden van discipline. Hierin staat onder meer dat de raad er vanuit gaat dat correspondentie is ontvangen indien de raad geen aanwijzingen heeft dat de correspondentie niet is aangekomen, aldus steeds verweerster. De beslissing om de behandeling van de zaak niet aan te houden is overigens een processuele beslissing en kan dus geen grond voor wraking opleveren. Hetzelfde geldt voor het (laten) accepteren van de e-mail van verweerder van 31 december 2019, nog afgezien van het gegeven dat over de vraag of deze e-mail al of niet te laat was toegezonden en de eventuele consequenties daarvan op zitting had kunnen worden gedebatteerd.

2.5    Met verweerster is de wrakingskamer van oordeel dat het feit dat het door verzoeker gevraagde uitstel van de zitting niet is verleend, en de laatste e-mail van wederpartij van verzoeker in de klachtzaak van 31 december 2019 niet bij voorbaat is geweigerd, niet kan meebrengen dat sprake is van gegronde vrees voor rechterlijke partijdigheid. Zoals verweerster terecht stelt gaat het in beide gevallen om procedurele beslissingen. Daarom valt hieraan niet de gevolgtrekking te verbinden dat de rechterlijke onpartijdigheid van verweerster schade zou kunnen lijden. Zwaarwegende omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden zijn niet gesteld of gebleken.

2.6    Het verzoek tot wraking behelst ook voor het overige geen feiten of omstandigheden die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van verweerster schade zou kunnen lijden. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De wrakingskamer zal, gelet op artikel 4 van het Wrakingsprotocol raden van discipline, het verzoek zonder behandeling ter zitting afwijzen.

2.7    De wrakingskamer is van oordeel dat de indiening van het onderhavige wrakingsverzoek kennelijk geen ander doel dient dan verstoring van de procesgang en daarom moet worden beschouwd als misbruik van het recht op wraking. De raad zal daarom op de voet van artikel 47 lid 2 Advocatenwet en artikel 515 lid 4 Wetboek van Strafvordering bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker  niet meer in behandeling wordt genomen.

BESLISSING

De wrakingskamer van de raad van discipline:

- verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond;

- bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling wordt genomen;

- bepaalt dat de mondelinge behandeling van de klacht, zaaknummer 19-634/A/NH, zal worden voortgezet op een nader door raad te bepalen datum.

   

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. D. Horeman en K. Straathof, leden, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2020.

Griffier    Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 24 februari 2020 verzonden.