Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-07-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2019:327

Zaaknummer

19-181

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Advocaat wederpartij. Naar het oordeel van de voorzitter is verweerder afgegaan op de informatie van zijn cliënt en heeft diens standpunt verwoord, wat hij in beginsel mag doen. Daarbij heeft verweerder uitdrukkelijk het voorbehoud gemaakt dat er geen hard bewijs voor deze uitlatingen was en dat het om een verdenking ging. Niet gebleken van onnodig grievende uitlatingen jegens klaagster. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 1 juli 2019

in de zaak 19-181

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 21 maart 2019 met kenmerk Z 662552 MM/sd, door de raad ontvangen op 21 maart 2109, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klaagster heeft een geschil met haar broer over de huur van bedrijfsruimte ten behoeve van haar acupunctuurpraktijk te A. Haar broer is eigenaar van het pand en klaagster huurster. De broer heeft de huur opgezegd, waarna klaagster een procedure aanhangig heeft gemaakt tegen haar broer. Verweerder staat de broer bij in de procedure en heeft namens de broer een conclusie van antwoord ingediend.

1.2    In de conclusie van antwoord zijn de volgende twee alinea’s opgenomen:

4.10 Overige incidenten 9: vergiftiging huisdieren [broer]

(…)

Enige tijd na afloop van de zitting thuisgekomen - na de zitting zijn [broer] en zijn advocaat ergens gaan lunchen – trof [broer] thuis twee van zijn huisdieren dood aan: het konijn, waar ook de kinderen dol op waren, lag dood in het konijnenhok. Nadat hij het konijn dood aantrof, is [broer] gaan zoeken naar de kat. De kat werd even later dood onder de boom aangetroffen.

[Broer] kan niet bewijzen dat beide dieren zijn vergiftigd door [zus] of haar man [M.]. Maar het is wel een heel vreemd toeval dat juist op de dag van de comparitie beide dieren vergiftigd worden aangetroffen. Van het voorval is melding gemaakt bij de wijkagent.

Dit voorval  wordt als laatste genoemd, omdat er geen hard bewijs is van [zus’] betrokkenheid bij de dood van beide huisdieren. Helaas heeft niemand iets gezien. Maar de dood van beide huisdieren is niet de hand van God…

(…)

Onderdelen 15 t/m 18

9.7

(…)

[Zus] was tegen deze plannen. (verweerder : bedoelt de plannen om in A. een pand aan te kopen en daar onder meer de acupunctuurpraktijk te vestigen). Haar man was naar China gevlucht (ook hij was door [zus] mishandeld; beet in zijn gezicht en snijwonden aan zijn armen). [Zus] rommelde in die tijd met [M.], die zijn kantoor tegenover haar woning had, en [zus] zat dus in een echtscheiding. [Zus] was bovendien al zwanger van[M.], nog voor haar echtscheiding van haar man [Z.]. Onder die omstandigheden wilde [zus] niet de verantwoordelijkheid van een hypotheek aangaan.

(…)

1.3    Bij brief van 3 juni 2018 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    hij zich in zijn conclusie van antwoord in de alinea’s 4.10 en 9.7 ongepast en onnodig grievend heeft uitgelaten over klaagster;

b)    hij in zijn antwoord op de klacht stof opwerpt en zich blind laat leiden door zijn cliënt, L.

Toelichting

Onder 4. 10 van de conclusie van antwoord insinueert verweerder ten onrechte dat klaagster (en/of haar partner) op de dag dat de zitting plaatsvond, twee huisdieren van haar broer, een konijn en een kat, heeft vergiftigd. Verweerder schrijft weliswaar dat er geen hard bewijs is van de betrokkenheid van klaagster (en/of haar partner) bij de dood van de huisdieren, maar door deze passage op te nemen in de  conclusie van antwoord, wordt klaagster in een kwaad daglicht gesteld.

Onder 9.7 insinueert verweerder ten onrechte dat  de echtgenoot van klaagster naar China zou zijn gevlucht omdat hij door klaagster is mishandeld (gebeten in zijn gezicht en gesneden in zijn armen). Voorts insinueert verweerder dat klaagster tijdens haar huwelijk een buitenechtelijke relatie had met haar overbuurman, een voormalige notaris, en al zwanger zou zijn geweest voordat zij was gescheiden van haar echtgenoot. Klaagster wordt hiermee in een kwaad daglicht gesteld door te insinueren dat zij zou “rommelen” met een andere man, terwijl zij nog getrouwd was. Dit is onnodig  grievend en leugenachtig.

 

3    VERWEER

Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klacht aan de orde.

 

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn/haar cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat deze cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

Ad klachtonderdeel a)

4.1    De vraag is of verweerder zich onnodig grievend heeft uitgelaten in zijn conclusie van antwoord onder 4.10 en 9.7, zoals hierboven onder 1.2 weergegeven. Daarbij is het volgende van belang. Klaagster en de cliënt van verweerder waren in een procedure betreffende huuropzegging verwikkeld. De onderlinge verhouding tussen klaagster en verweerders cliënt was ernstig verstoord en er zijn verschillende procedures gevoerd tussen hen beiden. Verweerder heeft de desbetreffende passages opgenomen in zijn conclusie van antwoord in de procedure, omdat zijn cliënt daar op stond.

4.2    Naar het oordeel van de voorzitter is verweerder afgegaan op de informatie van zijn cliënt en heeft diens standpunt verwoord, wat hij in beginsel mag doen. Daarbij heeft verweerder uitdrukkelijk het voorbehoud heeft gemaakt dat er geen hard bewijs voor deze uitlatingen was en dat het om een verdenking ging. Ook is hij niet zonder meer afgegaan op wat zijn cliënt hem meedeelde, maar heeft zelf enig onderzoek gedaan naar de achtergronden van de zaak en verwijst naar onder meer getuigenverklaringen van de ouders van de ex-echtgenoot van klaagster, zijn cliënt en diens partner, waarin ernstige incidenten met klaagster worden beschreven. Daaruit bleek in ieder geval van ernstig verziekte verhoudingen. Verder heeft verweerder laten meewegen dat de huisdieren vergiftigd zijn op de dag van de comparitie en dat de dieren gevonden zijn op plekken, waar normaal geen derden komen. In die omstandigheden is de verdenking niet van iedere grond ontbloot (waarbij de voorzitter uitdrukkelijk in het midden laat of de verdenking terecht is) en mocht verweerder op de informatie van zijn cliënt afgaan. 

4.3    Bovendien heeft verweerder uitvoerig betoogd dat de uitlating weliswaar een ernstige beschuldiging inhoudt, maar noodzakelijk was ter onderbouwing van zijn stellingen over de huuropzegging, die weer verband hield met de vele incidenten die zich in de jaren daarvoor hadden voorgedaan. De uitlating in de conclusie was dan ook niet onnodig grievend. 

4.4    Ten aanzien van het gestelde over de mishandeling van de ex-echtgenoot van klaagster en het wegjagen naar China, alsmede het “rommelen” van klaagster met een andere man tijdens haar huwelijk, is de voorzitter van oordeel dat dat niet onnodig grievend is. Het betreft hier informatie die verweerder van zijn cliënt heeft gekregen en waar hij op af mocht gaan; temeer nu er een verklaring van de ouders van de ex-echtgenoot van klaagster is waarin dit wordt bevestigd. Bovendien is het gebruik van het woord “rommelen” een woord dat weliswaar meer in het spraakgebruik past, maar niet onnodig grievend is. Dit klachtonderdeel is dan ook kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.5    Naar het oordeel van de raad heeft verweerder in zijn brieven aan de deken zich verweerd tegen de klacht van klaagster. Hij heeft daarbij onder meer aangegeven dat hij de belangen van zijn cliënt behartigde en heeft dat toegelicht. De voorzitter ziet daarin geen “blind volgen” van het standpunt van de cliënt van verweerder. Bovendien laat klaagster na dit klachtonderdeel nader te onderbouwen en is dan ook kennelijk ongegrond.

4.6    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht in al haar onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier op 1 juli 2019.

 

griffier                                                         voorzitter