Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-02-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2020:45

Zaaknummer

19-572

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat kennelijk ongegrond. Het valt verweerder niet tuchtrechtelijk te verwijten dat hij een kantoorgenoot werkzaamheden heeft laten uitvoeren. Dat verweerder zich niet aan de afspraken heeft gehouden en het door hem opgestelde advies kwalitatief ondermaats is, niet gebleken. Het stond verweerder tot slot vrij tot incasso van niet betaalde facturen over te gaan nadat een voorstel voor een minnelijke regeling was komen te vervallen.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 21 februari 2020

in de zaak 19-572

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) van 14 augustus 2019 met kenmerk 2019 KNN034/836607, door de raad ontvangen op dezelfde dag, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager heeft in september 2015 een lening afgesloten bij FREO (onderdeel van de RABO groep). In december 2015 wilde klager de lening verhogen. FREO heeft dat verzoek in januari 2016 afgewezen met als reden dat klager bankafschriften zou hebben gemanipuleerd. Kort daarna heeft FREO het nog openstaande bedrag van de lening ineens opgeëist. Ook heeft FREO bij het BKR een bijzonderheidscode ten laste van klager laten registreren.

1.2    Klager heeft vervolgens in kort geding gevorderd FREO te veroordelen de BKR-registratie te doen doorhalen. Klager heeft tevens een voorschot op nader te vorderen schadevergoeding ten bedrage van € 350.000,- gevorderd. Bij vonnis van 16 augustus 2017 heeft de voorzieningenrechter beide vorderingen van klager afgewezen.

1.3    In juni/juli 2018 heeft klager zich tot verweerder gewend met het verzoek hem te adviseren over de kansen in een bodemprocedure. Bij e-mail van 24 juli 2018 heeft verweerder klager meegedeeld bereid te zijn klager – na terugkeer van zijn vakantie medio augustus  – rechtsbijstand te verlenen. Op diezelfde dag heeft klager verweerder een aantal stukken toegestuurd.

1.4    Op 27 juli 2018 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen klager en verweerder.

1.5    Op 27 juli en 18 augustus 2018 heeft klager verweerder per e-mail stukken toegestuurd. Bij e-mail van 22 augustus 2018 heeft klager verweerder onder meer geschreven dat hij tot op heden nog geen reactie van verweerder heeft ontvangen en ook de opdrachtbevestiging nog niet heeft ontvangen en verweerder gevraagd naar de te nemen stappen.

1.6    Verweerder heeft klager hierop bij e-mail van 22 augustus 2018 meegedeeld de volgende dag inhoudelijk te reageren. Op 23 augustus 2018 16:38 uur heeft klager verweerder een reminder gestuurd.

1.7    Bij e-mail van 23 augustus 2018 17:15 uur heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“Ik heb de stukken die u mij op 18 augustus jl. heeft toegezonden, bekeken. (…)

Voor wat betreft het vervolg: uiteraard zal ik tijd in het dossier moeten steken – en inmiddels al gestoken. Die tijd moet zo efficiënt mogelijk worden besteed. Is het een idee om een intake via skype of FaceTime te doen? Dan zien we elkaar wel, maar is er niet de last van de reistijd. Een alternatief zou kunnen zijn dat ik iets combineer. Zoals het er nu naar uitziet, heb ik op 24 september a.s. een zitting in Amsterdam. Alkmaar is dan dichtbij en ik zou kunnen langskomen. Nadeel is wel dat dat nog een maand duurt. Maar ik zou in de tussentijd het dossier van kaft tot kaft kunnen bestuderen. Dat maakt de bespreking efficiënter omdat ik dan geheel ingelezen ben.

Tot slot: ik doe mijn best zo adequaat en snel mogelijk te reageren op mails. Dat lukt niet altijd even goed; dat heeft niets met prioritering te maken maar wel met de grote hoeveelheid werk die er na de vakantie ligt.”

1.8    Op 24 augustus 2018 heeft verweerder een opdrachtbevestiging aan klager gestuurd. De opdrachtbevestiging luidt, voor zover relevant:

“Naar aanleiding van onze e-mailcorrespondentie en ons telefoongesprek d.d. 27 juli 2018 bevestig ik u hierdoor de opdracht tot het verrichten van diensten. Graag wil ik u als advocaat bijstaand inzake uw conflict met FREO (…) Mijn werkzaamheden zullen er in de eerste plaats op zijn gericht om te voorkomen dat FREO u in enig incidentenregister zal opnemen respectievelijk, voor zover dat al is gebeurd, die inschrijving ongedaan te maken. Voorts is sprake van een bijzonderheidscodering bij het BKR, waarvan u wenst dat deze wordt opgeheven. (…)

Waar mogelijk en wenselijk zal ik, ter beperking van de kosten, een kantoorgenoot met een lager tarief inschakelen.”

1.9    Op eveneens 25 augustus 2018 heeft klager verweerder per e-mail een aantal stukken toegestuurd.

1.10    Bij e-mail van 3 september 2018 heeft verweerder klager geschreven:

“Ik deel uw conclusie dat ik beter op basis van het gehele dossier een indruk kan krijgen. Wanneer u het dossier naar mij opstuurt, dan zal ik daarmee een aanvang maken.”

1.11    Op 4 september 2018 heeft klager het gehele dossier via WeTransfer aan verweerder gestuurd. Bij e-mail van 11 september 2018 heeft verweerder klager meegedeeld dat hij ernaar streeft om diezelfde week bij klager op de zaak terug te komen. Bij e-mail van 17 september 2018 heeft klager verweerder gevraagd wanneer hij verwacht klager een terugkoppeling te kunnen geven. Op 18 september 2018 heeft klager verweerder een reminder gestuurd.

1.12    Bij e-mail van 19 september 2018 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“Gelet op de grote hoeveelheid stukken neemt de bestudering daarvan wat meer tijd in beslag dan verwacht. Een praktische insteek lijkt mij dat ik u a.s. vrijdag even een update stuur. Dan is me ook wel duidelijk wanneer ik iets kan vinden van het dossier. Ik vermoed dat dat in de loop van de komende week zal zijn.”

1.13    Bij e-mail van 23 september 2018 heeft klager verweerder meegedeeld dat hij geen update van verweerder heeft ontvangen en dat hij graag wil weten of verweerder de zaak in behandeling neemt. Op 24 september 2018 heeft klager verweerder een reminder gestuurd.

1.14    Op 25 september 2018 heeft verweerder advies aan klager uitgebracht, waarin verweerder heeft geoordeeld dat hij de kansen in een bodemprocedure niet positief inschat. In het advies heeft verweerder onder meer geschreven:

“Nu u de eisende partij bent, zal op u als regel de bewijslast rusten van uw stellingen. De kernvraag is in casu in welke mate u het bewijs kunt leveren dat uw eigen stukken authentiek zijn en die van Freo vervalst. Daarmee staat of valt de vordering.

Mijn observatie is dat met de voorliggende dossierstukken waarschijnlijk niet zal lukken dat bewijs te leveren. In kort geding is daarvan al een voorproefje gegeven en in de bodemprocedure zal de rechter het bewijs nadrukkelijker toetsen. Aanvullend bewijs is in mijn observatie noodzakelijk. Indien dat niet voorhanden is, dan raad ik u af een bodemprocedure tegen Freo/Rabobank op te starten.

1.15    Bij e-mail van dezelfde dag heeft klager op het advies van verweerder gereageerd. Bij e-mail van eveneens 25 september 2018 heeft verweerder klager meegedeeld dat gelet op de reactie van klager geen sprake meer is van een vertrouwensrelatie en dat hij daarom de opdracht aan klager teruggeeft.

1.16    Klager heeft (het kantoor van) verweerder vervolgens aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade. Bij brief van 4 oktober 2018 heeft verweerder aansprakelijkheid afgewezen en klager verzocht de nog openstaande declaraties te voldoen.

1.17    Bij e-mail van 14 november 2018 heeft een kantoorgenoot van verweerder klager onder meer geschreven:

“Naar onze mening heeft [verweerder] in voldoende mate uiteengezet dat en waarom [het kantoor van verweerder] niet aansprakelijk kan zijn voor enige door u beweerdelijk geleden schade.

Bij wijze van compromis zijn wij bereid de nog openstaande facturen te laten voor wat ze zijn en deze in te trekken, zulks uiteraard tegen finale kwijting ten aanzien van de over en weer gepretendeerde vorderingen. (…) Wij vernemen graag kort met een enkel woord van u of u instemt met het hiervoor geformuleerde voorstel.”

1.18    Bij e-mail van 15 november 2018 heeft klager de kantoorgenoot van verweerder meegedeeld de dagvaarding te laten voor wat het is, mits de onterechte en reeds door klager betaalde declaratie van € 390,- wordt gecrediteerd. Bij e-mail van 16 november 2018 heeft de kantoorgenoot van verweerder klager meegedeeld dat een meer dan redelijk voorstel is gedaan, dat tot en met 19 november 2018 gestand wordt gedaan en daarna vervalt. Bij e-mail van 17 november 2018 heeft klager de kantoorgenoot van verweerder onder meer geschreven:

“U heeft het over een voorstel vanuit uw kant. Wij hebben u niet benaderd om van u een voorstel te horen, wij hebben u een voorstel gedaan.

(…)

Uit uw reactie is op te maken dat u niet ingaat op ons voorstel. Wij zullen dan overgaan tot een dagvaarding.”

1.19    Bij e-mail van 19 november 2018 heeft klager de kantoorgenoot van verweerder meegedeeld dat hij toch heeft besloten op het voorstel in te gaan.

1.20    Op 12 december 2018 heeft het kantoor van verweerder klager doen dagvaarden en betaling van de openstaande declaraties gevorderd.

1.21    Bij e-mail van 4 februari 2019 heeft een kantoorgenoot van verweerder de rechtsbijstandverlener van klager meegedeeld dat het kantoor van verweerder bereid is het door haar gedane voorstel – betaling van € 2.250,- tegen finale kwijting over een weer – te accepteren.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, kort en zakelijk weergegeven in, dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij: 

a)    in strijd heeft gehandeld met Gedragsregel 13 lid 1 doordat hij zonder overleg met klager zijn kantoorgenoot mr. S werkzaamheden heeft laten uitvoeren in de zaak van klager en verweerder daarmee de opdracht van klager niet persoonlijk heeft uitgevoerd;

b)    zich niet heeft gehouden aan de gemaakte afspraken en zijn beloftes niet nakomt;

c)    op 25 september 2018 een advies heeft gegeven dat slecht is onderbouwd en getuigt van een amateuristische beoordeling die tevens onjuist is;

d)    medio 2018 klager heeft doen dagvaarden terzake onbetaald gelaten declaraties, terwijl klager op voorstel van het kantoor van verweerder een compromis had gesloten inhoudende dat de onbetaalde facturen niet meer betaald hoefden te worden.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

 

4    BEOORDELING

Ontvankelijkheid

4.1    Verweerder heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat klachtonderdelen b), c) en d) niet-ontvankelijk zijn omdat het geen tuchtklachten zijn, maar juridische verwijten waarvoor de tuchtprocedure niet de geëigende weg is. Klager dient zich hiervoor tot de civiele rechter te wenden. Klager en (het kantoor van) verweerder hebben elkaar voorts finale kwijting verleend, zodat de klacht (ook) om die reden niet-ontvankelijk is, aldus verweerder.

4.2    De voorzitter gaat hier niet in mee. Anders dan verweerder kennelijk veronderstelt, kan en mag de tuchtrechter ook de kwaliteit van de door de advocaat verleende dienstverlening beoordelen, in het licht van artikel 46 Advocatenwet. Het feit dat klager en het kantoor van verweerder elkaar finale kwijting hebben verleend met betrekking tot de declaratiekwestie betekent voorts niet dat klager geen tuchtklacht over verweerder mag indienen. Dat zou mogelijk anders zijn als zij dat uitdrukkelijk zo waren overeengekomen, maar dat is hier niet het geval. De klachten zijn dan ook wel ontvankelijk en zullen inhoudelijk worden beoordeeld.

Inhoudelijk

4.3    De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

Klachtonderdeel a)

4.4    In klachtonderdeel a) verwijt klager verweerder dat hij zonder overleg met klager zijn kantoorgenoot mr. S werkzaamheden heeft laten uitvoeren in de zaak van klager en hij de opdracht van klager daarmee dus niet persoonlijk heeft uitgevoerd, hetgeen in strijd is met Gedragsregel 13.

4.5    De voorzitter stelt voorop dat de advocaat de aan hem gegeven opdracht persoonlijk uitvoert. De advocaat mag in overleg met zijn cliënt van dit uitgangspunt afwijken; tevens is het hem toegestaan om, in overleg met zijn cliënt, andere advocaten en zo nodig hulppersonen in te schakelen (zoals ook is neergelegd in Gedragsregel 13 lid 1). In dit geval is in de opdrachtbevestiging vastgelegd dat verweerder, waar mogelijk en wenselijk, ter beperking van de kosten een kantoorgenoot met een lager tarief zal inschakelen. Volgens verweerder heeft hij dit ook zo met klager afgesproken tijdens een telefoongesprek op 27 juli 2018. Klager was derhalve van deze mogelijkheid, die overigens zeer gebruikelijk is, op de hoogte en heeft daar kennelijk mee ingestemd. Volgens verweerder heeft hij steeds zelf de regie gehouden, mr. S aangestuurd, redactie gevoerd en steeds de volle verantwoordelijkheid gehad en genomen voor het dossier. Klager heeft dit niet althans onvoldoende betwist. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.6    Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij zich niet heeft gehouden aan de gemaakte afspraken en beloftes niet is nagekomen.

4.7    De voorzitter overweegt als volgt. Uit het klachtdossier volgt dat klager verweerder in juni/juli 2018 heeft benaderd met het verzoek hem te adviseren over de kansen in een bodemprocedure. Verweerder heeft klager bij e-mail van 24 juli 2018 meegedeeld dat hij klager na zijn vakantie medio augustus 2018 rechtsbijstand zou kunnen verlenen. Volgens verweerder heeft hij dit herhaald in het telefoongesprek met klager op 27 juli 2018. Op 4 september 2018 heeft klager het volledige dossier aan verweerder gestuurd. Verweerder heeft vervolgens op 25 september 2018 een advies gegeven. Hoewel uit het klachtdossier volgt dat het soms wat langer heeft geduurd voordat verweerder naar klager toe reageerde en verweerder een enkele keer een toezegging aan klager om binnen een bepaalde termijn te reageren niet is nagekomen, is een en ander niet dusdanig dat verweerder daarvan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Uit het klachtdossier volgt immers ook dat verweerder veel stukken moest bestuderen wat de nodige tijd heeft gekost. Een termijn van ongeveer drie weken na ontvangst van het volledige dossier om tot een advies te komen is dan ook niet buitensporig. Ook klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c)

4.8    Dit klachtonderdeel ziet op de kwaliteit van het door verweerder gegeven advies.

4.9    De voorzitter is van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot zijn advies heeft kunnen komen. Dat klager het niet eens is met de inhoud van het advies en een andere advocaat de slagingskans van een bodemprocedure anders dan verweerder wel positief inschat, betekent niet dat de kwaliteit van het advies van verweerder ondermaats is. Dat in het advies van verweerder overwegingen uit de pleitnota van FREO staan betekent evenmin dat de kwaliteit van het advies ondermaats is. Klachtonderdeel d) is eveneens kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel d)

4.10    Klager verwijt verweerder tot slot dat hij met het kantoor van verweerder een compromis heeft gesloten inhoudende dat hij de openstaande declaraties niet meer hoefde te voldoen, maar het kantoor van verweerder klager desalniettemin in december 2018 heeft gedagvaard.

4.11    De voorzitter overweegt als volgt. Uit het klachtdossier volgt dat het kantoor van verweerder klager op 14 november 2018 bij wijze van compromis heeft aangeboden de openstaande declaraties in te trekken. Bij e-mail van 15 november 2018 heeft klager dit voorstel afgewezen. Bij e-mail van 16 november 2018 heeft een kantoorgenoot van verweerder het voorstel herhaald en klager meegedeeld dat het voorstel tot en met 19 november 2018 geldt en daarna vervalt. Bij e-mail van 17 november 2018 heeft klager het voorstel (wederom) afgewezen en aangekondigd het kantoor van verweerder te gaan dagvaarden. Verweerder heeft terecht aangevoerd dat door de afwijzing het voorstel op grond van artikel 6:221 lid 2 BW is komen vervallen. Het stond (het kantoor van) verweerder vervolgens dan ook vrij om tot dagvaarding van klager over te gaan. Klager heeft weliswaar aangevoerd dat hij het voorstel bij e-mail van 19 november 2018 alsnog heeft aanvaard, maar, daargelaten dat verweerder de ontvangst van deze e-mail heeft betwist, een verklaring van hem die het aanbod heeft verworpen dat hij alsnog wil aanvaarden geldt als een nieuw aanbod. Dat klager het voorstel van het kantoor van verweerder alsnog heeft aanvaard is dan ook niet juist. Ook klachtonderdeel d) is kennelijk ongegrond.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 21 februari 2020.

 

Griffier                                 voorzitter