Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-01-2020

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2020:36

Zaaknummer

190112

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat. Verweerster zou onder meer onvoldoende met klaagster hebben  gecommuniceerd; slecht bereikbaar zijn geweest; niet naar de suggesties van klaagster hebben geluisterd; nooit met klaagster hebben gesproken over de goede en kwade kansen van klaagsters zaken en de kosten; klaagster onvoldoende hebben bijgestaan tijdens een zitting bij de rechtbank; het kantoor van verweerster zou moeilijk toegankelijk en  behoorlijk vies zijn; en verweerster zou niet het volledige dossier van klaagster aan haar hebben geretourneerd. Het hof overweegt dat klaagster zowel in haar beroepschrift als tijdens de zitting heeft volstaan met een herhaling van haar klachten, zonder hierbij inzichtelijk te maken waarom zij het niet eens is met de bestreden beslissing van de raad. Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad. De grieven van klaagster tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

Uitspraak

BESLISSING                           

van 10 januari 2020

in de zaak 190112

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen:

verweerster

 

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD VAN DISCIPLINE

De Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) heeft op 8 april  2019 uitspraak gedaan op de klacht die klaagster tegen verweerster heeft ingediend (zaaknummer raad: 18-806/A/A). De raad heeft de klacht ongegrond verklaard. De beslissing is de datum van de uitspraak aan partijen toegezonden.

De beslissing van de raad is op tuchtrecht.nl gepubliceerd als ECLI:NL:TADRAMS:2019:71.

 

2    DE PROCEDURE IN HOGER BEROEP BIJ HET HOF VAN DISCIPLINE

2.1    Klaagster heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de raad. Het hof heeft het beroepschrift op 8 mei 2019 ontvangen.

2.2    Verder is het hof bekend met:

-    het dossier van de raad;

-    het verweerschrift in hoger beroep van verweerster.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 28 oktober 2019. Klaagster, in gezelschap van een vriendin, en verweerster zijn bij de mondelinge behandeling aanwezig geweest en hebben hun standpunt toegelicht. In verband daarmee heeft klaagster pleitaantekeningen overhandigd.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep relevant, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    zij niet, althans onvoldoende met klaagster heeft gecommuniceerd; verweerster was erg kort door de bocht en heeft na de e-mail van 31 juli 2017 waaruit blijkt dat de  gemeente een verweerschrift heeft ingediend niets meer laten horen;

b)    zij slecht bereikbaar is geweest en bij klaagster de indruk heeft gewekt dat zij niet naar de suggesties van klaagster heeft geluisterd;

c)    zij nooit met klaagster heeft gesproken over de goede en kwade kansen van klaagsters zaken, het aantal uur dat zij aan de zaken dacht te besteden en haar uurtarief;

d)    tijdens de tweede hoorzitting [de raad: begrijpt de zitting bij de rechtbank ten aanzien van de herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering van klaagster]  het vlammende betoog niet van verweerster kwam, maar van twee vriendinnen van klaagster;

e)    zij tijdens één van de sessies met klaagster heeft aangegeven hoe zij dacht over de zorg van klaagster voor haar kind;

f)    een door haar op 20 januari 2017 ingediend bezwaar te laat was;

g)    het kantoor van verweerster niet alleen moeilijk toegankelijk, maar ook behoorlijk vies is;

h)    zij alleen het Anw-dossier aan klaagster heeft meegegeven.

 

4    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

4.1    Verweerster heeft klaagster vanaf 2012 bijgestaan, eerst in verband met een geschil dat klaagster heeft met de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb) over een nabestaandenuitkering (hierna: Anw-uitkering) en vanaf 2015 ook in verband met een geschil dat klaagster heeft met de gemeente over haar bijstandsuitkering.

De Anw-uitkering

4.2    Bij besluit van 29 januari 2002 heeft de Svb geweigerd om klaagster in aanmerking te brengen voor een Anw-uitkering, onder meer omdat zij op de peildatum niet voor 45% of meer arbeidsongeschikt was. Bij besluit van 26 juni 2015 heeft de Svb klaagster laten weten het besluit van 29 januari 2002 te handhaven.

4.3    Klaagster heeft zich tot verweerster gewend met het verzoek haar (weer) bij te staan in het geschil met de Svb. Op 30 september 2015 heeft verweerster namens klaagster bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Svb van 26 juni 2015.

4.4    Op 6 oktober 2015 heeft verweerster klaagster een opdrachtbevestiging gestuurd, waarin onder meer het volgende staat:

“Hierbij bevestig ik de opdracht die u aan mij gaf. U vroeg me u als advocaat bij te staan in de kwestie van het nabestaandenpensioen en de beslisisng van 26 juni 2015.

Die opdracht heb ik aangenomen. Ik heb met u de zaak kort doorgesproken. En ik heb alvast bezwaar aangetekend. Ik heb u er op gewezen dat alles draait rond de medische informatie.

Voor dit moment is het volgende belangrijk.Ik heb de volgende informatie van u nodig.

1.    Informatie waaruit blijkt dat u niet in staat was om binnen 6 weken bezwaar te maken tegen de beslissing van 26 juni. (…)

2.    Informatie waaruit meer blijkt van de mate en de ernst van uw arbeidsongeschiktheid op  30 november 2001 (…)

Wat betreft mijn kosten: ik heb voor deze zaak een toevoeging aangevraagd, en ik verband met de kosten van de eigen bijdrage heb ik bijzondere bijstand bij uw gemeeente aangevraagd.”

4.5    Bij besluit van 26 oktober 2015 heeft de Svb het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens niet verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn. De rechtbank heeft het hiertegen door verweerster namens klaagster ingediende beroep gegrond verklaard en het besluit van 26 oktober 2015 vernietigd, omdat de Svb ten onrechte in de bezwaarfase klaagster niet heeft gehoord. De rechtbank heeft echter de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten.

4.6    Verweerster heeft namens klaagster bij de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. De CRvB heeft de uitspraak van de rechtbank op 20 januari 2017 bevestigd.

4.7    Verweerster had de Svb ook namens klaagster verzocht het besluit van 29 januari 2002 te herzien. De Svb heeft dit verzoek bij besluit van 29 december 2016 afgewezen. Verweerster heeft op 6 januari 2017 namens klaagster bezwaar gemaakt tegen het besluit van 29 december 2016. Bij besluit van 21 juli 2017 heeft de Svb het bezwaar van klaagster ongegrond verklaard, welk besluit verweerster op 24 juli 2017 aan klaagster heeft gestuurd.

4.8    Op 26 juli 2017 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen klaagster en verweerster.

4.9    Bij e-mail van 31 juli 2017 heeft mr. V verweerster bericht dat klaagster hem heeft verzocht haar verder bij te staan in het geschil met de Svb. Bij e-mail van diezelfde dag heeft verweerster klaagster meegedeeld dat zij van mr. V het bericht heeft gekregen dat hij de Anw-zaak van haar overneemt en klaagster verzocht om de stukken voor mr. V op haar kantoor op te komen halen.

4.10   Klaagster heeft het Anw-dossier op 2 augustus 2017 van het kantoor van verweerster meegekregen.

De bijstandsuitkering

4.11   De gemeente waar klaagster woonde is overgegaan tot herziening en terugvordering van de aan klaagster verstrekte bijstandsuitkering op de grond  dat klaagster niet had voldaan aan haar informatieplicht met betrekking tot een bankrekening en als gevolg daarvan haar recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Bij e-mail van 6 december 2016 heeft verweerster klaagster een beslissing van de gemeente toegestuurd op het door haar gemaakte bezwaar tegen de herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering van klaagster.

4.12   Verweerster heeft namens klaagster beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van de gemeente. Op 13 april 2017 heeft er bij de rechtbank een zitting plaatsgevonden.

4.13    Op 7 juni 2017 heeft verweerster klaagster de uitspraak van de rechtbank, waarbij haar beroep ongegrond is verklaard, toegestuurd. In de begeleidende e-mail heeft verweerster klaagster onder meer geschreven:

“U hebt het recht om in hoger beroep te gaan. Laat u mij weten of u dat wilt? De kans op een betere uitkomst schat ik overigens erg laag in: dat wordt anders als u wel informatie over de rekening geeft (wanneer geopend, afschriften, saldi op verschillende tijdstippen).”

4.14    Bij e-mail van 14 juni 2017 heeft klaagster verweerster geschreven:

“We kunnen in beroep gaan maar kunnen de strategie beter bepalen als we de uitspraak van SVB hebben.”

4.15   Bij e-mail van 15 juni 2017 heeft verweerster klaagster geschreven dat zij de beroepstermijn in de gaten zal houden en klaagster erop gewezen dat de zaak over de bijstandsuitkering juridisch gezien los staat van de zaak over de Anw-uitkering.

4.16   Op 4 juli 2017 heeft verweerster namens klaagster bij de CRvB ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.

4.17   Bij e-mail van 6 juli 2017 heeft verweerster het door haar bij de CRvB ingediende beroepsschrift aan klaagster toegestuurd en klaagster gevraagd of zij kan aangeven waarom zij het niet eens is met de uitspraak van de rechtbank. Bij e-mail van 11 juli 2017 heeft klaagster verweerster onder meer geschreven: “Ook lijkt het ons raadzaam om de bankafschriften op te vragen, van die andere rekening.”

4.18   Bij e-mail van diezelfde dag heeft verweerster klaagster geschreven “(..) blijft natuurlijk wel de vraag waarom u niet direct hebt aangeleverd.”

4.19   Bij e-mail van 21 juli 2017 heeft verweerster klaagster de door haar op 21 juli 2017 bij de CRvB ingediende gronden voor het op 4 juli 2017 ingestelde hoger beroep toegestuurd. De begeleide e-mail van verweerster luidt, voor zover relevant:

“Tenslotte: in deze procedure had u echt de afschriften van de bank moeten overleggen. Dat had al uiterlijk in de bezwaarfase moeten gebeuren. Deze stukken zijn de enige stukken die de zaak mogelijk zouden kunnen doen kantelen. Vandaar nogmaals mijn verzoek om zo snel mogelijk alle afschriften van de ING rekening, van moment van openen tot opheffen, aan mij te sturen.   

Ik heb voor deze zaak een toevoeging aangevraagd. Deze is afgewezen vanwege een te hoog inkomen over 2015. Daarom heb ik namens u peiljaarverlegging bij de Raad voor Rechtsbijstand aangevraagd, ik wacht nog op de reactie van de RvR. Ik verwacht een toewijzing. Voor de kosten van de eigen bijdrage en het griffierecht zal ik bijzondere bijstand aanvragen.”

4.20   Bij e-mail van 31 juli 2017 heeft verweerster klaagster het verweerschrift van de gemeente toegestuurd en klaagster verzocht de (al meermaals door de gemeente gevraagde) bankafschriften zo snel mogelijk aan verweerster toe te sturen.

 

5    BEOORDELING

5.1    Het hof overweegt dat klaagster zowel in haar beroepschrift als tijdens de zitting heeft volstaan met een herhaling van haar klachten, zonder hierbij inzichtelijk te maken waarom zij het niet eens is met de bestreden beslissing van de raad. Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

5.2    De grieven van klager tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 8 april 2019 in de zaak 18-806/A/A.

 

Deze beslissing is gegeven door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. A.J.M.E. Arpeau en P.J.G. van den Boom, leden, in tegenwoordigheid van mr. V.H. Wagner, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2020.    

griffier    voorzitter    

De beslissing is verzonden op 10 januari 2020.