Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-03-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2020:19
Zaaknummer
19-784/DB/LI
Inhoudsindicatie
Tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door het dossier van klager niet over te dragen aan mr. K, klager niet te informeren over zijn zaak na het vertrek van mr. K en de toevoeging ten onrechte op haar naam te laten zetten. Niet gebleken dat de rechter een voor klager nadelige uitspraak heeft gedaan door toedoen van verweerster. Deels gegrond, deels ongegrond. Waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 2 maart 2020
in de zaak 19-784/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerster
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij webformulier d.d. 4 juli 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend tegen verweerster.
1.2 Bij brief aan de raad van 15 november 2019 met kenmerk nr. K19-078 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 13 januari 2020. Verschenen zijn klager en verweerster.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- de hierboven genoemde brief van de deken en de daaraan gehechte stukken.
2 Feiten
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten uitgegaan:
2.2 Klager is in een appelprocedure bij het hof bijgestaan door mr. K. Mr. K stond klager bij op basis van een toevoeging. Mr. K en verweerster waren lid van dezelfde maatschap. Tussen mr. K en de maatschap is een geschil ontstaan. Op 18 februari 2019 heeft mr. K het kantoor verlaten, met achterlating van de bij hem in behandeling zijnde dossiers, waaronder het dossier van klager. In klagers zaak hoefden op dat moment geen proceshandelingen meer te worden verricht, de zaak stond voor arrest.
2.3 De toevoeging die op naam stond van mr. K, is op enig moment gemuteerd en op naam gesteld van verweerster.
2.4 Op 2 april 2019 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen klager en mr. H, een advocaat die zelfstandig kantoor houdt in hetzelfde kantoorpand als verweerster. Klager heeft toen aangegeven dat hij erover wilde nadenken of hij verder door mr. H of door mr. K wilde worden bijgestaan.
2.5 Bij brief d.d. 2 mei 2019 heeft mr. K verweerster verzocht om het dossier aan hem over te dragen. Bij brief d.d. 23 mei 2019 heeft verweerster mr. K bericht dat er nog nota’s open stonden en dat het dossier eerst na betaling zou worden overgedragen. Bij e-mail van 27 mei 2019 heeft mr. K verweerster bericht “ik zal dat doorgeven aan cliënt”.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij :
1. het dossier van klager ten onrechte niet heeft overgedragen aan mr. K;
2. klager niet heeft geïnformeerd over zijn zaak na het vertrek van mr. K;
3. de toevoeging ten onrechte op haar naam heeft gezet;
4. geen overleg heeft gevoerd met klager over zijn zaak waardoor de rechter een voor klager nadelige uitspraak heeft gedaan.
4 VERWEER
4.1 Omdat de interne klachtenregeling van verweersters kantoor niet is doorlopen, had de deken de klacht niet in behandeling mogen nemen. De klacht is overigens ongegrond. Na het vertrek van mr. K op 18 februari 2019 is de zaak van klager waargenomen door mr. H, die telefonisch aan klager heeft medegedeeld dat mr. K was vetrokken en dat zij de behandeling van klagers zaak zou waarnemen. Mr. H heeft diverse malen telefonisch contact met klager gehad en ook een bespreking op kantoor met klager gevoerd. De toevoeging moest worden gemuteerd en op naam van mr. H worden gezet. Door een administratieve fout is de toevoeging op verweersters naam gezet. Verweerster kent klager niet en heeft hem ook nooit gesproken.
4.2 Op het verzoek van 2 mei 2019 van mr. K om het dossier over te dragen heeft verweerster gereageerd dat de overdracht kon plaatsvinden zodra de openstaande nota’s zouden zijn betaald. Verweerster heeft dat gedaan nadat zij zich ervan had overtuigd dat er geen noodzaak was voor een onverwijlde overdracht en die werd door mr. K ook niet gevraagd. Na de e-mail van mr. K d.d. 27 mei 2019 heeft verweerster niets meer van mr. K vernomen.
4.3 Toen mr. K vertrok was klagers zaak reeds afgeconcludeerd en er hoefde niets meer in de zaak te gebeuren. Noch mr. H noch verweerster hebben proceshandelingen verricht in klagers zaak. Verweerster is niet bekend met de inhoud van het arrest. Als de zaak ongunstig voor klager is afgelopen kan dat verweerster niet worden aangerekend.
5 BEOORDELING
5.1 De raad volgt verweerster niet in haar verweer dat klager niet kan worden ontvangen in zijn klacht vanwege het niet doorlopen van de interne klachtenregeling van verweerster kantoor. Het doorlopen van de interne klachtenregeling is geen vereiste voor toegang tot de tuchtrechter. Klager kan derhalve worden ontvangen in zijn klacht.
5.2 Vast staat dat mr. K en verweerster lid waren van dezelfde maatschap en dat mr. K het kantoor op 18 februari 2019 heeft verlaten, met achterlating van de bij hem in behandeling zijnde dossiers, waaronder het dossier van klager. Naar het oordeel van de raad rustte onder die omstandigheden op verweerster, als lid van de maatschap waarvan mr. K deel uitmaakte, de verplichting om voor een adequate waarneming en/of overdracht van klagers dossier en tijdige informatie daarover aan klager zorg te dragen. Verweerster heeft gesteld dat de klacht, dat klager niet is geïnformeerd over het vertrek van mr. K en de verdere behandeling van zijn zaak, onjuist is, omdat hij telefonisch door mr. H is geïnformeerd, maar dit wordt door klager betwist en de feitelijke juistheid van dat verweer blijkt ook niet uit de stukken. Het ontbreken van een schriftelijk bericht aan klager, waarin hij wordt geïnformeerd over het vertrek van mr. K en de verdere behandeling van zijn zaak, komt voor risico van verweerster. De raad is van oordeel dat jegens klager niet de benodigde zorgvuldigheid is betracht nu hij in het ongewisse is gelaten over het vertrek van mr. K en die onzorgvuldigheid kan verweerster in haar hoedanigheid van lid van de maatschap tuchtrechtelijk worden verweten. Klachtonderdeel 2 is derhalve gegrond.
5.3 Als door verweerster erkend staat vast dat de toevoeging in klagers zaak op enig moment ten onrechte op verweersters naam is gezet. Of dit, zoals verweerster stelt, het gevolg is geweest van een administratieve fout, kan in het midden blijven. Verweerster draagt immers de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid voor het mutatieverzoek dat kennelijk door (een medewerker van) haar kantoor namens haar is ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand. Ook klachtonderdeel 3 is gegrond.
5.4 De raad is van oordeel dat verweerster tevens een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van het niet overdragen van het dossier aan mr. K. Verweerster heeft op het verzoek van mr. K d.d. 2 mei 2019 eerst op 23 mei 2019 en met een beroep op een retentierecht afwijzend gereageerd. Nu klager zijn zaak kennelijk verder behandeld wenste te zien door mr. K, had verweerster niet mogen volstaan met een dergelijke mededeling en door aldus te handelen heeft verweerster niet gehandeld zoals het een behoorlijk advocaat betaamt. Klachtonderdeel 1 is derhalve eveneens ongegrond.
5.5 Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht staat vast dat verweerster geen inhoudelijke bemoeienis met klagers dossier heeft gehad. Mr. K heeft de zaak inhoudelijk behandeld en in dat verband de processtukken opgesteld. Ten tijde van het vertrek van mr. K stond klagers zaak voor arrest. Dat de rechter een voor klager ongunstig oordeel heeft gegeven kan verweerster dan ook niet worden aangerekend. Klachtonderdeel 4 is ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1 De raad komt tot de slotsom dat de klachtonderdelen 1, 2 en 3 gegrond zijn en dat klachtonderdeel 4 ongegrond is. De raad acht een waarschuwing een passende maatregel.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50 aan hem vergoeden.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50 reiskosten van klager,
b) € 750 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500 kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 50 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klager. Klager geeft tijdig een rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.4 Verweerster moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.
7.5 Verweerster moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen 1, 2 en 3 gegrond;
- verklaart klachtonderdeel 4 ongegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klager;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.5.
Aldus beslist door mr. A.G.M. Zander, mrs. N.M. Lindhout-Schot en R. van den Dungen, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 maart 2020.
Griffier Voorzitter