Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-03-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2020:17
Zaaknummer
19-681/DB/LI
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 2 maart 2020
in de zaak 19-681/DB/LI
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 19 september 2019 op de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief d.d. 20 maart 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg, hierna: “de deken”, een klacht ingediend tegen verweerder.
1.2 Bij e-mail d.d. 2 oktober 2019 heeft de deken de klacht ter kennis gebracht van de raad.
1.3 Bij beslissing van 30 oktober 2019 heeft de voorzitter van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch de klacht kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing van de voorzitter is op 30 oktober 2019 verzonden aan klager.
1.4 Bij brief d.d. 19 november 2019 van klager, door de raad ontvangen op 20 november 2019 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 13 januari 2020. Verschenen is klager. Verweerder is, als aangekondigd bij e-mail d.d. 10 januari 2020, niet verschenen.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van: de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, het verzetschrift van klager, de nagekomen e-mails van klager d.d. 4 januari en 10 januari 2020 en de nagekomen e-mail van verweerder d.d. 10 januari 2020, waarin hij aangeeft niet ter zitting te verschijnen.
2 FEITEN
2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klager in verzet in zoverre niet opkomt.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht, zoals weergegeven in de beslissing van de voorzitter, houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
de interne klachtenregeling niet in werking heeft gesteld.
3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in:
1. Verweerder wist dat klager als ondernemer vanaf 2003 te maken heeft gehad met ernstige ambtsmisdrijven, rechterlijke dwalingen en mishandelingen op het politiebureau;
2. Verweerder wist ook bij het opstellen van art. 12 en 125 Sv van alles, behalve van het onrecht dat de vader van klager en klager zelf heeft moeten ondergaan;
3. Verweerder heeft opzettelijk de interne klachtenbehandeling niet in werking gesteld, waardoor zijn kantoorgenoten mrs. H en A uit de wind worden gehouden.
4 BEOORDELING
4.1 De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde gronden niet slagen. De voorzitter heeft bij de beoordeling van de klacht het juiste beoordelingscriterium gehanteerd en heeft acht geslagen op alle relevante feiten en omstandigheden van het geval.
4.2 De raad komt tot de slotsom dat de voorzitter terecht en op juiste gronden toepassing heeft gegeven aan de artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, op grond waarvan de klacht zonder voorafgaande mondelinge behandeling bij beslissing van de voorzitter kan worden afgedaan. Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.G.M. Zander, mrs. N.M. Lindhout-Schot en R. van den Dungen, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 maart 2020.
Griffier Voorzitter