Rechtspraak
Uitspraakdatum
10-01-2020
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2020:23
Zaaknummer
190201
Inhoudsindicatie
Verzoek aanwijzing advocaat artikel 13. Afwijzing beklag. Het hof doet de deken de aanbeveling een volgend verzoek, verband houdend met dezelfde kwestie, buiten behandeling te stellen.
Uitspraak
BESLISSING
van 10 januari 2020
in de zaak 190201
naar aanleiding van het beklag van:
klager
tegen:
de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland
de deken
1 HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ART. 13 LID 1 ADVOCATENWET
Klager heeft bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland, verder te noemen ‘de deken’, een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Per brief van 12 juni 2019 heeft de deken dit verzoek afgewezen. In een klaagschrift gedateerd 20 juli 2019 heeft klager zich beklaagd over het feit dat de deken zijn verzoek heeft afgewezen.
2 HET GEDING BIJ HET HOF
2.1 Het klaagschrift is op 22 juli 2019 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de brief van klager van 25 juli 2019;
- de brief van klager van 1 augustus 2019;
- de brief van klager van 26 augustus 2019;
- de brief van de deken van 4 september 2019;
- de brief van klager van 10 september 2019;
- de brief van klager van 15 november 2019.
2.3 De zaak is door het hof ter zitting behandeld op 2 december 2019. Klager was aanwezig en heeft zijn beklag toegelicht, mede aan de hand van pleitaantekeningen.
3 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
3.1 Klager heeft om aanwijzing van een advocaat verzocht voor een mogelijk hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter te Groningen d.d. 26 maart 2019. De kantonrechter heeft onder 3.1 van de beschikking overwogen als volgt:
“[Klager] heeft in de afgelopen jaren vele verzoeken gedaan en/of vorderingen ingesteld, alleen al vanaf 2016 meer dan tien. Deze houden uiteindelijk allemaal verband met het ter discussie stellen van de legitimiteit van het bestuur c.q. de bestuursbesluiten van coöperatieve Woonvereniging [naam woonvereniging] (hierna: [naam woonvereniging], genomen in het jaar 1996. Daarover is eind jaren ‘90/begin 2000 tot aan de Hoge Raad al over geprocedeerd. Het verzoek dat thans voorligt lijkt ook weer betrekking te hebben op deze kwestie. Waar de rechter in de vorige procedures (vaak) heeft geprobeerd te destilleren welk verzoek door [klager] werd gedaan en welke gronden hij daarvoor aanvoerde, is dat ten aanzien van het thans voorliggende verzoek onmogelijk. Het is de kantonrechter niet duidelijk welk verzoek [klager] doet en op welke gronden hij dat verzoek baseert. […] Bovendien lijkt [klager] ook [naam woonvereniging] in onderhavige procedure te willen betrekken. Het is [klager] in een vonnis in kort geding van 11 maart 2005 verboden om te procederen tegen (een of meer leden van) [naam woonvereninging], wegens misbruik van bevoegdheid om juridische procedures te starten.”
3.2 Een door klager ingeschakelde advocaat heeft, zo blijkt uit de reactie van de deken, klager gemotiveerd laten weten geen mogelijkheden te zien voor het door hem gewenste hoger beroep.
4 BEOORDELING
4.1 Artikel 13 lid 1 Advocatenwet bepaalt dat de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement waar de zaak moet dienen een advocaat kan aanwijzen aan de rechtzoekende die niet of niet tijdig een advocaat bereid vindt hem of haar zijn diensten te verlenen in een zaak, waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven dan wel bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden. Op grond van artikel 13 lid 2 Advocatenwet kan de deken het verzoek alleen wegens gegronde redenen afwijzen.
4.2 De deken heeft het verzoek van klager tot aanwijzing van een advocaat afgewezen, onder meer omdat de door klager eerder ingeschakelde advocaat een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter “een volstrekt kansloze procedure acht”, welk oordeel door de deken wordt onderschreven.
4.3 Mede gelet op de inhoud van de beslissing van de kantonrechter van 26 maart 2019 is het hof met de deken van oordeel dat een mogelijk hoger beroep tegen die beslissing (volstrekt) kansloos zou zijn geweest. Dit levert een gegronde reden op als bedoeld in artikel 13 lid 2 Advocatenwet voor afwijzing van het verzoek tot aanwijzing van een advocaat. Het beklag van klager dient dan ook te worden afgewezen.
4.4 Klager lijkt zich in zijn correspondentie aan het hof te realiseren dat een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter (ook) door het verstrijken van de appeltermijn niet meer mogelijk is en formuleert in die correspondentie een veelheid aan andere verzoeken aan het hof. Nog los van het feit dat klager het hof daarbij bevoegdheden toedicht die het hof niet heeft, vallen al deze verzoeken buiten het bestek van de beklagprocedure van artikel 13 Advocatenwet en zal klager in die verzoeken niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.5 Uit de overwegingen van de kantonrechter (zie hiervoor sub 3.1) blijkt op heldere wijze van geschillen tussen klager en (betrokkenen bij) [naam woonvereniging], waarin al vele jaren geleden onherroepelijke rechterlijke uitspraken zijn gedaan, maar waarbij klager zich klaarblijkelijk niet heeft kunnen neerleggen. Dat dit in 2005 zelfs tot een verbod aan klager heeft geleid om te procederen tegen (betrokkenen bij) [naam woonvereniging] lijkt klager nog immer niet te weerhouden te blijven proberen [naam woonvereninging] direct of indirect in rechte aan te spreken op deze geschillen. Het hof ziet hierin aanleiding om de deken de aanbeveling te geven een eventueel volgend verzoek van klager tot aanwijzing van een advocaat, voor zover dat direct of indirect verband houdt met deze kwestie, buiten behandeling te laten.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 12 juni 2019 ongegrond en verklaart klager in zijn overige verzoeken aan het hof niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. J.H. Brouwer en W.F. Boele, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2020.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 10 januari 2020.