Rechtspraak
Uitspraakdatum
10-01-2020
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2020:22
Zaaknummer
190139
Inhoudsindicatie
Klacht over advocaat wederpartij. Het hof oordeelt evenals de raad dat niet is gebleken dat verweerster in de procedure van klager tegen de bank onjuiste informatie heeft verstrekt of de rechter heeft misleid over het door de bank gelegde beslag op de boot. Verweerster mocht afgaan op de juistheid van de van haar cliënte ontvangen informatie over het in Frankrijk gelegde beslag en daaruit de conclusie trekken dat er destijds rechtsgeldig beslag op de boot was gelegd. Klacht ongegrond.
Uitspraak
BESLISSING
van 10 januari 2020
in de zaak 190139
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerster
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 27 mei 2019, gewezen onder nummer 18-818, aan partijen toegezonden op 27 mei 2019. De raad heeft de klacht van klager ongegrond verklaard.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2019:164.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De twee beroepschriften met bijlagen d.d. 28 en 31 mei 2019 van klager zijn door de griffie van het hof respectievelijk op 29 en 31 mei 2019 ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de drie e-mailberichten met bijlagen d.d. 3 juni 2019 van klager;
- de brief met bijlagen d.d. 13 juni 2019 van klager;
- de brief met bijlagen d.d. 3 juli 2019 van klager;
- de brief met bijlagen d.d. 4 juli 2019 van klager;
- de brief met bijlagen d.d. 6 juli 2019 van klager;
- de brief met bijlagen d.d. 9 juli 2019 van klager;
- het verweerschrift d.d. 12 juli 2019 van verweerster;
- de brieven met bijlagen van klager door de griffie van het hof gelijktijdig ontvangen op 22 juli 2019;
- de brief met bijlagen van klager, door de griffie van het hof ontvangen op 20 augustus 2019;
- de brieven met bijlagen van klager door de griffie van het hof gelijktijdig ontvangen op 2 oktober 2019;
- de brieven met bijlagen van klager door de griffie van het hof gelijktijdig ontvangen op 3 oktober 2019;
- de brieven met bijlagen van klager door de griffie van het hof gelijktijdig ontvangen op 9 oktober 2019;
- de brieven met bijlagen van klager door de griffie van het hof gelijktijdig ontvangen op 15 oktober 2019;
- de e-mail van 26 oktober 2019 met bijlagen.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 1 november 2019, waar klager, verweerster en haar gemachtigde, mr. H. van Haaften, zijn verschenen.
3 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij met betrekking tot het beslag op de boot onjuiste informatie aan de rechter heeft verstrekt, met als gevolg dat de procedure nodeloos is opgehouden.
4 FEITEN
4.1 De raad heeft in de door klager bestreden beslissing feiten vastgesteld. Klager heeft gegriefd tegen het door de raad vastgestelde feit dat er in 2009 in Frankrijk beslag op de boot is gelegd. Bij deze grief heeft klager geen belang nu het hof de feiten zelfstandig vaststelt.
4.2 Het hof stelt de navolgende feiten vast.
4.3 Klager heeft in 1991 zijn transportbedrijf overgedragen aan een vennootschap van zijn zoon (hierna: de zoon).
4.4 De zoon heeft als zekerheid voor een door de [naam bank] (hierna: de bank) aan die vennootschap verstrekte lening, in privé een borgtocht afgegeven.
4.5 De vennootschap van de zoon is in september 2007 in staat van faillissement verklaard.
4.6 De bank heeft op 25 maart 2009 de zoon op grond van de door hem afgegeven borgtocht gedagvaard. Een kantoorgenoot van verweerster heeft de bank in deze procedure als advocaat bijgestaan.
4.7 De zoon was sinds 2002 geregistreerd als eigenaar van het zeiljacht “[naam zeiljacht]” (hierna: de boot).
4.8 Uit een op 30 april 2009 gedateerde “Ordonnance” blijkt dat de “President du Tribunal de Commerce de Cannes” aan de [bank] verlof heeft verleend aan de bank om conservatoir beslag (“saisie conservatoire”) te doen leggen op de boot van de zoon.
4.9 Op 30 april 2009 heeft de Franse deurwaarder kaarten op de boot geplakt met daarop de mededeling dat de boot in beslag was genomen. Na de beslaglegging heeft klager zich gemeld als eigenaar van de boot. Ten bewijze van die stelling heeft hij na verzoek van de Franse advocaat van de bank de uit 2002 daterende Hongaarse registratie van de boot op naam van de zoon toegezonden. Daarna heeft klager de registratie per 3 september 2009 op zijn naam laten zetten. De vervaldatum van de registratie op naam van de zoon was echter onveranderd 13 augustus 2008.
4.10 In augustus 2013 heeft verweerster de behandeling van het dossier overgenomen van haar kantoorgenoot.
4.11 In maart 2014 is de zoon door de Nederlandse rechter veroordeeld tot betaling aan de [bank] op grond van de borgtocht. De bank heeft vervolgens in juli/augustus 2014 de boot naar Nederland laten vervoeren.
4.12 Verweerster heeft nadat dit vonnis kracht van gewijsde had gekregen ten behoeve van de bank in Nederland executoriaal beslag op de boot laten leggen. De boot is vervolgens geveild.
4.13 Klager heeft enkele maanden nadien de bank gedagvaard en gevorderd voor recht te verklaren dat de bank onrechtmatig heeft gehandeld door de boot bij veiling te verkopen en dat een beroep van de bank op paulianeus handelen verjaard is. De bank is in deze procedure bijgestaan door verweerster.
4.14 Bij vonnis van 13 juli 2016 heeft de rechtbank Zeeland–West-Brabant de vorderingen van klager afgewezen. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat niet was komen vast te staan dat de boot van klager was.
4.15 Bij arrest van 29 mei 2018 van het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch is het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. De dragende overwegingen van het hof zijn de volgende:
“3.8 Het hof is van oordeel dat de vraag wie eigenaar is geweest van het schip op 30 april 2009 in het midden kan blijven. Indien [klager] toen eigenaar was van het schip, zoals hij stelt en [de bank] gemotiveerd betwist, moet het beroep van [de bank] op de vernietiging van de koopovereenkomst op grond van de pauliana naar het oordeel van het hof worden gehonoreerd. (…).
3.13: “Het beroep van [de bank] op vernietiging van de gestelde koopovereenkomst op grond van de pauliana slaagt (artikel 3:45 lid 1 BW). De overige standpunten van partijen kunnen dan ook verder onbesproken blijven.”
5 BEOORDELING
5.1 De raad heeft overwogen dat niet is gebleken dat in de procedure tussen klager en de bank door verweerster onjuiste informatie is verstrekt met betrekking tot het beslag in Frankrijk op de boot. De raad heeft erop gewezen dat uit de stukken juist blijkt dat [de bank] met behulp van een Franse advocaat in Frankrijk conservatoir beslag is gelegd, dat de boot door c.q. in opdracht van de bank naar Nederland is gehaald en dat er vervolgens – nadat het in maart 2014 gewezen vonnis onherroepelijk was geworden – door verweerster executoriaal beslag op de boot is gelegd. Naar het oordeel van de raad kan verweerster niet verantwoordelijk worden gehouden voor het feit dat de bank niet bevoegd was de boot onder het gelegde Franse conservatoire beslag naar Nederland te halen. Uit het dossier blijkt namelijk niet dat verweerster betrokken was bij die handelwijze van de bank, aldus de raad.
5.2 Klager heeft in beroep – in essentie - aangevoerd dat verweerster wel degelijk de rechter in de procedure voor de rechtbank Zeeland–West-Brabant heeft misleid. Hij vindt de beslissing van de raad onbegrijpelijk. De bank had volgens klager geen beslag kunnen leggen op de boot omdat hij er toentertijd eigenaar van was. Daarbij beschikte verweerster volgens klager niet over een geldig “saisie conservatoire”. Er is volgens klager in Frankrijk geen rechtsgeldig beslag gelegd op de boot. Klager heeft daarvoor verwezen naar een verklaring van een Franse deurwaarder, te weten [naam deurwaarder]. Verder heeft klager gewezen op een verklaring van een Franse advocaat, [naam Franse advocaat] , waaruit volgens klager blijkt dat de bank de boot zonder recht of titel naar Nederland heeft vervoerd.
5.3 Verweerster heeft de stellingen van klager gemotiveerd bestreden. Het beslag op de boot is volgens haar destijds door de bank zelf met hulp van een Franse advocaat gelegd. Verweerster was toen nog niet bij de zaak betrokken. Zij is bij de voorbereiding van de procedure van klager tegen de bank afgegaan op de informatie die zij van haar cliënte, de bank, over de beslaglegging heeft ontvangen. Alle beslagstukken heeft zij destijds ook aan de toenmalige advocaat van klager gestuurd en die heeft op basis van die stukken ook geconcludeerd dat de beslagstukken kloppen. Of het formeel juist was dat de bank de boot naar Nederland heeft gehaald is in deze tuchtprocedure niet aan de orde en is onderwerp van een ander (civielrechtelijk) debat, aldus verweerster.
5.4 Het hof overweegt dat klager klaagt over een gedraging van de advocaat van de wederpartij. De raad heeft terecht voorop gesteld dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid heeft om de belangen van zijn cliënt in overleg met die cliënt te behartigen. Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen en zich niet onnodig grievend uit te laten over de wederpartij van zijn cliënt. De advocaat mag bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt afgaan op het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en slechts in uitzonderingsgevallen is hij de gehouden de juistheid daarvan te controleren.
5.5 Het hof stelt vast dat niet in geschil is dat de bank zelf destijds opdracht heeft gegeven aan een Franse advocaat om beslag te doen leggen op de boot in Frankrijk. Uit de hierboven onder 4.8 vermelde ‘Ordonnance’ blijkt dat aan de bank verlof is verleend om conservatoir beslag te leggen op de boot van de zoon van klager. Op straffe van verval van het verleende verlof moet er binnen drie maanden gebruik van worden gemaakt, het moet binnen 8 dagen nadat het is gelegd worden over betekend aan de debiteur en binnen maand dient er een procedure te zijn gestart voor het bevoegde gerecht. Ofschoon uit het dossier niet duidelijk blijkt of aan de aan het beslag gestelde voorwaarden is voldaan (de onderliggende stukken ontbreken) is niet betwist dat verweerster de beslagstukken, waar zij over beschikte, aan de toenmalige advocaat van klager heeft verstrekt en dat deze vervolgens aan klager heeft bevestigd dat de beslagstukken kloppen. Verweerster heeft in dit verband nog gewezen op de door haar in het geding gebrachte kaarten die door een Franse deurwaarder op de boot waren geplakt met daarop de mededeling dat de boot in beslag was genomen.
5.6 Het hof is van oordeel dat verweerster mocht afgaan op de juistheid van de van haar cliënte ontvangen informatie over het in Frankrijk gelegde beslag. Zij mocht daaruit de conclusie trekken dat er destijds rechtsgeldig beslag op de boot van de zoon van klager was gelegd. De toenmalige advocaat van klager was die mening kennelijk ook toegedaan. De verklaring van de Franse deurwaarder waarnaar klager verwijst kan hieraan niet afdoen. Immers, die verklaart slechts dat hij niet meer betrokken is geweest is bij de verdere executie en ook niet weet hoe het is verlopen.
5.7 Het hof is dan ook met de raad van oordeel dat niet is gebleken dat verweerster in de procedure van klager tegen de bank onjuiste informatie heeft verstrekt of de rechter heeft misleid over het door de bank gelegde beslag op de boot.
5.8 Voor het overige sluit het hof zich aan bij de overwegingen van de raad en maakt die tot de zijne. Ten overvloede overweegt het hof nog dat in deze klachtprocedure niet aan de orde is wie eigenaar is van de boot en of die al dan niet rechtsgeldig door de bank naar Nederland is vervoerd, maar staat het handelen van verweerster centraal.
5.9 Het beroep van klager slaagt niet. Het hof zal de beslissing van de raad bekrachtigen.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- bekrachtigt de beslissing van 27 mei 2019 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 18-818.
Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. R.H. Broekhuijsen en M.A. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2020.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 10 januari 2020.