Rechtspraak
Uitspraakdatum
29-01-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2020:35
Zaaknummer
19-758
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat kennelijk ongegrond. Niet gebleken dat verweerster zich niet heeft gehouden aan de opdracht en ook niet gebleken dat verweersters waarnemers een andere strategie hebben gevolgd dan verweerster.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 29 januari 2020
in de zaak 19-758
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) van 5 november 2019 met kenmerk 2019 KNN066/913835, door de raad ontvangen op diezelfde dag, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klaagster was vanaf 1 augustus 2006 in dienst bij Enexis Personeel BV (hierna: Enexis), laatstelijk in de functie van Medewerker Klantenservice. Aangezien Enexis niet tevreden was over het functioneren van klaagster, is klaagster in een zogenaamd verbetertraject gekomen.
1.2 Op 22 november 2016 heeft Enexis klaagster meegedeeld het verbetertraject als mislukt te beschouwen en dit voortijdig te beëindigen. Klaagster heeft zich vervolgens in januari 2017 tot verweerster gewend met het verzoek haar bij te staan bij het geschil met Enexis.
1.3 Op 27 januari 2017 heeft verweerster klaagster een opdrachtbevestiging gestuurd. Daarin staat, voor zover relevant:
“Hiermee bevestig ik u de opdracht tot het verrichten van diensten. Graag wil ik u als advocaat bijstaan ter zake van uw arbeidsrechtelijke perikelen met uw werkgever Enexis.”1.4 Bij brief van 2 mei 2017 heeft Enexis zich, naar aanleiding van een brief van verweerster van 30 maart 2017, bereid verklaard klaagster een extra termijn te geven om zich te verbeteren in haar eigen functie.
1.5 In de maanden juni, juli en augustus 2017 heeft verweerster zich wegens ziekte moeten laten vervangen door eerst mr. B en vervolgens door mr. N.
1.6 In november 2017 hebben klaagster en verweerster voor het laatst contact met elkaar gehad.
1.7 De arbeidsovereenkomst tussen klaagster en Enexis is door middel van een vaststellingsovereenkomst d.d. 25 april 2018 met ingang van 1 augustus 2018 geëindigd.
1.8 Bij brief van 7 mei 2019 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, kort en zakelijk weergegeven in, dat verweerser tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) zij zich niet heeft gehouden aan de opdracht van klaagster;
b) zij in de opdrachtbevestiging ten onrechte (slechts) heeft vermeld dat klaagster om bijstand verzocht ter zake van “arbeidsrechtelijke perikelen met uw werkgever Enexis”;
c) zij niet heeft voorkomen dat klaagster, toen Enexis de klachtdefinities had gewijzigd en er sprake was van een pilot-fase, in een tweede verbetertraject kwam waaraan klaagster onmogelijk kon voldoen;
d) de waarnemers tijdens de ziekte van verweerster een andere strategie hebben gevolgd dan verweerster, waardoor klaagster zich stuurloos voelde en kostbare tijd verloren is gegaan.
3 VERWEER
3.1 Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. De voorzitter zal de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Ad klachtonderdelen a) en c)
4.2 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.3 Klaagster verwijt verweerster dat zij zich niet heeft gehouden aan de opdracht van klaagster, met als gevolg dat de arbeidsovereenkomst van klaagster met ingang van 1 augustus 2018 is beëindigd. Daarnaast verwijt klaagster verweerster dat zij niet heeft voorkomen dat klaagster, toen Enexis de klachtdefinities had gewijzigd en er sprake was van een pilot-fase, in een tweede verbetertraject kwam waaraan klaagster onmogelijk kon voldoen.
4.4 Verweerster heeft aangevoerd dat haar inzet erop was gericht Enexis zover te krijgen het vroegtijdig beëindigde verbetertraject alsnog te heropenen en klaagster in de gelegenheid te stellen dit traject af te maken, zodat klaagster kon laten zien dat zij wel degelijk goed functioneerde. De bijstand van verweerster heeft het beoogde effect gehad; Enexis heeft bij brief van 2 mei 2017 meegedeeld dat zij, in het kader van goed werkgeverschap, bereid was klaagster een extra termijn te geven om zich te verbeteren in haar eigen functioneren. Het contact met klaagster is begin november 2017 geëindigd. Een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden speelde toen in het geheel niet. Van een tweede verbetertraject is geen sprake geweest, er is alleen sprake geweest van het alsnog (mogen) afmaken van het eerste en enige verbetertraject, aldus verweerster.
4.5 De voorzitter overweegt als volgt. Klaagster heeft in haar klacht en in haar repliek erkend dat de opdracht aan verweerster inhield het ertoe te leiden dat klaagster het door Enexis voortijdig beëindigde verbetertraject alsnog mocht afmaken. Klaagster en verweerster verschillen hierover kennelijk dus niet van mening. De werkzaamheden van verweerster zijn daar ook op gericht geweest en met succes; naar aanleiding van de brief van verweerster van 30 maart 2017 heeft Enexis besloten klaagster een extra termijn te geven om zich te verbeteren in haar eigen functioneren. Anders dan klaagster stelt, is dit geen tweede verbetertraject geweest maar een voortzetting van het (eerste) verbetertraject dat door Enexis voortijdig was beëindigd. Dat Enexis nieuwe normen zou hebben geïntroduceerd betekent, anders dan klaagster kennelijk veronderstelt, niet dat sprake is van een nieuw (tweede) verbetertraject. De arbeidsovereenkomst van klaagster is uiteindelijk door middel van een vaststellingsovereenkomst d.d. 25 april 2018 met ingang van 1 augustus 2018 geëindigd, maar verweerster was toen al enige tijd niet meer bij de zaak betrokken.
4.6 Gelet op het voorgaande zijn klachtonderdelen a) en c) kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel b)
4.7 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij ten onrechte in de opdrachtbevestiging (slechts) heeft vermeld dat klaagster haar om bijstand heeft verzocht ter zake “arbeidsrechtelijke perikelen met haar werkgever Enexis.” Verweerster heeft onbetwist gesteld dat klaagster haar tijdens het intakegesprek op 26 januari 2017 heeft verteld dat zij het niet eens is met de kritiek van haar werkgever, prima functioneert en het dienstverband met Enexis wil voortzetten. Tijdens dit gesprek heeft klaagster verweerster verder verteld dat zij het niet eens was met de door Enexis gestelde functievereisten, de gestelde normen en criteria, het functioneren van diverse leidinggevenden en met de (positieve) beoordelingen die collega’s (wel) hadden gekregen, aldus nog steeds verweerster.
4.8 Gelet op de door verweerster gegeven toelichting die klaagster niet heeft betwist valt het haar niet tuchtrechtelijk te verwijten dat zij in de opdrachtbevestiging heeft vermeld dat klaagster haar om bijstand heeft verzocht ter zake arbeidsrechtelijke perikelen met haar werkgever. Hoewel het beter was geweest als verweerster in de opdrachtbevestiging de perikelen nader had toegelicht, is het enkele feit dat zij dit niet heeft gedaan onvoldoende om haar daarvan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel d)
4.9 Klaagster verwijt verweerster tot slot dat haar waarnemers een andere strategie hebben gevolgd dan verweerster, waardoor klaagster zich stuurloos voelde en kostbare tijd verloren is gegaan.
4.10 De voorzitter overweegt als volgt. Daargelaten dat verweerster niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor het handelen en/of nalaten van haar kantoorgenoten die haar tijdens haar afwezigheid hebben waargenomen, heeft klaagster tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerster onvoldoende onderbouwd dat mrs. B en N een andere strategie hebben gevolgd dan verweerster. Dit blijkt ook niet uit het klachtdossier. Ook klachtonderdeel d) is daarom kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 29 januari 2020.
griffier voorzitter