Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-01-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2020:5

Zaaknummer

19-258/DH/DH

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag van 13 januari 2020 in de zaak 19-258/DH/DH naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 17 juli 2019 op de klacht van:

 

klager

 

tegen:

 

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 29 oktober 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 18 april 2019 met kenmerk K235 2018 ar, door de raad ontvangen op 19 april 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 17 juli 2019 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 17 juli 2019 is verzonden aan klager.

1.4    Bij fax van 22 juli 2019 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 18 november 2019 in aanwezigheid van klager en verweerder.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 22 juli 2019.

 

2    FEITEN, KLACHT EN VERZET

De raad zal uitgaan van de volgende feiten.

2.1    Verweerder is door de deken aangewezen om een cassatieadvies aan klager uit te brengen.

2.2    Verweerder heeft op 11 mei 2018 aan klager een factuur voor de eigen bijdrage van 287 euro gezonden met het verzoek deze uiterlijk op 16 mei 2018 te voldoen.

2.3    Bij email d.d. 18 mei 2018 heeft verweerder aan klager het volgende bericht:

“Het uitvoerige procesdossier heb ik intussen bestudeerd. Ook de toepasselijke jurisprudentie en uw emails met opmerkingen/suggesties.

Mijn slotconclusie is dat ik geen enkele mogelijkheid zie om met enig vooruitzicht op succes cassatiemiddelen te formuleren. Noch rechtsklachten noch motiveringsklachten. Ik zal dus geen cassatieberoep instellen.

Voorlopig volsta ik hiermee. U heeft de eigen bijdrage nog steeds niet betaald. Pas wanneer ik deze van u of van de Sociale Dienst heb ontvangen, volgt een uitvoeriger motivering.

Wat de cassatietermijn betreft: omdat a.s. maandag 2e Pinksterdag is, verstrijkt deze termijn krachtens de wet pas op 22 mei a.s. Deze termijn is dus de laatste dag van de termijn.”     

2.4    Klager heeft de eigen bijdrage onbetaald gelaten, waarna verweerder zijn werkzaamheden voor klager heeft opgeschort en zich heeft beroepen op zijn retentierecht toen klager hem (herhaaldelijk) om teruggave van het dossier verzocht.

2.5    Bij brief d.d. 29 oktober 2018 heeft klager bij de deken een klacht over verweerder ingediend. De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij heeft geweigerd cassatieadvies aan klager uit te brengen, geld vraagt voor niet geleverde inspanningen en heeft geweigerd het originele procesdossier terug te geven.

2.6    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop deze berust, niet kan verenigen.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft zich tegen het verzet en de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter heeft naar het oordeel van de raad in haar beslissing de klacht op juiste wijze samengevat en zich daarbij noodzakelijkerwijs beperkt tot de essentie en strekking ervan.

4.2    De raad is voorts van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling van de klacht de juiste maatstaf heeft toegepast en acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval.

4.3    Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. R. de Haan en T. Hordijk, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2020.