Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-01-2020

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2020:27

Zaaknummer

190173

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat. Verweerster zou tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld doordat zij klaagster niet goed heeft bijgestaan. Meer specifiek geeft klaagster aan dat verweerster haar belangen zwaar heeft verwaarloosd, haar willens en wetens op het verkeerde been heeft gezet en de rechtbank in haar leugens heeft betrokken. Verweersters beroep is gericht tegen de hoogte van de opgelegde maatregel door de raad, te weten schrapping van het tableau. Verweerster heeft het hof er niet van kunnen overtuigen dat zij haar kantoorpraktijk inmiddels op orde heeft en dat het risico op herhaling niet meer aanwezig is. Verweerster schroomt niet om in strijd met de waarheid mededelingen te doen aan cliënten en derden, teneinde haar eigen nalatigheid en/of gebrek aan deskundigheid te verbloemen. Bovendien is gebleken dat verweerster tijdens de mondelinge behandeling bij de raad in 2019 opnieuw onware mededelingen heeft gedaan. Met de raad is het hof dan ook van oordeel dat verweerster, mede gelet op haar tuchtrechtelijke verleden, een patroon laat zien van zorgwekkende gedragingen waarmee zij de kernwaarden integriteit en vakkundigheid schendt en cliënten en derden dupeert. Niet valt in te zien hoe het voorgestelde coachingstraject in dit stadium en in deze omstandigheden soelaas zou kunnen bieden. Bekrachtiging beslissing van de raad, bekrachtiging schrapping.

Uitspraak

BESLISSING                                 

Van 24 januari 2020

in de zaak 190173

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerster

tegen:

klaagster

 

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD VAN DISCIPLINE

De Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) heeft op 3 december 2018 een tussenbeslissing genomen en op 3 juni 2019 een eindbeslissing genomen over de klacht die klaagster tegen verweerster heeft ingediend (zaaknummer raad: 18-359/DH/RO). De raad heeft de klacht gegrond verklaard. Aan verweerster is de maatregel van schrapping opgelegd en zij is veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De eindbeslissing is op de datum van de uitspraak aan partijen toegezonden.

De beslissingen van de raad zijn op tuchtrecht.nl gepubliceerd als ECLI:NL:TADRSGR:2018:255 en ECLI:NL:TADRSGR:2019:124.

 

2    DE PROCEDURE IN HOGER BEROEP BIJ HET HOF VAN DISCIPLINE

2.1    Verweerster heeft hoger beroep ingesteld tegen de (eind)beslissing van de raad. Het hof heeft het beroepschrift met bijlagen op 3 juli 2019 ontvangen.

2.2    Verder is het hof bekend met:

-    het dossier van de raad;

-    het verweerschrift met bijlagen in hoger beroep van klaagster;

-    de brief van klaagster van 18 november 2019.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 29 november 2019. Klaagster, vergezeld van haar gemachtigde mr. C.J. Dreef, en verweerster, vergezeld van haar gemachtigde mr. G.R.M. van den Assum, zijn bij de mondelinge behandeling aanwezig geweest en hebben hun wederzijdse standpunten toegelicht. Klaagster heeft pleitaantekeningen overhandigd.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt zakelijk weergegeven in, dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij klaagster niet goed heeft bijgestaan. Meer specifiek geeft klaagster aan dat verweerster haar belangen zwaar heeft verwaarloosd, haar willens en wetens op het verkeerde been heeft gezet en de rechtbank in haar leugens heeft betrokken.

 

4    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

4.1    Tijdens een comparitie van partijen bij het gerechtshof op 22 maart 2016 heeft klaagster een schikking bereikt met de wederpartij van klaagster, welke schikking is vastgelegd in het proces-verbaal van de zitting. Nu de wederpartij zich niet aan de gemaakte afspraken hield heeft klaagster verweerster verzocht daarin actie te ondernemen. Verweerster heeft te kennen gegeven dat te zullen doen en het hof een brief te zullen schrijven.

4.2    Bij e-mail van 11 mei 2016 heeft verweerster aan klaagster bericht dat de brief aan het hof die avond zou volgen.

4.3    Bij e-mail van 13 juli 2016 heeft verweerster aan klaagster bericht haar uiterlijk dat weekeinde de brief aan het hof te sturen.

4.4    Op 15 juli 2016 heeft klaagster aan verweerster gevraagd of het beslag op het pand van de wederpartij inmiddels geregeld is, aangezien dat dringend vereist is met het oog op de op handen zijnde verkoop en levering ervan aan derden.

4.5    Op 21 en 31 juli 2016 heeft klaagster wederom aan verweerster gevraagd of het  beslag inmiddels is gelegd .

4.6    Op 8 augustus 2016 heeft verweerster aan klaagster bericht dat de brief aan het hof gefaxt is en heeft zij klaagster tevens een concept beslagrekest toegezonden.

4.7    In haar faxbrief van 8 augustus 2016 heeft verweerster het gerechtshof verzocht de wederpartij op te roepen zich aan de gemaakte afspraken te houden en indien de wederpartij dat niet zou doen, een dwangsom op te leggen van € 1.000,- per dag.

4.8    Bij e-mail van 16 augustus 2016 heeft verweerster aan klaagster bericht het beslagrekest in tweevoud bij de centrale balie te hebben afgegeven.

4.9    Bij e-mail van 2 september 2016 heeft verweerster aan klaagster bericht dat zij die middag op de rechtbank is en langs zal gaan bij degene die het beslagrekest in behandeling heeft.

4.10    Bij e-mail van 16 september 2016 heeft verweerster aan klaagster bericht dat de toestemming is verleend en dat de deurwaarder elk moment kan overgaan tot beslaglegging.

4.11    Bij e-mail van 28 oktober 2016 heeft verweerster aan klaagster bericht dat zij dat weekeinde een aantal documenten aan haar zal toezenden.

4.12    Op 22 november 2016 heeft verweerster aan klaagster een concept dagvaarding toegezonden, die na goedkeuring door een deurwaarder zou worden uitgebracht.

4.13    Op 23 november 2016 heeft klaagster per WhatsApp aan verweerster bericht in te stemmen met het concept.

4.14    Bij e-mail 7 december 2016 heeft klaagster verweerster gevraagd naar de stand van zaken.

4.15    Bij e-mail van 8 december 2016 heeft verweerster aan klaagster laten weten dat alle stukken klaar zijn en alleen nog goedkeuring van klaagster behoefden. Zij heeft in deze mail tevens aangekondigd het concept met bijlagen in het  weekeind (zondag) aan klaagster te zullen doen toekomen.

4.16    Bij e-mails van 12 en 15 december 2016 heeft klaagster aan verweerster bericht nog altijd niets te hebben ontvangen. In reactie daarop heeft verweerster aan klaagster bericht het echt te hebben verstuurd en het voor de zekerheid nog een keer te zullen sturen.

4.17    Medio december 2016 heeft verweerster aan klaagster een brief gezonden met daarbij een concept “verzoekschrift betreffende vordering onrechtmatig handelen”. Blijkens deze brief zou dit verzoekschrift zijn ingediend. Bij navraag bij de rechtbank bleek daar geen verzoekschrift te zijn ontvangen.

4.18    Op 22 december 2016 heeft verweerster aan klaagster bericht dat zij het verzoekschrift naar een deurwaarder had gestuurd om te betekenen en ook naar de rechtbank.

4.19    Op 23 december 2016 heeft verweerster aan klaagster bericht dat het verzoekschrift die dag betekend zal worden.

4.20    Op 23 februari 2017 heeft verweerster klaagster bericht dat de rechtbank had verzocht om opgave van verhinderdata in de komende drie maanden.

4.21    Een inmiddels door klaagster aangestelde gemachtigde heeft verweerster bij brief van 31 maart 2017 verzocht hem te informeren over de stand van zaken in deze kwestie. Omdat hij ondanks schriftelijke toezeggingen geen duidelijkheid verkreeg heeft hij zich op 26 april 2017 tot de deken gewend met het verzoek om bemiddeling. De deken heeft verweerster op dezelfde dag verzocht om een reactie op dit verzoek.

4.22    Op 26 april 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam, team kanton, een verzoekschrift van verweerster ontvangen, voorzien van een begeleidende brief gedateerd 13 december 2016 en van een begeleidende brief gedateerd 25 april 2017, waarin verweerster meldt dat de zaak is overgenomen door de huidige gemachtigde van klaagster.

4.23    Op 27 april 2017 heeft de huidige gemachtigde van klaagster van verweerster een (incompleet) dossier ontvangen, waarin zich onder meer bevonden een ‘verzoekschrift betreffende vordering onrechtmatig handelen’ en een brief van verweerster van 25 april 2017 aan de rechtbank, waarin verweerster aangeeft geruime tijd ervoor een verzoekschrift te hebben ingediend maar ondanks haar inspanningen daarover nog niets te hebben vernomen.

4.24    De huidige gemachtigde van klaagster heeft de rechtbank Rotterdam bij brief van 10 mei 2017 laten weten dat hij voor het desbetreffende verzoekschrift en de procedure geen enkele verantwoordelijkheid neemt en verzocht het verzoekschrift aan verweerster te retourneren dan wel te vernietigen.

4.25    De rechtbank heeft verweerster op 11 mei 2017 een kopie van deze brief gestuurd en haar verzocht binnen een week te bevestigen dat het verzoekschrift als ingetrokken kan worden beschouwd, bij gebreke waarvan de kantonrechter een beschikking zou afgeven, inhoudende dat hij onbevoegd is van het verzoek kennis te nemen.

4.26    Op bovengenoemde brief van de rechtbank en het rappel van 30 mei 2017 heeft verweerster niet gereageerd, waarna de rechtbank haar bij brief van 9 juni 2017 heeft bericht de zaak als ingetrokken te beschouwen.

4.27    Bij brief van 30 juni 2017 heeft de gemachtigde van klaagster namens klaagster een klacht tegen verweerster ingediend.

4.28    In het kader van het nadere onderzoek door de deken heeft verweerster een  brief van 22 september 2016 getoond waarmee (door het kantoor van) verweerster per telefax een verzoekschrift wordt ingediend. De brief is gericht aan de rechtbank, bureau voorzieningenrechter. Daarbij is als faxnummer vermeld: 0883610549.

4.29    Uit het fax-verzendrapport betreffende het onder randnummer 2.28 genoemde verzoekschrift volgt dat dit op 22 september 2016 is toegezonden aan faxnummer: 0883610568 met als resultaat “OK”.

 

5    BEOORDELING

5.1    Het beroepschrift van verweerster is uitsluitend gericht tegen de hoogte van de opgelegde maatregel door de raad, te weten schrapping van het tableau.

5.2    De raad heeft aan de maatregel ten grondslag gelegd dat verweerster met haar handelen in de civielrechtelijke zaak van klaagster heeft aangetoond onvoldoende deskundig te zijn, dat zij onvoldoende en niet adequaat heeft gereageerd op de vele berichten van klaagster, dat zij gedane toezeggingen niet is nagekomen en onware mededelingen lijkt te hebben gedaan over voor klaagster verrichte werkzaamheden bij de rechtbank. Contact met klaagster werd door verweerster getraineerd of vermeden, en daar waar wel sprake was van contact, gebruikte verweerster uitvluchten om te verhullen dat haar werkzaamheden niet waren verricht of van ondermaats niveau waren. De raad heeft hierbij tevens zijn eigen waarneming betrokken dat verweerster tijdens de mondelinge behandeling bij de raad,  geconfronteerd met ongerijmdheden en inconsistenties in haar verklaringen, telkens haar verklaringen iets aanpaste en daarbij niet heeft geschroomd om de schuld deels bij anderen te leggen. Naar het oordeel van de raad heeft verweerster zich hiermee schuldig gemaakt aan handelen dat een behoorlijk advocaat niet betaamt en hierdoor het vertrouwen in haar eigen beroepsuitoefening en in de advocatuur in zijn algemeenheid ernstig geschaad. Meer in het bijzonder is verweerster hierbij ernstig en bij voortduring tekort geschoten in de zorg die zij voor klaagster had behoren te betrachten en heeft zij een onaanvaardbaar risico genomen dat klaagster in haar belangen zou worden geschaad. De raad heeft hierbij tevens de ernst van verweersters gedragingen betrokken en het risico op herhaling, gelet op verweersters tuchtrechtelijke verleden (driemaal een waarschuwing en tweemaal een berisping, en een eerder gelast dekenonderzoek naar haar praktijkuitoefening). Daarbij heeft de raad in zijn overwegingen ook betrokken dat de raad, tegelijk met de hier bestreden beslissing, in een klacht (met zaaknummer 17-970/DH/RO) die grote overeenkomsten vertoont met de onderhavige klacht, die klacht gegrond heeft verklaard. Naar het oordeel van de raad heeft verweerster naar aanleiding van eerdere voorvallen kennelijk geen, althans onvoldoende maatregelen genomen om herhaling van dergelijke klachten te voorkomen.      

5.3    Verweerster heeft als toelichting op de grief het volgende aangevoerd: zij heeft het klaagster teveel naar de zin willen maken en kan moeilijk tegenwicht bieden aan cliënten; verweersters kantoorpraktijk is inmiddels op orde; en een gedwongen sluiting van verweersters kantoor als gevolg van een schrapping zou tot verweersters faillissement leiden, hetgeen onevenredig zwaar zou zijn. Ook stelt verweerster meerdere TIA’s te hebben gehad in de periode dat de onderhavige gedragingen plaatsvonden, wat gevolgen heeft gehad voor haar geheugen. Verweerster zelf ziet als passende maatregel een voorwaardelijke schorsing met een proeftijd van 2 jaar, waarbij zij gedurende de proeftijd een coachingstraject zou volgen. Ter onderbouwing van dat laatste heeft zij een concept coachingsovereenkomst in het geding gebracht.

5.4    Ten aanzien van hetgeen verweerster heeft aangevoerd over de TIA’s die zij zou hebben gehad en de gevolgen die zij hiervan zou hebben ondervonden, stelt het hof vast dat hiervan – ook nadat de raad dit al constateerde in de bestreden raadsbeslissing – elke onderbouwing, bijvoorbeeld door middel van een medische verklaring, ontbreekt, zodat het hof hieraan voorbij zal gaan. Verweerster heeft het hof er verder niet van kunnen overtuigen dat zij haar kantoorpraktijk inmiddels op orde heeft en dat het risico op herhaling niet meer aanwezig is. Ter zitting heeft verweerster toegelicht dat zij het moeilijk vindt om tegenwicht te bieden aan cliënten, die soms een erg dwingende houding kunnen aannemen. Wat hier ook van zij, uit het dossier en hetgeen partijen ter zitting hebben verklaard leidt het hof vooral af dat verweerster niet schroomt om in strijd met de waarheid mededelingen te doen aan cliënten en derden, teneinde haar eigen nalatigheid en/of gebrek aan deskundigheid te verbloemen. Het hof verwijst in dit verband naar zijn uitspraak van – eveneens – 24 januari 2020 (met zaaknummer 190172), inzake verweersters hoger beroep tegen de (eind)beslissing van de raad met zaaknummer 17-970/DH/RO die hiervoor al werd aangehaald. Ook in die zaak heeft verweerster mededelingen aan een cliënte gedaan in strijd met de waarheid. In de onderhavige zaak is tijdens de mondelinge behandeling bij het hof bovendien gebleken, dat verweerster tijdens de mondelinge behandeling bij de raad in 2019 opnieuw onware mededelingen heeft gedaan. Met de raad is het hof dan ook van oordeel dat verweerster, mede gelet op haar tuchtrechtelijke verleden, een patroon laat zien van zorgwekkende gedragingen waarmee zij de kernwaarden integriteit en vakkundigheid schendt en cliënten en derden dupeert. Niet valt in te zien hoe het voorgestelde coachingstraject in dit stadium en in deze omstandigheden soelaas zou kunnen bieden. Gelet op het vorenstaande wordt verweersters grief tegen de hoogte van de maatregel verworpen en bekrachtigt het hof de beslissing van de raad.

5.5    Omdat het hof de beslissing van de raad waarin een maatregel is opgelegd bekrachtigt, zal het hof verweerster op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten in hoger beroep:

a) € 50,- reiskosten van klaagster;

b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

5.6    Verweerster moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, en artikel 48aa, tweede tot en met vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 50,- reiskosten binnen vier weken na deze uitspraak betalen aan klaagster. Klaagster moet daarvoor tijdig haar rekeningnummer schriftelijk doorgeven aan verweerster.

5.7    Verweerster moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, en artikel 48aa, tweede tot en met vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 1.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline” en het zaaknummer.

 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 3 juni 2019, gewezen onder nummer 18-359/DH/RO, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten in hoger beroep van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

 

Deze beslissing is gegeven door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A.D. Kiers-Becking, A.D.R.M. Boumans, R.H. Broekhuijsen en P.J.G. van den Boom, leden, in tegenwoordigheid van mr. V.H. Wagner, griffier, en in het openbaar uitgesproken op  24 januari 2020.   

griffier    voorzitter    

De beslissing is verzonden op 24 januari 2020.