Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-01-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2020:7

Zaaknummer

19-589/DH/RO

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft een beroepsfout gemaakt door de gronden van beroep te laat in te dienen, als gevolg waarvan het beroep niet-ontvankelijk is verklaard. Pas ter zitting heeft verweerder erkend dat hij een beroepsfout heeft gemaakt. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 13 januari 2020 in de zaak 19-589/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

gemachtigde: mr. C.F. Wassenaar

 

over:

 

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 19 april 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 26 augustus 2019 met kenmerk R 2019/52 edg/mb, door de raad ontvangen op 27 augustus 2019, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 18 november 2019 in aanwezigheid van klager, vergezeld van zijn gemachtigde, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van de processtukken zoals bedoeld in artikel 49 lid 2 Advocatenwet.

 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klager heeft bezwaar ingediend tegen het besluit van 16 mei 2017, inhoudende een inreisverbod voor de duur van vijf jaar en intrekking van zijn verblijfsvergunning.

2.2    Bij beschikking d.d. 13 november 2017 is het bezwaar van klager ongegrond verklaard.

2.3    Verweerder heeft namens klager tegen deze beschikking tijdig een pro forma beroepschrift bij de rechtbank Rotterdam ingediend.

2.4    Bij brief van 12 december 2017 heeft de rechtbank Rotterdam verweerder verzocht om binnen vier weken na de datum van verzending van deze brief, de gronden voor het beroep in te dienen.

2.5    Bij brief van 10 januari 2018 heeft verweerder de gronden voor het beroep ingediend.

2.6    Bij uitspraak van 19 februari 2018 heeft de rechtbank Rotterdam het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat de gronden niet tijdig waren ingediend.

2.7    Bij brief van 12 april 2019 heeft de gemachtigde van klager verweerder aansprakelijk gesteld vanwege het niet tijdig indienen van de gronden voor het beroep.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij een beroepsfout heeft gemaakt door te laat de gronden voor het beroep in te dienen, als gevolg waarvan het beroep van klager niet-ontvankelijk is verklaard.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft zich in de procedure bij de deken op het standpunt gesteld de gronden voor het beroep wel tijdig te hebben ingediend. Ter zitting van de raad heeft hij alsnog erkend de gronden voor het beroep een dag te laat te hebben ingediend en daarmee een beroepsfout te hebben gemaakt. 

 

5    BEOORDELING

5.1    Gelet op het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een client te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij die beoordeling moet wel rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals het proces- en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is echter niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

5.2    Het handelen van verweerder heeft naar het oordeel van de raad niet voldaan aan deze kwaliteitseisen. Immers, door het te laat indienen van de gronden voor het beroep heeft verweerder een beroepsfout gemaakt. Een beroepsfout impliceert in beginsel tevens een schending van de zorgvuldigheidsnorm van artikel 46 Advocatenwet. In dat verband is tevens van belang dat de advocaat die de fout heeft gemaakt, dit inziet en jegens zijn client erkent en vervolgens zijn client informeert over de verdere gang van zaken. Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt niet dat verweerder dit heeft gedaan. Integendeel. Hij heeft zijn fout pas ter zitting van de raad (bijna twee jaar na het begaan van de beroepsfout) erkend.

5.3    De raad is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder in de uitvoering van zijn opdracht tekortgeschoten is en acht dit tuchtrechtelijk verwijtbaar.

 

6    MAATREGEL

6.1    Alles overziend en mede in aanmerking genomen het feit dat verweerder geen tuchtrechtelijk verleden van betekenis heeft, acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, dient verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem te vergoeden.

7.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 25,- reiskosten van klager,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c)  € 500,- kosten van de Staat.

7.3     Verweerder dient het bedrag van € 25,- reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden te betalen aan klager. Klager dient tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door te geven.

7.4    Verweerder dient het bedrag van € 750,- binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden over te maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

7.5    Verweerder dient het bedrag van € 500,- binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden over te maken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500,- aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.5.

 

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. R. de Haan en T. Hordijk, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2020.