Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-01-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2020:4

Zaaknummer

19-296/DH/DH

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag van 13 januari 2020 in de zaak 19-296/DH/DH naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 10 juli 2019 op de klacht van:

 

klager

 

tegen:

 

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 20 december 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder. Bij brief van 29 december 2018 heeft klager zijn klacht aangevuld.

1.2    Bij brief aan de raad van 8 mei 2019 met kenmerk K271 2018 ar/ab,, door de raad ontvangen op diezelfde datum, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 10 juli 2019 heeft de voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 10 juli 2019 verzonden aan klager. De voorzitter heeft bij zijn beoordeling acht geslagen op de brieven van 9 mei 2019 van klager aan verweerder en van klager aan de raad (met bijlagen), alsmede op de brief van 7 juni 2019 van verweerder aan de raad.

1.4    Bij brief met bijlagen van 17 juli 2019, door de raad ontvangen op 18 juli 2020, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 4 november 2019 in aanwezigheid van klager en verweerder, vergezeld van zijn kantoorgenoten mrs. T. en van T.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht en van de stukken waarop de beslissing is gegrond. De raad heeft verder kennis genomen van het verzetschrift met bijlagen alsmede  van de e-mail met bijlagen van 1 oktober 2019 van klager.

 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1    Klager is in een letselschadezaak bijgestaan door mr. Van T., een kantoorgenoot van verweerder. Nadat klager een klacht had ingediend tegen mr. Van T., heeft mr. T. in zijn hoedanigheid van klachtenfunctionaris de klacht aanvankelijk in behandeling genomen. Verweerder heeft als opvolgend klachtenfunctionaris de behandeling van die klacht overgenomen.

2.2    Bij brief van 21 november 2018 heeft verweerder aan klager het volgende geschreven:

“(…) Naar aanleiding van uw brief van 19 november jl. bericht ik u dat uw klacht inmiddels is aangemeld bij onze beroepsaansprakelijkheids-verzekeraar. Uw klacht is door de agent van onze beroepsaansprakelijk-heidsverzekeraar geregistreerd onder nummer 2915925. Een afschrift van de door ons ontvangen e-mail ter zake treft u volledigheidshalve bijgaand aan. Ik zal een afschrift van uw brief van 19 november jl. tevens toesturen aan [naam behandelaar] van O. B.V., zodat zij ook van deze correspondentie op de hoogte zijn (…)”

2.3    Bij brief van 23 november 2018 heeft klager aan verweerder onder meer het volgende geschreven:

“(…) In mijn aangetekende brief van 19-11-2018 heb ik specifiek gevraagd om de naam van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering en wel voor 23-11-2018. Hier krijg ik simpelweg gewoon niet (op tijd) een antwoord op. (…) lk heb geen respons gekregen op mijn aangetekende brief van 23-10-2018 binnen een redelijk reactietermijn van 4 weken. (…) Aan uw naam te lezen ben ik niet op de hoogte gesteld van het feit dat jij de nieuwe klachten-functionaris bent geworden. Ik ben alleen bekend met het feit dat [mr. T. ] als klachten-functionaris van [naam advocatenkantoor] optrad. Ik ben in ieder geval blij dat je een referentienummer aan mij heb doorgegeven zodat ik weet dat de klacht is gemeld bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekering wat mijn inziens te laat is gebeurd. Graag verzoek ik u om mijn volledige klachtdossier "K084-Orde van Advocaten” bekend te maken bij O.B.V. en bij uw beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Dit geldt ook voor zowel mijn aangetekende brief van 23-10-2018 als deze brief. (…)”

2.4    Bij e-mail van 11 december 2018 heeft klager aan verweerder onder meer het volgende geschreven:

“(…) Het valt me op dat een kopie van uw email naar [naam tussenpersoon] niet als bijlage in jou brief is toegevoegd. Ik lees alleen maar een reactie op jou email. Graag ontvang ik een kopie van jou verzonden email naar [naam tussenpersoon]. Ik vind het belangrijk om een volledige email als kopie te ontvangen, zodat ik volledig op de hoogte ben van de aangemelde klacht bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Kunt u mij deze sturen?

Aangezien ik niet op de hoogte ben gesteld van het feit dat jij de nieuwe klachtenfunctionaris bent geworden vroeg ik me af of dit tijdelijk of permanent is. Ik ben alleen bekend met het feit dat [mr. T.] als klachten-functionaris van [naam advocatenkantoor] optrad in de periode dat de klacht over [mr. Van T.] bij de Orde van Advocaten was ingediend. Graag wil ik dat u mij verteld hoe dit zit?

Wat is de naam van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering?

Verder wil ik weten welke dossierstukken naar de beroepsaansprakelijkheidsverzekering zijn opgestuurd. Ik zou graag uiterlijk voor 18 december 2018 een reactie van u willen (…)”

2.5    Bij e-mail van 19 december 2018 (om 13:55 uur) heeft klager aan verweerder onder meer het volgende geschreven:

“(…) In mijn brief van 23-11-2018 heb ik u een aantal vragen gesteld waar u niet per email of per brief antwoord op geeft. Het gaat om de onderstaande vragen;

-    Wat is de naam van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering waar mijn klacht is aangemeld?

-    Kunt u mij een kopie sturen van uw email naar [naam] waar [naam] per email gereageerd heeft op 15 november 2018?

Verder reageert u niet op het feit dat u de nieuwe klachtenfunctionaris zou zijn in plaats van [mr. T.]. U reageert ook niet op het feit dat u mijn inziens niet goed weet wat het begrip “loonschade” betekend. Ik neem aan dat u bekend met mijn klacht tegen [mr. Van T.] aangezien u in uw brief van 21-11-2018 heeft beschreven dat ik mijn eventuele toekomstige correspondentie ter zake van mijn klacht over [mr. Van T.] aan u moest sturen. Als ik met u hierover moet communiceren, dan lijkt het mij normaal dat u ook met mij communiceert. Verder laat u mij niet weten dat mijn volledige klachtendossier “K084-Orde van Advocaten” verstuurd is of bekend is bij O. B.V. bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Op dit moment heb ik nog steeds geen reactie gekregen op mijn onderstaande email van 11-12-2018 ontvangen terwijl ik graag een reactie wenste voor 18 december 2018.

Ik wijs u erop dat u als klachtenfunctionaris van [naam advocatenkantoor verweerder] diverse verantwoordelijkheden heeft waar u zich aan dient te houden. Het niet reageren op mijn brieven en e-mails is geen optie, zeker niet als u als klachtenfunctionaris van [naam advocatenkantoor] optreed. Mocht u niet reageren, dan zal ik over het geheel een klacht indienen bij de Orde van Advocaten. (…) Ik zou graag uiterlijk voor 23 december 2018 een reactie van u willen (…)”

2.6    Diezelfde dag om 13:56 heeft klager aan verweerder opnieuw de onder randnummer 1.3 verstuurde e-mail toegezonden, ditmaal met als urgentie hoog.

2.7    In reactie daarop heeft mevrouw S., legal assistant van [naam advocatenkantoor], diezelfde dag een e-mail aan klager verstuurd met de volgende inhoud:

“(…) [verweerder] is niet in de gelegenheid om voor 23 december a.s. te reageren. Hij zal u uiterlijk 28 december a.s. berichten (…)”

2.8    Bij e-mail van 21 december 2018 (om 14.54 uur) heeft verweerder aan klager onder meer het volgende geschreven: 

“(…) De correspondentie die ik tot nu met [naam behandelaar] heb gevoerd, zal ik u niet toesturen. De voor u relevante informatie is aan u toegezonden. De aansprakelijkstelling is ingediend en in behandeling genomen, dat is voldoende. De naam van de aansprakelijkheidsverzekeraar is A.. Deze verzekeraar maakt gebruik van een tussenpersoon. Dit is, zoals u uit de aan u toegezonden correspondentie kunt afleiden, O. B.V. De behandelaar aldaar is [naam behandelaar]. De stukken die u aan [naam] zijn toegestuurd, treft u bijgaand aan. Ten slotte bericht ik u dat ik de functie van [naam kantoorgenoot] permanent heb overgenomen (…)”

2.9    In reactie op de in randnummer 2.8 genoemde  e-mail heeft klager verweerder bij e-mail diezelfde dag onder meer het volgende geschreven:

“(…) In mijn e-mail van 19 december 2018 heb ik aangegeven dat ik mijn klacht bij de Orde van Advocaten zal indienen indien u niet voor 23 december 2018 reageert. Op basis van het feit dat [mevrouw S.] afgelopen 21 december mij heeft laten weten dat u niet zal reageren voor 23 december 2018, maar pas in week 52 van dit kalenderjaar heb ik besloten om gisteren mijn klacht op de te sturen naar de Orde van Advocaten. Om heel eerlijk te zijn geloofde ik sowieso niet meer dat u nog zou reageren op mijn brieven en e-mails en al helemaal niet vlak voor en tijdens de aankomende vakantie.

 

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.  Volgens klager is verweerder jegens hem tekortgeschoten door gebrekkige dienstverlening. De verwijten die klager concreet aan verweerder maakt zijn samengevat en zakelijk weergegeven de volgende:

a)    Verweerder is tekortgeschoten in de communicatie met klager.

b)    Verweerder weigert om (de volledige) correspondentie tussen verweerder en de tussenpersoon van de aansprakelijkheidsverzekeraar met klager te delen.

3.2    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager  zich niet kan verenigen met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop deze berust.

3.3    De klacht, het verzet en de stellingen die klager daaraan ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, voor zover van belang, worden besproken.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft de klacht gemotiveerd betwist. In verzet heeft verweerder zijn verweer gehandhaafd.

4.2    Het verweer zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.

 

5    BEOORDELING

5.1    Het karakter van de procedure van verzet tegen een voorzittersbeslissing brengt met zich dat er primair slechts aandacht kan zijn voor fouten of omissies in de bestreden voorzittersbeslissing. De klacht wordt pas nader, inhoudelijk, besproken als van zulke fouten of omissies sprake lijkt te zijn en het verzet geheel of gedeeltelijk gegrond is.

5.2    Klager heeft in verzet aangevoerd dat het aantal in de voorzittersbeslissing weergegeven feiten onvoldoende is, waardoor de voorzitter het klachtdossier onvoldoende heeft beoordeeld. De raad overweegt wat betreft de feitenvaststelling dat door de voorzitter niet alle naar voren gebrachte feiten volledig behoeven te worden vastgesteld. Het gaat om een zakelijke weergave van de voor de beslissing meest relevante feiten. Die heeft de voorzitter vastgesteld.

5.3    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden, alsook de brief van klager van 9 mei 2019 en de reactie daarop van verweerder. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden dan ook niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

5.4    Omdat het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. P.C.M. van Schijndel en A.B. Baumgarten, leden, bijgestaan door mr. D.L. van Lijf als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 13 januari 2020.