Rechtspraak
Uitspraakdatum
24-01-2020
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2020:26
Zaaknummer
190172
Inhoudsindicatie
Klacht tegen advocaat wederpartij. Verweerster zou zich onbehoorlijk en onbetamelijk hebben gedragen tegenover klaagster. Verweersters beroep is gericht tegen de hoogte van de opgelegde maatregel door de raad, te weten schrapping van het tableau. Het hof overweegt dat verweerster klaagster in de veronderstelling heeft gelaten dat zij de advocaat of gemachtigde was van E. In de aanloop naar de hoorzitting was er voor verweerster voldoende aanleiding om deze veronderstelling, indien onjuist, te corrigeren, bijvoorbeeld toen klaagster verweerster vroeg een machtiging te overleggen. Het verkeerd informeren van E. in het onderhavige geval levert een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen jegens klaagster op, nu verweerster met haar onjuiste en misleidende mededelingen aan E. klaagster ten onrechte in een kwaad daglicht heeft gesteld en hierdoor de belangen van klaagster heeft geschaad. Verweerster heeft het hof er niet van kunnen overtuigen dat zij haar kantoorpraktijk inmiddels op orde heeft en dat het risico op herhaling niet meer aanwezig is. Verweerster schroomt niet om in strijd met de waarheid mededelingen te doen aan cliënten en derden, teneinde haar eigen nalatigheid en/of gebrek aan deskundigheid te verbloemen. Met de raad is het hof dan ook van oordeel dat verweerster, mede gelet op haar tuchtrechtelijke verleden, een patroon laat zien van zorgwekkende gedragingen waarmee zij de kernwaarden integriteit en vakkundigheid schendt en cliënten en derden dupeert. Niet valt in te zien hoe het voorgestelde coachingstraject in dit stadium en in deze omstandigheden soelaas zou kunnen bieden. Bekrachtiging beslissing van de raad, bekrachtiging schrapping.
Uitspraak
BESLISSING
Van 24 januari 2020
in de zaak 190172
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerster
tegen:
klaagster
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD VAN DISCIPLINE
De Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) heeft op 3 december 2018 een tussenbeslissing genomen en op 3 juni 2019 een eindbeslissing genomen over de klacht die klaagster tegen verweerster heeft ingediend (zaaknummer raad: 17-970/DH/RO). De raad heeft klachtonderdeel a) niet-ontvankelijk verklaard en klachtonderdeel b) gegrond verklaard. Aan verweerster is de maatregel van schrapping opgelegd en zij is veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De eindbeslissing is op de datum van de uitspraak aan partijen toegezonden.
De beslissingen van de raad zijn op tuchtrecht.nl gepubliceerd als ECLI:NL:TADRSGR:2018:253 en ECLI:NL:TADRSGR:2019:120.
2 DE PROCEDURE IN HOGER BEROEP BIJ HET HOF VAN DISCIPLINE
2.1 Verweerster heeft hoger beroep ingesteld tegen de (eind)beslissing van de raad. Het hof heeft het beroepschrift met bijlagen op 3 juli 2019 ontvangen.
2.2 Verder is het hof bekend met:
- het dossier van de raad;
- het verweerschrift met bijlagen in hoger beroep van klaagster.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 29 november 2019. Klaagster – hierna ook: het [klaagster] of [klaagster] –, vertegenwoordigd door de voorzitter van het [klaagster], [naam voorzitter klaagster] en vergezeld van een lid van het [klaagster], en verweerster, vergezeld van haar gemachtigde mr. G.R.M. van den Assum, zijn bij de mondelinge behandeling aanwezig geweest en hebben hun standpunt toegelicht. In verband daarmee hebben klaagster en verweerster pleitaantekeningen overhandigd.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:
a) in strijd heeft gehandeld met de zorg die zij hoort te betrachten ten opzichte van haar cliënte en
b) zich onbehoorlijk en onbetamelijk heeft gedragen tegenover klaagster.
4 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
4.1 Verweerster heeft E. in 2016 bijgestaan in een zaak betreffende een jeugdbeschermingsmaatregel.
4.2 E. heeft op 22 december 2016 bij klaagster een klacht ingediend tegen M., een logopediste van de school van haar dochter. In het klaagschrift heeft E. expliciet aangegeven dat zij wordt bijgestaan door verweerster.
4.3 In haar e-mails aan de ambtelijk secretaris van klaagster heeft E. verweerster steeds in cc gezet. De ambtelijk secretaris heeft in haar antwoorden verweerster ook steeds in cc gezet en/of haar kopie van de correspondentie gestuurd.
4.4 In reactie op een uitnodiging voor een hoorzitting op 15 maart 2017 heeft E. bij e-mail van 13 februari 2017 meegedeeld dat vanaf dat moment alle correspondentie alleen nog via verweerster, dient te verlopen. De e-mail heeft E. in cc aan verweerster gestuurd.
4.5 De ambtelijk secretaris van klaagster heeft zich op 18 februari 2017 tot verweerster gewend en haar verzocht om een machtiging voor de hoorzitting in de klachtzaak van E. op 15 maart 2017.
4.6 Omdat klaagster ondanks diverse herinneringen niet van verweerster vernam, heeft zij besloten de hoorzitting op 15 maart 2017 doorgang te laten vinden. Op deze hoorzitting is E. verschenen. Verweerster is niet verschenen.
4.7 Op 26 april 2017 is de uitspraak van klaagster aan partijen gezonden. Vanaf dat moment zijn zowel de ambtelijk secretaris als de voorzitter van klaagster per e-mail door E. lastig gevallen en bedreigd.
4.8 De voorzitter van klaagster heeft E. per e-mail van 26 april 2017 verzocht te stoppen met de bedreigingen. Deze e-mail heeft zij cc aan verweerster gestuurd.
4.9 Op 27 april 2017 heeft E. aan klaagster een e-mail gestuurd met daarbij als bijlage een e-mail van verweerster aan haar waarin verweerster stelt nadrukkelijk aan klaagster te hebben laten weten, dat zij op 15 maart 2017 verhinderd was en dat klaagster daarop niet heeft gereageerd. Ook stelt verweerster in deze e-mail verschillende data aan klaagster te hebben doorgegeven, maar dat zij daar evenmin een reactie op heeft ontvangen en tevens dat klaagster niet is ingegaan op haar aanbod schriftelijk te reageren.
4.10 Op 28 april 2017 heeft de voorzitter van klaagster verweerster verzocht om opheldering over de gang van zaken. Na een rappel heeft verweerster hierop per e-mail van 5 mei 2017 gereageerd. In deze e-mail stelt verweerster zich nimmer als advocaat van E. te hebben aangemeld en om die reden ook niet te hebben gereageerd op de uitnodiging voor de hoorzitting. Zij geeft aan niet te kunnen voldoen aan het verzoek om toezending van haar reacties, omdat die er niet zijn. Verweerster heeft laten weten wel op een eventueel nieuw te bepalen hoorzitting te willen verschijnen.
4.11 Na interne bespreking van deze reactie heeft de voorzitter van klaagster verweerster op 18 mei 2017 bericht dat besloten is niet in te gaan op het verzoek om een nieuwe hoorzitting. Op deze e-mail is door verweerster niet gereageerd.
4.12 Op 21 juli 2017 heeft klaagster een klacht over verweerster ingediend.
5 BEOORDELING
5.1 Het beroepschrift van verweerster is uitsluitend gericht tegen de hoogte van de opgelegde maatregel door de raad wegens de gegrondverklaring van klachtonderdeel b), te weten schrapping van het tableau.
5.2 De raad heeft aan deze maatregel ten grondslag gelegd dat verweerster E. in strijd met de waarheid heeft bericht over haar communicatie met klaagster voorafgaand aan de zitting van 15 maart 2017, en dat verweerster hiermee in het bijzonder de kernwaarde integriteit heeft geschonden. De raad heeft hierbij de ernst van haar gedragingen betrokken en het risico op herhaling, gelet op verweersters tuchtrechtelijke verleden (driemaal een waarschuwing en tweemaal een berisping, en een eerder gelast dekenonderzoek naar haar praktijkuitoefening). Daarbij heeft de raad in zijn overwegingen ook betrokken dat de raad tegelijk met de hier bestreden beslissing in een klacht (met zaaknummer 18-359/DH/RO) die grote overeenkomsten vertoont met de onderhavige klacht, die klacht gegrond heeft verklaard. Naar het oordeel van de raad heeft verweerster naar aanleiding van eerdere voorvallen kennelijk geen, althans onvoldoende maatregelen genomen om herhaling van dergelijke klachten te voorkomen.
5.3 Verweerster heeft als toelichting op de grief het volgende aangevoerd: zij heeft zich niet zelf als advocaat of gemachtigde van E. gemeld bij het [klaagster]; het verkeerd informeren door verweerster van E. levert geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen op tegenover klaagster; verweersters kantoorpraktijk is inmiddels op orde; en een gedwongen sluiting van verweersters kantoor als gevolg van een schrapping zou tot verweersters faillissement leiden, hetgeen onevenredig zwaar zou zijn. Verweerster zelf ziet als passende maatregel een voorwaardelijke schorsing met een proeftijd van 2 jaar, waarbij zij gedurende de proeftijd een coachingstraject zou volgen. Ter onderbouwing van dat laatste heeft zij een concept coachingsovereenkomst in het geding gebracht.
5.4 Ten aanzien van verweersters stelling dat zij E. slechts wilde helpen bij het contacteren van klaagster over een nieuwe hoorzittingsdatum, en dat verweerster zich niet als advocaat of gemachtigde van E. heeft gemeld bij het [klaagster], overweegt het hof dat verweerster klaagster in ieder geval in de veronderstelling heeft gelaten dat zij de advocaat of gemachtigde was van E. In de aanloop naar de hoorzitting van 15 maart 2017 was er voor verweerster voldoende aanleiding om deze veronderstelling, indien onjuist, te corrigeren, bijvoorbeeld toen klaagster verweerster vroeg een machtiging te overleggen. Het verkeerd informeren van E. in het onderhavige geval levert een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen jegens klaagster op, nu verweerster met haar onjuiste en misleidende mededelingen aan E. klaagster ten onrechte in een kwaad daglicht heeft gesteld en hierdoor de belangen van klaagster heeft geschaad.
5.5 Verweerster heeft het hof er niet van kunnen overtuigen dat zij haar kantoorpraktijk inmiddels op orde heeft en dat het risico op herhaling niet meer aanwezig is. Ter zitting heeft verweerster aangegeven dat zij het moeilijk vindt om tegenwicht te bieden aan cliënten, die soms een erg dwingende houding kunnen aannemen. Wat hier ook van zij, uit het dossier en hetgeen partijen ter zitting hebben verklaard leidt het hof af dat verweerster niet schroomt om in strijd met de waarheid mededelingen te doen aan cliënten en derden, teneinde haar eigen nalatigheid en/of gebrek aan deskundigheid te verbloemen. Het hof verwijst in dit verband naar zijn uitspraak van – eveneens – 24 januari 2020 (met zaaknummer 190173), inzake verweersters hoger beroep tegen de (eind)beslissing van de raad met zaaknummer 18-359/DH/RO die hiervoor al werd aangehaald. Ook in die zaak heeft verweerster mededelingen aan een cliënte gedaan in strijd met de waarheid, en daarnaast tijdens de mondelinge behandeling van haar klachtzaak tegenover de raad onware mededelingen gedaan. Met de raad is het hof dan ook van oordeel dat verweerster, mede gelet op haar tuchtrechtelijke verleden, een patroon laat zien van zorgwekkende gedragingen waarmee zij de kernwaarde integriteit schendt en cliënten en derden dupeert. Niet valt in te zien hoe het voorgestelde coachingstraject in dit stadium en in deze omstandigheden soelaas zou kunnen bieden. Gelet op het vorenstaande wordt verweersters grief tegen de hoogte van de maatregel verworpen en bekrachtigt het hof de beslissing van de raad.
5.6 Omdat het hof de beslissing van de raad waarin een maatregel is opgelegd bekrachtigt, zal het hof verweerster op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten in hoger beroep:
a) € 50,- reiskosten van klaagster;
b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.
5.7 Verweerster moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, en artikel 48aa, tweede tot en met vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 50,- reiskosten binnen vier weken na deze uitspraak betalen aan klaagster. Klaagster moet daarvoor tijdig haar rekeningnummer schriftelijk doorgeven aan verweerster.
5.8 Verweerster moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, en artikel 48aa, tweede tot en met vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 1.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline” en het zaaknummer.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 3 juni 2019, gewezen onder nummer 17-970/DH/RO, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten in hoger beroep van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.
Deze beslissing is gegeven door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A.D. Kiers-Becking, A.D.R.M. Boumans, R.H. Broekhuijsen en P.J.G. van den Boom, leden, in tegenwoordigheid van mr. V.H. Wagner, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2020.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 24 januari 2020.