Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-02-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2020:27

Zaaknummer

19-520/A/A

Inhoudsindicatie

Klacht over de eigen advocaat. Ambtshalve aanvulling klacht. Het valt verweerder tuchtrechtelijk te verwijten dat hij geen uurtarief met klager heeft afgesproken en geen urenspecificaties aan klager heeft verstrekt. Waarschuwing en kostenveroordeling.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 10 februari 2020

in de zaak 19-520/A/A

in vervolg op de tussenbeslissing van de raad van 25 november 2019 naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 25 november 2019 heeft de raad in deze zaak een tussenbeslissing gewezen (gepubliceerd onder ECLI:NL:TADRAMS:2019:226). In de tussenbeslissing heeft de raad verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op het ambtshalve aangevulde klachtonderdeel. Bij faxbericht van 18 december 2019 heeft verweerder dat gedaan. Klager heeft hierop bij per e-mail gestuurde brief van 30 december 2019 gereageerd.

1.2    De raad heeft kennisgenomen van de stukken die in de tussenbeslissing zijn vermeld en de in 1.1 vermelde brieven.

2    FEITEN

2.1    Voor de vaststaande feiten verwijst de raad naar de tussenbeslissing.

3    DE VERDERE BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

3.1    Klager verwijt verweerder dat hij in dezelfde zaak zowel op betalende basis als op toevoegingsbasis werkzaamheden voor klager heeft verricht.

3.2    De raad overweegt als volgt. Vast staat dat verweerder met klager heeft afgesproken de strafzaak van klager op betalende basis in behandeling te nemen, dat het door klager aan verweerder te betalen honorarium maximaal € 10.000,- exclusief btw zal bedragen en dat als dat honorarium niet toereikend mocht zijn, verweerder bereid is de overige werkzaamheden te verrichten op toevoegingsbasis. Dit volgt uit de door klager ondertekende betalingsafspraak van 13 juli 2016. Deze betalingsafspraak zag, anders dan klager kennelijk veronderstelt, op de hoofdzaak en niet ook op de drie daaraan gerelateerde zaken. Dit volgt uit de e-mail van verweerder aan klager van 4 april 2018. Nadat het maximumbedrag van € 10.000,- was bereikt, heeft verweerder de rechtbank Rotterdam op 14 juli 2016 om een mutatielast gevraagd en een “aankondiging extra uren” ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand en klager vanaf dat moment op toevoegingsbasis bijgestaan.

3.3    Anders dan klager kennelijk veronderstelt, betekent het enkele feit dat een advocaat eerst op betalende basis en later op toevoegingsbasis werkzaamheden in dezelfde zaak verricht niet dat de advocaat tuchtrechtelijk verwijtbaar handelt. Dat is wel het geval als de advocaat op toevoegingsbasis werkzaamheden verricht en desondanks vergoeding voor zijn werkzaamheden bedingt of in ontvangst neemt (zoals ook volgt uit regel 24 lid 2 van de ten tijde van de gemaakte betalingsafspraak geldende Gedragsregels 1992). In dit geval is, anders dan in de beslissing van het Hof van Discipline van 1 december 2014 (zaaknummer 7030), het door verweerder gevraagde honorarium van maximaal € 10.000,- een reëel honorarium geweest voor de door verweerder te verrichten werkzaamheden. Uitsluitend als vangnet heeft verweerder met klager de afspraak gemaakt op toevoegingsbasis verder te gaan als het maximale bedrag zou zijn bereikt. Anders dan in de hiervoor genoemde beslissing van het Hof van Discipline was dus niet van het begin af aan duidelijk voor verweerder dat hij voor zijn werkzaamheden zou worden beloond zowel door klager op betalende basis als door de Raad voor Rechtsbijstand. Verweerder heeft bovendien openheid van zaken gegeven aan de Raad voor Rechtsbijstand. Van een schijnconstructie is in dit geval dan ook geen sprake. Klachtonderdeel a) is ongegrond.  

Klachtonderdeel b)

3.4    De raad stelt voorop dat de advocaat gehouden is tot nauwgezetheid en nauwkeurigheid in financiële aangelegenheden (zie ook regel 23 lid 1 Gedragsregels 1992) en zijn declaratie aldus inricht, dat de cliënt daaruit kan zien hoeveel wordt gerekend voor salaris, verschotten en omzetbelasting (zie ook regel 25 lid 4 Gedragsregels 1992). Voorts geldt dat wanneer een advocaat een opdracht aanvaardt, hij de financiële consequenties daarvan met de cliënt dient te bespreken en inzicht te geven in de wijze waarop en de frequentie waarmee hij zal declareren (zie ook regel 26 lid 1 Gedragsregels 1992).

3.5    Uit de reactie van verweerder van 18 december 2019 maakt de raad op dat verweerder geen uurtarief met klager heeft afgesproken. Dat had wel van verweerder verwacht mogen worden, ook in een geval als het onderhavige waarin een maximaal te betalen bedrag aan honorarium is afgesproken. Bovendien heeft verweerder klager naast de hoofdzaak ook in twee daaraan gelieerde zaken op betalende basis bijgestaan zonder daarvoor een maximum te betalen bedrag aan honorarium af te spreken, althans van een dergelijke afspraak is de raad niet gebleken. Uit de reactie van verweerder maakt de raad verder op dat verweerder geen urenspecificaties aan klager heeft verstrekt. Ook dat had van verweerder verwacht mogen worden. Dat klager daar zelf niet om heeft gevraagd doet hieraan niet af. Van een advocaat mag worden verwacht dat deze integer en zorgvuldig handelt in financiële aangelegenheden en dat hij/zij daarvoor nauwgezet verantwoording aflegt. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder onvoldoende zorgvuldigheid betracht door geen uurtarief met klager af te spreken en geen urenspecificaties aan klager te verstrekken en klager aldus op geen enkele wijze inzicht te geven in de wijze waarop hij zijn werkzaamheden voor klager heeft gedeclareerd. Klager heeft daardoor niet kunnen nagaan of en wanneer het afgesproken bedrag is bereikt. Dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klachtonderdeel b) is dan ook gegrond.

4    MAATREGEL

4.1    De raad acht de oplegging van een waarschuwing in dit geval passend en geboden.

5    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

5.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde   griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden.

5.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50,- reiskosten van klager,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

5.3     Verweerder moet het bedrag van € 50,- reiskosten binnen vier weken  nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

5.4    Verweerder moet het bedrag van € 750,- binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

5.5    Verweerder moet het bedrag van € 500,- binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel b) gegrond;

-    verklaart klachtonderdeel a) ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 5.3; 

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 5.4;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500,- aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 5.5.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. S. van Andel en K. Straathof, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2020.

Griffier    Voorzitter

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 10 februari 2020 verzonden.