Rechtspraak
Uitspraakdatum
29-01-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2020:31
Zaaknummer
19-771/DH/RO
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat van de wederpartij van de cliënt van klager over grievende uitlatingen aan het adres van klager kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 29 januari 2020 in de zaak 19-771/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 6 november 2019 met kenmerk R 2019/75 edg/mb, door de raad ontvangen op 8 november 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Vanaf eind oktober 2017 stond verweerster klager bij als advocaat inzake de aansprakelijkstelling van de vorige advocaat van klager, mr. H.
1.2 Verweerster heeft klager op 18 oktober 2018 laten weten hem vanwege een gebrek aan vertrouwen niet langer te willen bijstaan. Naar aanleiding daarvan heeft op 6 november 2018 een gesprek tussen partijen plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek heeft verweerster in overleg met klager besloten haar beslissing van 18 oktober 2018 te herzien en haar werkzaamheden voor klager te hervatten.
1.3 In maart 2019 zijn de werkzaamheden van verweerster voor klager beëindigd.
1.4 Bij brief van 22 maart 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:
a) onvoldoende tijd voor de zaak van klager nam door hem maar drie keer persoonlijk te spreken in de twee jaar dat zij de zaak in behandeling had;
b) de schadelijst van de vorige advocaat van klager niet wilde gebruiken;
c) op 18 oktober 2018 de behandeling van de zaak van klager heeft beëindigd.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de voorzitter hierna zo nodig zal ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 Voorop dient te staan dat een advocaat voor het – in overleg met zijn cliënt – te voeren beleid een ruime vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd kan zijn indien de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerster zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.
Klachtonderdeel a)
4.2 Naar het oordeel van de voorzitter blijkt uit de zich in het dossier bevindende stukken niet dat verweerster onvoldoende tijd voor klager en/of zijn zaak heeft genomen. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.3 De in klachtonderdeel b) aan verweerster verweten gedraging is, gemeten naar de boven genoemde maatstaf, evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het stond verweerster vrij om de schadelijst van de vorige advocaat van klager niet (of niet volledig) te gebruiken maar een eigen schadelijst op te stellen. Ook dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.4 Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt dat verweerster in overleg met klager is teruggekomen op haar beslissing d.d. 18 oktober 2018 inhoudende dat zij haar werkzaamheden voor klager zou staken. Zij heeft haar werkzaamheden voor klager alsnog voortgezet. Dat klager door deze handelwijze – die wellicht wat overhaast was – is benadeeld, blijkt niet uit de zich in het dossier bevindende stukken. Evenmin blijkt daaruit dat de aan verweerster verweten handelwijze tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Ook dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
4.5 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M.C. van der Sanden als griffier op 29 januari 2020.